Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO4256 Zaaknr: C03/020HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 14-05-2004
Datum publicatie: 14-05-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
14 mei 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/020HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
gevestigd te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
1. Het geding in feitelijke instanties
Energie Delfland N.V., gevestigd te Delft - verder te noemen: Delfland
- heeft bij exploot van 15 februari 1996 eiseres tot cassatie - verder
te noemen: - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en
gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te
veroordelen om aan Delfland te betalen een bedrag van f 140.675,91,
vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
In dat geding heeft incidenteel gevorderd dat de rechtbank
de oproeping in vrijwaring van B.V. te , hierna: , en
thans verweerster in cassatie - verder te noemen:
Nationale-Nederlanden - zal gelasten.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 26 september 1996
toegestaan om van en Nationale-Nederlanden in vrijwaring te
dagvaarden.
Bij exploten van 16 oktober 1996 heeft en
Nationale-Nederlanden in vrijwaring gedagvaard en gevorderd en
Nationale-Nederlanden hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal
zijn bevrijd te veroordelen al datgene tegen kwijting te betalen
waartoe in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van
Delfland mocht worden veroordeeld.
en Nationale-Nederlanden hebben de vordering in vrijwaring
bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 oktober 1998 de vorderingen
afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 17 september 2002 heeft het hof
niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep van het vonnis van de
rechtbank te Arnhem van 29 oktober 1998 voor zover daarin haar
vordering tegen is afgewezen en het vonnis van die rechtbank van
29 oktober 1998 voor zover dit is gewezen tussen en
Nationale-Nederlanden bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof, voor zover gewezen in het geding tegen
Nationale-Nederlanden, heeft beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel
uit.
Nationale-Nederlanden heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging
van 's hofs arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In september 1993 zijn door machinale graafwerkzaamheden
uitgevoerd. Bij de werkzaamheden werd gebruik gemaakt van een van
gehuurde graafmachine met machinist. De machinist, , was
in dienst bij .
(ii) Tijdens de graafwerkzaamheden is op 13 september 1993 een tweetal
naast elkaar gelegen, zich in de grond bevindende, aan Delfland in
eigendom toebehorende elektriciteitskabels beschadigd.
(iii) is in de hoofdzaak veroordeeld tot vergoeding van de
schade van Delfland.
(iv) Door is met Nationale-Nederlanden met betrekking tot de
graafmachine een verzekeringsovereenkomst gesloten, in de polis
aangeduid als "Verzekering voor Werk-/Landbouwmaterieel en
Ongekentekende voertuigen". Voor zover in cassatie van belang houdt
deze het navolgende in:
"8.2. Verzekerden bij overige aansprakelijkheid zijn:
a. de verzekeringnemer;
b. de bezitter, de bestuurder en de passagiers van een verzekerd
object;
c. de houder, indien hij:
- aansprakelijk is voor een gedekte schade die door een onder a. of b.
genoemde verzekerde is veroorzaakt,
- niet onder een andere verzekering voor deze aansprakelijkheid is
gedekt."
(v) is houder in de zin van deze polisbepaling onder c.
(vi) treft geen verwijt aan de onder (ii) bedoelde
schade.
3.2 Aan zijn vordering tegen Nationale-Nederlanden heeft ,
blijkens grief II, in hoger beroep ten grondslag gelegd dat zij als
houder in de zin van het in 3.1 onder (iv) geciteerde art. 8.2 van de
polis moet worden beschouwd, zodat haar een rechtstreeks beroep op de
verzekeringsovereenkomst toekomt. Het hof heeft op deze grondslag de
toewijsbaarheid van de vordering onderzocht en deze afgewezen met de
overweging, kort gezegd, dat in hoger beroep vaststond dat [betrokkene
1] ter zake van de schade geen verwijt trof en dat deze daarom in
redelijkheid niet als veroorzaker van de schade dient te worden
aangemerkt, zodat geen verzekerde in de zin van de polis is
(rov. 4.6).
3.3.1 Het uit twee onderdelen bestaande middel is gericht tegen rov.
4.6 van het bestreden arrest. Het eerste onderdeel klaagt dat het hof
niet, althans onvoldoende, duidelijk maakt welke betekenis het toekent
aan het begrip 'veroorzaken' in art. 8.2 onder c. van de
polisvoorwaarden, waardoor het niet voldoende inzicht in zijn
gedachtegang heeft gegeven. Deze klacht mist feitelijke grondslag. Het
hof, dat blijkens rov. 4.6 voor zijn oordeel dat in
redelijkheid niet als veroorzaker van de schade dient te worden
aangemerkt als redengevend heeft bestempeld dat de machinist niet het
verwijt kan worden gemaakt dat hij bij de graafwerkzaamheden
onvoorzichtig te werk zou zijn gegaan, heeft de polisbepaling
kennelijk aldus uitgelegd dat met 'veroorzaakt' wordt bedoeld dat ter
zake van de schade aan de onder a. of b. bedoelde verzekerde - in dit
geval: aan de bestuurder - verwijt treft.
