Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO9501 Zaaknr: 38998


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 14-05-2004
Datum publicatie: 14-05-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.998
14 mei 2004
BK

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 oktober 2002, nr. 00/00689, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3d, lid 2, van de Ziekenfondswet (hierna ook: de Zfw).


1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

De Inspecteur heeft bij beschikking verklaard dat belanghebbende wat betreft het jaar 2000 voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3d, lid 1, van de Zfw.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden uitspraak alsmede de verklaring vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.


3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is sinds 1996 ondernemer. Haar belastbare inkomen over 1996 bedroeg f 46.400 en over 1997 f 18.761. Belanghebbende was in het onderhavige jaar (2000) verzekerd ingevolge artikel 3, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Zij was ook in de jaren 1996 tot en met 1999 een zelfstandige als bedoeld in evenvermeld artikelonderdeel.

3.2. Ingevolge artikel 3d, lid 1, van de Zfw is gedurende een kalenderjaar verzekerd de zelfstandige die - voorzover in cassatie van belang - een inkomen heeft dat (voor 2000) niet meer bedraagt dan f 41.200. In artikel 3d, lid 4, van de Zfw is - voorzover in cassatie van belang - bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid voor binnenlandse belastingplichtigen onder inkomen wordt verstaan het inkomen bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, met dien verstande dat, indien de berekening van het inkomen tot een negatief bedrag leidt, dat inkomen op nul wordt gesteld. Voorts voorziet dat artikellid erin dat bij ministeriële regeling wordt bepaald over welk tijdvak het toetsinkomen in aanmerking wordt genomen en dat nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van onder meer lid 1. In artikel 4, lid 1, aanhef en letter a, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (tekst tot en met 30 augustus 2000; hierna: de Regeling) is bepaald dat voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van een zelfstandige die vanaf 1996 en daarna zelfstandige is respectievelijk is gebleven, voor het jaar 2000 in aanmerking wordt genomen het inkomen over 1996 en 1997.
Gelet op deze bepalingen zou de partijen verdeeld houdende vraag of belanghebbende als verzekerde in de zin van de Ziekenfondswet kan worden aangemerkt, bevestigend moeten worden beantwoord.

3.3. Voor zelfstandigen die vanaf een eerder jaar dan 1996 en daarna zelfstandige zijn respectievelijk zijn gebleven, geldt - voorzover in cassatie van belang - ingevolge artikel 2 van de Regeling het volgende. Voor de toepassing van artikel 3d, lid 1, van de Zfw wordt in aanmerking genomen het gemiddelde van de inkomens over de jaren van de zogenoemde basisreferteperiode, dat is de periode van het derde tot en met vijfde jaar vóór het kalenderjaar waarvoor de beoordeling ingevolge de Ziekenfondswet plaatsvindt (artikel 2, lid 1, in verbinding met artikel 1, lid 1, aanhef en letter d, van de Regeling). Voor het jaar 2000 wordt in afwijking hiervan op aanvraag van de zelfstandige voor de toepassing van artikel 3d, lid 1, van de Zfw het gemiddelde van zijn inkomens over twee jaren in de basisreferteperiode in aanmerking genomen (artikel 2, lid 6, van de Regeling; na wijziging van de Regeling lid 2).

3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat op grond van het gelijkheidsbeginsel aan belanghebbende, gelijk een zelfstandige die vanaf een eerder jaar dan 1996 en daarna zelfstandige is respectievelijk is gebleven, moet worden toegestaan het inkomen van een jaar, in dit geval 1997, buiten beschouwing te laten, waardoor het inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan het in artikel 3d, lid 1, van de Zfw genoemde bedrag, zodat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte als verzekerde heeft aangemerkt. Tegen dit oordeel richt zich het middel.

3.5. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 21 februari 2003, nr. 36558, BNB 2003/247, is de Regeling op het hier aan de orde zijnde punt niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel of met enig ander algemeen rechtsbeginsel. 's Hofs andersluidende oordeel is mitsdien onjuist.

3.6. Het middel treft derhalve doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Aangaande de door het Hof niet behandelde grief van belanghebbende overweegt de Hoge Raad als volgt. Aan de gemoedsbezwaren waarop belanghebbende zich voor het Hof heeft beroepen, komt in deze procedure geen betekenis toe, nu uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding niet blijkt dat is vastgesteld of aangevoerd dat belanghebbende op de voet van het bepaalde in artikel 17 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering wegens gemoedsbezwaren is vrijgesteld van de verplichtingen welke haar bij de Ziekenfondswet zijn opgelegd.


4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


5. Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2004.