3.3.2 Het tweede onderdeel bestrijdt deze uitleg van het polisbeding
met een rechts- (2a) en een motiveringsklacht (2b). De rechtsklacht
komt erop neer dat het hof, in strijd met de wijze waarop de betekenis
van een contractuele bepaling dient te worden vastgesteld, niet heeft
onderzocht hoe art. 8.2 onder c. van de polisvoorwaarden in
redelijkheid heeft kunnen en mogen begrijpen en geen betekenis heeft
toegekend aan de tekst van die bepaling, de overige inhoud en de aard
van de verzekeringsovereenkomst en de verdere omstandigheden van het
geval.
3.3.3 Deze klacht faalt. Het oordeel van het hof geeft niet blijk van
miskenning van de bij de uitleg van een verzekeringsovereenkomst als
de onderhavige toe te passen maatstaf. Het hof behoefde die maatstaf
niet met zoveel woorden in zijn arrest te vermelden, zulks te minder
nu zich voor de aan art. 8.2 van de polisvoorwaarden te
geven uitleg niet in het bijzonder op een van de in de klacht genoemde
bij de uitleg te betrekken factoren had beroepen.
3.3.4 De motiveringsklacht houdt in dat 's hofs oordeel dat met
'veroorzaakt' in art. 8.2 onder c. wordt bedoeld dat ter zake van de
schade aan de onder a. of b. bedoelde verzekerde verwijt treft en dat
dus niet voldoende is dat de verzekerde bestuurder bij het toebrengen
van de schade met het verzekerd object betrokken was omdat hij op dat
moment dat object als bestuurder bediende, niet naar de eisen van de
wet is gemotiveerd, in het licht van de omstandigheden (i) dat die
polisbepaling niet meer inhoudt dan dat de schade door - voor zover
hier van belang - de bestuurder moet zijn veroorzaakt, (ii) dat in
art. 10 van de voorwaarden wordt gesproken van 'schade veroorzaakt'
door zekere voorwerpen, zonder de eis van fouten te stellen, (iii) dat
in art. 9.1 van de voorwaarden de dekking van de verzekering wordt
omschreven als die voor aansprakelijkheid van de verzekerde voor
'schade met of door het verzekerd object toegebracht aan personen
en/of goederen', wederom ongeacht of die schade is terug te voeren op
een gebrek van het verzekerde object, een fout van de bestuurder of
van iemand op wiens aanwijzingen het object gebruikt werd en (iv) het
hof geen omstandigheden heeft genoemd die, kort gezegd, ondanks het
vorenstaande, de uitleg die het hof aan de polisbepaling heeft
gegeven, meebrengen.
3.3.5 Deze klacht is gegrond. Vooropgesteld wordt dat volgens de
bewoordingen daarvan art. 8.2 onder c. voor dekking van de
aansprakelijkheid van de houder wel de eis stelt dat de schade door
een van de onder a. of b. genoemde verzekerden - hier: de bestuurder -
is veroorzaakt, doch daaraan geen verdere eisen verbindt. Bij pleidooi
in hoger beroep is in verband met de uitleg van de polis namens
gewezen op art. 9.1 van de voorwaarden, dat, onder het hoofd
'Omschrijving van de dekking', bepaalt:
"De verzekeraar dekt de aansprakelijkheid van de verzekerden voor
schade met of door een verzekerd object, toegebracht aan personen
en/of goederen."
Deze bepaling, waarin de dekking evenmin afhankelijk is van nadere
eisen, gesteld aan het 'toebrengen van de schade door het verzekerde
object', volgt op het in het geding zijnde art. 8; beide maken deel
uit van de rubriek 'Bijzondere voorwaarden
aansprakelijkheidsverzekering'. Gelet op de strekking van deze
bepaling om dekking te verlenen voor aansprakelijkheid bij het gebruik
van de graafmachine, valt zonder nadere motivering, die ontbreekt,
niet in te zien waarom voor de dekking onder art. 8.2 onder c. de eis
gesteld zou moeten worden dat de bestuurder verwijt treft ter zake van
de schade, zoals het hof heeft beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 17 september
2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter
verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in
cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot op
EUR 1.906,36 aan verschotten en EUR 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.
Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de
vice-president P. Neleman op 14 mei 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr C03/020HR
mr J. Spier
Zitting 13 februari 2004
Conclusie inzake
tegen
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij
(hierna: Nationale Nederlanden)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals deze zijn
vastgesteld in rov. 3.2 van het in cassatie bestreden arrest van het
Hof Arnhem.
1.2 In september 1993 zijn door machinale graafwerkzaamheden
uitgevoerd; zulks in opdracht van . Bij de werkzaamheden werd
gebruik gemaakt van een " gehuurde graafmachine met machinist". De
machinist was in dienst bij .
1.3 Tijdens de graafwerkzaamheden is op 13 september 1993 een tweetal
naast elkaar gelegen, zich in de grond bevindende, aan Energie
Delfland N.V. (hierna Delfland) in eigendom toebehorende
elektriciteitskabels beschadigd.
1.4.1 Door is met Nationale Nederlanden een
verzekeringsovereenkomst gesloten.(1) Voor zover thans van belang
houdt deze het navolgende in:
"Verzekerden bij overige aansprakelijkheid zijn:
a. de verzekeringnemer;
b. de bezitter, de bestuurder en de passagiers van een verzekerd
object;
c. de houder, indien hij:
- aansprakelijk is voor een gedekte schade die door een onder a. of b.
genoemde verzekerde is veroorzaakt,
- niet onder een andere verzekering voor deze aansprakelijkheid is
gedekt."
1.4.2 is houder in de zin van de zojuist geciteerde
polisbepaling sub c (rov. 4.5 en 4.3 van 's Hofs arrest).
1.5 Door Rechtbank en Hof is - in cassatie niet bestreden - aangenomen
dat de machinist geen verwijt treft (rov. 4.6 van 's Hofs arrest).
1.6 is veroordeeld tot betaling van de schade van Delfland
(rov. 4.1 van 's Hofs arrest).
2. Procedureverloop
2.1 Bij exploot van 15 februari 1996 heeft Delfland
gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem. Zij heeft betaling gevorderd
van de door haar geleden schade aan haar elektriciteitskabels. Deze
vordering is bij verstek toegewezen.
2.2 is tegen dit vonnis in verzet gekomen. In de
verzetprocedure heeft zij - voor zover thans nog van belang -
Nationale Nederlanden in vrijwaring worden opgeroepen. De Rechtbank
heeft de oproeping in vrijwaring toegewezen bij vonnis van 26
september 1996.
2.3.1 In de vrijwaringsprocedure heeft - voor zover thans
van belang - gevorderd dat Nationale Nederlanden wordt veroordeeld tot
betaling aan haar van al datgene waartoe zij in de hoofdzaak mocht
worden veroordeeld.
2.3.2 heeft als grondslag voor haar vordering gesteld dat
onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld. Inmiddels staat in
rechte vast dat niet onzorgvuldig jegens heeft
gehandeld.
2.3.3 Ten aanzien van de aansprakelijkheid van Nationale Nederlanden
stelt dat Nationale Nederlanden gehouden is polisdekking op
grond van de WAM-verzekering te verlenen nu zij houder is in de zin
van de verzekeringspolis (dagv.vrijw. onder 6; zie ook
pleitaantekeningen mr Struijk in appèl onder 6). In de dagvaarding
onder 7 voert aan:
"Indien komt vast te staan dat de door Delfland beweerdelijke schade
door de machine van is veroorzaakt vloeit daaruit voort dat in
beginsel zowel als Nationale gehouden zijn de schade van Delfland
te vergoeden."
2.4 Nationale Nederlanden heeft - voor zover thans van belang - ten
verwere aangevoerd dat bij Royal Nederland tegen
aansprakelijkheid is verzekerd.
2.5 In de cvr betoogt dat het hier niet gaat om een
WAM-dekking, maar om "overige aansprakelijkheid" (onder 2).
2.6 In de cvd onder 8 wordt stilgestaan bij HR 16 februari 1996, NJ
1997, 186 en wordt ingegaan op de kritiek die dit arrest ten deel is
gevallen. Het betoog mondt onder 9 uit in de volgende stelling:
"er is geen dekking (...) nu de materiaalpolis de onderhavige
regiefout c.q. het achterwege laten van voorzorgsmaatregelen door
zeker niet beoogt te dekken, ook niet in de vorm van het
meedekken van een houder. (...)
De houder is immers verzekerd als hij aansprakelijk is voor een
gedekte schade, die door de verzekeringnemer of de
bezitter/bestuurder/passagier van een verzekerd object is veroorzaakt
(en niet onder een andere verzekering voor aansprakelijkheid is
gedekt).
Per saldo zou dus de houder alleen verzekerd zijn, indien hij
aansprakelijk is voor schade door de bestuurder veroorzaakt (en dus
duidelijk niet voor een schade, die de houder -dus de inlener- of
diens personeel zelf, in de voorfase van het werk -bestaande in het
achterwege laten van vooronderzoek- heeft veroorzaakt)."
2.7.1 De Rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 29 oktober 1998 de
vordering van afgewezen.
2.7.2 Volgens de Rechtbank heeft haar tegen Nationale
Nederlanden gerichte vordering hierop gebaseerd dat Nationale
Nederlanden "als WAM-verzekeraar van de machine gehouden is
polisdekking te verlenen" (rov. 4.3).
2.7.3 Na te hebben overwogen dat geen verwijt treft (rov. 5.5),
oordeelt de Rechtbank
"Het hiervoor overwogene brengt mee dat vordering
tegen Nationale Nederlanden als WA-verzekeraar van "
moet worden afgewezen (rov. 6).
2.8.1 is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.8.2 Grief II verwijt de Rechtbank zonder enige motivering de
vordering te hebben afgewezen. In de toelichting draagt zij aan dat
het beroep op de verzekering "een zelfstandig beroep is, ongeacht de
eventuele aansprakelijkheid van ". Zij verwijst overigens naar het
in prima aangevoerde.
2.9 In de mva bestrijdt Nationale Nederlanden de beweerde dekking. Zij
beklemtoont dat in art. 8.2 sub c wordt gesproken over "de houder,
indien hij: - aansprakelijk is voor een gedekte schade die door een
onder a. of b. genoemde verzekerde is veroorzaakt" (onder 12 c;
onderstreping van Nationale Nederlanden). In casu is de schade niet
veroorzaakt door de bestuurder (van de graafmachine). Regiefouten
zijn, nog steeds volgens Nationale Nederlanden, niet gedekt onder de
polis. Zij wijst op een aantal verschillen met de casus beslecht in HR
16 februari 1996, NJ 1997, 186; zo kwam het hiervoor onderstreepte
woordje "door" niet voor in de betrokken polisbepaling. Zij heeft deze
stellingname bij pleidooi nader uitgewerkt (pleitnotities mr Arnold
onder 8).
2.10.1 Bij pleidooi betoogt dat de werkmateriaalpolis "als
objectverzekering beschouwd, met dien verstande dat
regiefouten (...) mede onder de werkmateriaalverzekering vallen". Zij
beroept zich daarbij op een - niet in geding gebracht(2) - advies van
(kennelijk) het Verbond van verzekeraars (pleitaantekeningen mr
Struijk onder 1).
2.10.2 Tevens wordt beroep gedaan op art. 9 van de polisvoorwaarden.
De schade is het gevolg van - kort gezegd - een bedieningsfout van
en valt daarmee onder de dekking (onder 4 sub b).
2.11.1 Bij arrest van 17 september 2002 heeft het Hof Arnhem het
bestreden vonnis bekrachtigd.
2.11.2 Het Hof acht de tweede grief gegrond. Immers heeft
haar vordering jegens Nationale Nederlanden niet louter afhankelijk
gemaakt van de aansprakelijkheid van ; zij heeft zich namelijk
tevens beroepen op een zelfstandig recht op grond van art. 8.2 van de
polisvoorwaarden. Daarom is beoordeling van het beroep van
op de polisvoorwaarden geboden (rov. 4.4 in samenhang met 4.5).
2.11.3 Hierop citeert het Hof de betrokken polisvoorwaarde; deze werd
hiervoor onder 1.4.1 weergegeven. Daarop oordeelt het Hof:
"Zoals onder 4.3 reeds is overwogen heeft Nationale Nederlanden erkend
dat "houder" is in de zin van artikel 8.2 van de polis.
Desalniettemin is de schade volgens Nationale Nederlanden niet gedekt,
nu deze in de visie van Nationale Nederlanden niet is veroorzaakt door
een onder a. of b. genoemde verzekerde en voor de
aansprakelijkheid onder haar eigen verzekering is gedekt" (rov. 4.5).
2.11.4 Het Hof memoreert "dat de machinist van in redelijkheid
niet als veroorzaker van de schade dient te worden aangemerkt". Daarom
"moet ervan worden uitgegaan dat , hoewel houder, niettemin
geen verzekerde is in de zin van de polis, zodat ook haar vordering
jegens Nationale Nederlanden uit dien hoofde dient te worden
afgewezen" (rov. 4.6).
2.12 heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Nationale
Nederlanden heeft het beroep tegengesproken. Beide partijen hebben hun
stellingen schriftelijk toegelicht.
3. Bespreking van het middel
3.1 Alvorens in te gaan op de klachten lijkt het goed stil te staan
bij de vraag hoe 's Hofs niet geheel duidelijke arrest moet worden
begrepen.
3.2.1 Het Hof heeft de rechtsstrijd aldus afgebakend dat het - volgens
de bedoeling van zoals het Hof deze heeft begrepen - zou
gaan om de uitleg van art. 8.2 van de polisvoorwaarden (rov. 4.5).
3.2.2 Vervolgens geeft het Hof - voor zover thans van belang - het
verweer van Nationale Nederlanden weer: de schade zou niet zijn
veroorzaakt door een in art. 8. onder a of b genoemde verzekerde (rov.
4.5).
3.2.3 Hierna verwijlt het Hof bij het in appèl niet bestreden oordeel
van de Rechtbank dat er op neer komt dat de machinist geen verwijt
treft. Immers deed deze niet anders dan de instructies van de
opzichter(s) van uitvoeren. Het Hof trekt hieruit de
conclusie dat de machinist "in redelijkheid niet als veroorzaker van
de schade dient te worden aangemerkt". Daarom is "geen
verzekerde (..) in de zin van de polis" (rov. 4.6).
3.2.4 Met andere woorden: het Hof leest art. 8.2 sub c aldus dat
"veroorzaakt" betekent: veroorzaakt door een bestuurder aan wie een
persoonlijk verwijt valt te maken. Aldus heeft het zich bekeerd tot
het onder 3.2.2 samengevatte verweer van Nationale Nderlanden.
3.3.1 Het middel trekt tegen dit oordeel ten strijde. Het doet daartoe
voor een belangrijk deel beroep op argumenten die in
feitelijke aanleg niet heeft aangevoerd. Het leunt voor een deel op
argumenten ontleend aan andere polisbepalingen. Polisbepalingen die
voor het Hof kenbaar waren nu deze bij cva in geding waren gebracht.
3.3.2 In het licht van de - in cassatie als niet zodanig niet
bestreden - onder 3.2.1 vermelde beperking van de rechtsstrijd,
waarvan het Hof is uitgegaan, kan de vraag rijzen of in
cassatie met vrucht beroep kan doen op andere polisbepalingen. Het is
voorts een hele stap van een Hof te vergen dat het zich de moeite
getroost de zaak te bezien vanuit een breder perspectief dan
procespartijen zelf. In een tijd waarin een discussie woedt over de
mogelijkheden de toegang tot de cassatierechter te beperken, lijkt
niet aanstonds aangewezen de helpende hand te bieden aan partijen die,
om hen moverende redenen, hebben nagelaten in feitelijke aanleg alle
relevante argumenten over het voetlicht te brengen.
3.4 Onderdeel 1 behelst een motiveringsklacht. Het klaagt erover dat
het Hof onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke betekenis het
heeft toegekend aan de zinsnede "schade die door een onder a. of b.
genoemde verzekerde is veroorzaakt" in art. 8.2, sub c van de
Bijzondere Voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering. In het bijzonder
mist het uitleg waarom in redelijkheid niet als veroorzaker van de
schade dient te worden aangemerkt.
3.5 Deze klacht mist m.i. feitelijke grondslag. Hierboven werd onder
3.2.2 - 3.2.4 aangegeven hoe het bestreden arrest m.i. moet worden
begrepen. In die in mijn ogen voor de hand liggende(3) lezing is 's
Hofs oordeel niet, laat staan ontoelaatbaar, onduidelijk.
3.6 Onderdeel 2 gaat in essentie uit van de hiervoor genoemde lezing
van rov. 4.6. Het bestrijdt deze in subonderdeel a in de vorm van een
rechtsklacht met een aantal argumenten:
a. het Hof had zijn interpretatie moeten toelichten omdat "de
betekenis van artikel 8.2, sub c tussen partijen in debat was";
b. het Hof acht blijkbaar niet van belang hoe deze bepaling
in redelijkheid heeft kunnen en mogen begrijpen;
c. het Hof heeft "de tekst van artikel 8.2 sub c etc." onvoldoende van
belang geacht.
3.7 Deze klachten falen om de navolgende redenen.
3.8 Binnen zekere grenzen is een rechter inderdaad gehouden in te gaan
op het debat van partijen. Dat geldt met name voor essentiële
stellingen. Zulks kan evenwel niet baten omdat niet wordt
aangegeven welke stellingen zou hebben betrokken die het Hof
noopten tot een respons.(4) Bij de bespreking van subonderdeel 2b kom
ik nader over deze kwestie te spreken.
3.9 Nu partijen daaromtrent niets hebben aangevoerd - in elk geval
wordt daarop geen beroep gedaan - bestond er voor het Hof geen
aanleiding op de onder b genoemde kwestie in te gaan. Daarbij verdient
nog aantekening dat het ook bij de uitleg van een
verzekeringsovereenkomst mede aankomt op het zogenaamde
Haviltex-criterium. Voorts moeten aard en strekking van de verzekering
in aanmerking worden genomen.(5) Tevens kan betekenis toekomen aan
publicaties van de relevante brancheorganisaties.(6)
3.10 's Hofs interpretatie berust klaarblijkelijk op een uitleg van de
tekst van art. 8.2 sub c. Dat blijkt m.i. uit de samenhang tussen rov.
4.5 en 4.6. De onder 3.6 sub c weergegeven klacht verliest dat uit het
oog.
3.11 Subonderdeel 2b acht 's Hofs uitleg onvoldoende gemotiveerd. Het
werpt in dat verband het volgende op:
a. art. 8.2 sub c spreekt slechts van veroorzaking. Van een verwijt
van de bestuurder wordt niet gerept;
b. art. 10 ziet op schade veroorzaakt door voorwerpen. Nadere eisen
worden niet gesteld;
c. art. 9.1 omschrijft de dekking als "schade met of door een
verzekerd object toegebracht aan personen en/of goederen". Daarom is
zonder belang of de schade valt te herleiden tot een gebrek van het
verzekerd object dan wel een fout van de bestuurder;
d. het Hof noemt geen omstandigheden die zijn standpunt zouden kunnen
schragen.
3.12.1 Alvorens tot inhoudelijke bespreking van deze klacht over te
gaan, lijkt het goed eerst de (mogelijk) relevante polisbepalingen te
citeren.
3.12.2 Terstond onder het hoofdje Bijzondere voorwaarden
aansprakelijkheidsverzekering en vóór art. 8 komt in de
polisvoorwaarden de volgende passage voor(7):
"Met voorbijgaan van hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden van
deze polis is bepaald wordt deze verzekering geacht aan de door of
krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (...)
gestelde eisen te voldoen."
3.12.3 Art. 9 van de Bijzondere voorwaarden heeft, blijkens het kopje,
betrekking op de omschrijving van de dekking. Artikel 9.1 vermeldt
daarover onder meer:
" 9.1 Aansprakelijkheid
De verzekeraar dekt de aansprakelijkheid van de verzekerden voor
schade met of door een verzekerd object toegebracht aan personen of
goederen..."
3.13 Voor de goede orde roep ik in herinnering dat in cassatie
vaststaat dat "houder" is in de zin van art. 8.2, dat de
machinist geen verwijt treft en dat sprake was van een regiefout van
(de opzichter van) .
3.14.1 In het kader van de beoordeling van dit subonderdeel komt m.i.
gewicht toe aan het arrest Zürich/Siemen.(8) De inzet van die zaak
vertoont duidelijke overeenkomsten met de onderhavige.(9) Bij
graafwerkzaamheden werd een elektriciteitskabel getroffen. Voor de
werkzaamheden had Siemen een Kraan gehuurd van Rijsdijk; ook de
bestuurder werd door Rijsdijk ter beschikking gesteld. Rijsdijk was
krachtens een materiaalpolis verzekerd bij Zürich. De dekking strekte
zich uit tot de houder. In art. 10 kwam een bepaling voor die zakelijk
overeenstemt met de hierboven onder 3.12.2 geciteerde. Tussen art. 8
van de polisvoorwaarden in de onderhavige zaak en art. 10A in de zaak
Zürich/Siemen bestaan zekere verschillen.
3.14.2 In het kader van het in de eerdere zaak omstreden begrip houder
hield Uw Raad 's Hofs oordeel dat ook Siemen als zodanig moest worden
aangemerkt overeind. Daarbij speelde een rol dat de polisvoorwaarden
aanknoopten bij de WAM.(10)
3.14.3 Naar 's Hofs - door Uw Raad gesauveerde - oordeel had Siemen de
feitelijke heerschappij over de graafmachine.(11)
3.14.4 De Hoge Raad overwoog ten slotte
"Ingevolge (...) art. 10 van de polisvoorwaarden dekt de verzekering
de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade
toegebracht met of door de graafmachine. Anders dan het middel tot
uitgangspunt neemt, laat zulks geen andere conclusie toe dan dat
daaronder ook aansprakelijkheid valt voor schade, die met of door de
graafmachine wordt toegebracht, wanneer die aansprakelijkheid het
gevolg is van een onrechtmatig handelen of nalaten van een houder als
Siemen en derhalve op die houder, hier Siemen, rust. De strekking van
de polis is onmiskenbaar aansprakelijkheid te dekken die kan
voortvloeien uit het gebruik van een machine, ongeacht of die schade
is veroorzaakt door een gebrek van de machine of door een fout van de
bestuurder dan wel van iemand op wiens aanwijzingen de machine
gebruikt werd."(12)
3.15.1 Dit arrest is door een aantal auteurs onder vuur genomen.
3.15.2 Van Dam en Bos-van der Weijst hebben aandacht besteed aan de
"historie van de Beurspolis voor Landmateriaal".(13) Hun betoog loopt
uit in de volgende conclusie:(14)
"De redactiecommissie realiseerde zich dat de woorden 'met of door'
tot interpretatieproblemen zouden kunnen leiden en wellicht tot gevolg
zouden kunnen hebben dat op grond van deze formulering een schade
wordt geclaimd, waarbij het verzekerde object weliswaar is betrokken,
als instrument heeft gediend, maar de schade niet veroorzaakt.
Die uitleg wenste de redactiecommissie niet te geven aan de woorden
'met of door' - de commissie wilde de dekking van de
landmateriaalpolis beperken tot schade als gevolg van bedieningsfouten
of door gebreken in het materiaal zelf - doch na te hebben overwogen
dat de toevoeging 'veroorzaakt met' achterwege te laten, heeft men
toch besloten de - in de "auto-sfeer gangbare'- woorden 'met of door'
op te nemen, ter wille van de WAM-dekking.
De conclusie uit de geschiedenis van de landmateriaalpolis kan dan ook
geen andere zijn dan dat in een werksituatie bedieningsfouten én
schade veroorzaakt door gebreken aan het verzekerde object wel gedekt
zijn, doch regiefouten niet, niettegenstaande de bewoordingen 'met of
door'".(15)
3.15.3 Principiëler nog is de stellingname van Wansink. Heel in het
algemeen betoogt hij dat schade eerst "door" een motorrijtuig is
veroorzaakt wanneer zij valt te herleiden tot een gebrek van het
voertuig dan wel een gedraging ermee. Onvoldoende acht hij dat het
"instrument van de schade" is.(16) Uit het vervolg van zijn betoog
blijkt dat van dit laatste al vrij spoedig sprake is. Ingeval van
regiefouten is van schade door het motorrijtuig zijns inziens geen
sprake;(17) aldus bestrijdt hij een andersluidende opvatting van de
Cie. Samenloop.(18) Wansink stipt nog aan dat de door hem bestreden
opvatting van de Cie. Samenloop "in verzekeringskringen" "nauwelijks
of geen kritiek ondervonden", zulks vanwege de eenvoud van het
te hanteren criterium.(19)
3.15.4 Na het arrest Zürich/Siemen heeft het Verbond van verzekeraars
een circulaire het licht doen zien waarin wordt geadviseerd om "op de
materiaalpolis dekking te verlenen voor regiefouten."(20) In het licht
van het uitblijven van kritiek op de aan het slot van 3.15.3 genoemde
uitspraak behoeft dat niet te verbazen.
3.16.1 Ten slotte is nog van belang dat zich niet heeft
beroepen op de hierboven besproken argumenten voor zover deze haar te
stade hadden kunnen komen. Wél heeft zij zich beroepen op circulaires
van het Verbond(21), maar nu deze niet in geding zijn gebracht, komt
daaraan geen betekenis toe.
3.16.2 Voor het eerst bij pleidooi in appèl heeft gewezen op
art. 9 van de polisvoorwaarden, waarbij zij heeft beklemtoond dat
schade wordt gedekt "met of door een verzekerd object toegebracht".
Zij heeft in dat verband nader aangedrongen dat de schade niet het
gevolg was van een regiefout maar van onvoorzichtig handelen van de
machinist.(22)
3.17 Keren wij thans terug naar de klachten. Het is aan ernstige
twijfel onderhevig of het weinig duidelijke betoog, zojuist onder
3.16.2 samengevat, het Hof noopte tot een uitwerking van zijn oordeel.
Enerzijds omdat het in een onnodig laat stadium van de procedure naar
voren is gebracht en anderzijds omdat het er - naar in cassatie moet
worden aangenomen - ten onrechte van uitgaat dat de machinist
verwijtbaar heeft gehandeld.(23)
3.18 Met aanzienlijke aarzeling meen ik evenwel dat het Hof desondanks
tot nadere toelichting was gehouden. Zulks om de navolgende, in
onderling te beschouwen, redenen.
3.19 De door het Hof bereikte uitkomst wijkt af van die waartoe Uw
Raad kwam in het al vaker genoemde arrest Zürich/Siemen. Het Hof geeft
daarvoor geen enkele verklaring of rechtvaardiging. In het licht van
de uitvoerige en overtuigende motivering van genoemd arrest en in het
bijzonder ook omdat de door de Hoge Raad gegeven uitleg onontkoombaar
("onmiskenbaar") wordt genoemd(24), was zulk een toelichting m.i. wel
vereist. Zulks ondanks de omstandigheid dat 's Hofs uitleg in hoge
mate een feitelijke kwestie is.(25)
3.20 Dat in de onderhavige polis wordt gesproken van aansprakelijkheid
"voor een gedekte schade die door een onder a. of b. genoemde
verzekerde is veroorzaakt" zou wellicht een afdoende verklaring kunnen
zijn voor een andere uitkomst, maar het Hof geeft haar niet. Zonder
nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom onder
veroorzaking hier zou moeten worden begrepen veroorzaking waarvoor één
van de onder a of b genoemde personen zelf aansprakelijk is en waarom
niet voldoende zou zijn dat sprake is van een fout van de houder. Niet
gezegd kan worden dat 's Hofs interpretatie terstond voor de hand
ligt.(26)
3.21 In dit verband legt m.i. voorts gewicht in de schaal dat het
Verbond van verzekeraars de door Uw Raad in het arrest Zürich/Siemen
bereikte uitkomst aan zijn leden heeft aanbevolen en dat een
vergelijkbare koers van de Cie. Samenloop geen (noemenswaardige)
kritiek ten deel viel; zie hiervoor onder 3.15.4. Van belang lijkt mij
ook dat verzekeraars zich er bij het redigeren van de betrokken
bepaling en heel in het bijzonder bij de keuze van de woorden "met of
door" van bewust waren dat een van hun bedoeling(27) afwijkende uitleg
mogelijk was. Dat risico hebben ze welbewust op de koop toegenomen;
zie onder 3.15.2.
3.22 Ten slotte ben ik niet overtuigd geraakt door de argumentatie van
Nationale Nederlanden waarin de verschillen tussen de onderhavige zaak
en de zaak Zürich/Siemen worden benadrukt. Hoewel juist is dat de
polisbepalingen niet ten volle overeenstemmen, zie ik geen voldoende
kenmerkende verschillen die, zonder nadere verklaring, een
tegengestelde uitkomst rechtvaardigen. Veeleer is sprake van een
treffende gelijkenis.
3.23 Eén complicatie moet nog onder ogen worden gezien. Zoals al
aangestipt onder 3.2.1 heeft het Hof de rechtsstrijd beperkt tot de
uitleg van art. 8.2. In cassatie is daartegen niet opgekomen. Hoewel
men ook daarover verschillend kan denken, zou ik willen aannemen dat
andere artikelen (met name 9 en 10) aan de orde kunnen komen indien en
voorzover zij een licht werpen op de interpretatie van art. 8.2.
3.24 Kortom: de tezamen genomen klachten van het subonderdeel snijden
hout.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van 's Hofs arrest.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Blijkens de door Nationale Nederlanden bij cva overgelegde polis
gaat het om een Verzekering voor Werk-/Landbouwmateriaal en
Ondertekende voertuigen; heel het bijzonder om de Bijzondere
voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering."
2 Vgl. pleitnotities mr Arnold onder 18 en rov. 2.4 van het in
cassatie bestreden arrest.
3 Leest men het arrest niet aldus, dan is het inderdaad
onbegrijpelijk. Ter vermijding van misverstand: glashelder is de
betrokken rov. niet, maar zij is m.i. voldoende duidelijk.
4 Vgl. bijv. HR 11 november 1988, NJ 1990, 440 rov. 3.8.
5 O.m. HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 MMM rov. 3.4 zomede de
conclusie van A-G Bakels onder 2.3 en HR 11 november 1988, NJ 1990,
440 rov. 3.4. Zie ook Asser-Clausing-Wansink nr 179 e.v. en W.D.H.
Asser in T. Hartlief en M.M. Mendel (red.), Verzekering en
maatschappij blz. 11 e.v. en de als altijd uitvoerige en gedegen s.t.
van mr Wuisman onder 14.
6 HR 11 november 1988, NJ 1999, 362 MMM rov. 3.5.
7 Overgelegd bij de conclusie van antwoord.
8 HR 16 februari 1996, NJ 1997, 186 MMM. HR 31 maart 2000, NJ 2000,
357 speelt in deze zaak m.i. geen relevante rol; die zaak kenmerkt
zich immers door de bijzonderheden van twee - naar de bedoeling - op
elkaar aansluitende dekkingen en de daarop toegesneden
samenloopregeling.
9 Ook mr Wuisman wijst daar op: s.t. onder 21.
10 Zie rov. 3.5.
11 Idem.
12 Rov. 3.6; zie ook de conclusie van A-G Asser onder 2.33.
13 In casu gaat het m.i. niet om een beurspolis.
14 Het Verzekeringsarchief 1998 blz. 12.
15 De juistheid van hun betoog valt niet te beoordelen. Immers hebben
partijen de stukken waarop de auteurs beroep doen niet overgelegd.
Onduidelijk is of het gaat hier gaat om publiekelijk toegankelijke
stukken. En al helemaal onduidelijk is of deze stukken kende
of redelijkerwijs behoorde te kennen; het is minst genomen hoogst
onaannemelijk. Bij die stand van zaken heb ik ervan afgezien pogigen
te ondernemen deze ambtshalve op te vragen. Vgl. s.t. mr Wuisman
voetnoot 11.
16 De algemene aansprakelijkheidsverzekering (tweede druk) blz. 226/7.
17 Idem blz. 230/1.
18 Blz. 231/3. Ik denk dat Wansink met zijn bestrijding voor het door
hem genoemde geval (leliebollen) het gelijk aan zijn zijde heeft. Onze
zaak onderscheidt zich evenwel duidelijk van die van de leliebollen.
19 Blz. 234.
20 VA 1998 blz. 13. Van Dam en Bos-Van der Weijst menen t.a.p. dat het
Verbond eraan voorbijziet dat het arrest ziet op een autoverzekering.
21 Pleitaantekeningen in appèl onder 1.
22 Pleitaantekeningen onder 4.
23 In vergelijkbaar verband wijst ook mr Rijpma daar terecht op: s.t.
onder 2.6; zie met name ook 2.7.4.
24 Zie het citaat onder 3.15.2.
25 Daarop heeft mr Rijpma met juistheid gewezen; s.t. onder 2.1.
26 Vgl. HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301 rov. 3.6 sub b.
27 Ik ga hier veronderstellenderwijs uit van de juistheid van het
betoog in de onder 3.15.2 geciteerde passage.