Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3864 Zaaknr: C03/042HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 14-05-2004
Datum publicatie: 14-05-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
14 mei 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/042HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN, sinds 1 januari 2002 als
rechtsopvolger onder algemene titel van GAK Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instantie
Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot van
28 mei 2001, hersteld bij exploot van 13 juni 2001, GAK Nederland B.V.
- verder te noemen: GAK - in request civiel gedagvaard voor de
rechtbank te Amsterdam en gevorderd het door die rechtbank op 28
februari 2001 tussen partijen gewezen vonnis te herroepen en partijen
te herstellen in de staat waarin zij voor de uitspraak daarvan waren,
althans het gewezen vonnis in zoverre te herstellen dat de toegewezen
proceskosten slechts worden toegekend zonder te toevoeging
"uitvoerbaar bij voorraad", kosten rechtens.
GAK heeft het request civiel bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 november 2002 het gevorderde
afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Verweerder in cassatie als rechtsopvolger van GAK - verder te noemen:
UWV - heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt
tot niet-ontvankelijkverklaring van in zijn cassatieberoep.
De advocaat van heeft op 25 februari 2004 schriftelijk op die
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i)Tussen partijen is een arbeidsgeschil gerezen, waarin de rechtbank
te Amsterdam bij vonnis van 28 februari 2001 in hoger beroep uitspraak
heeft gedaan. In dit vonnis is , kort gezegd, behoudens op een
punt dat de rechtbank aanleiding heeft gegeven GAK te veroordelen in
de kosten van het geding voor de kantonrechter, in het ongelijk
gesteld en is hij in de kosten van het geding in hoger beroep
veroordeeld. Deze kostenveroordeling heeft de rechtbank uitvoerbaar
bij voorraad verklaard.
(ii) In het tegen dat vonnis ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge
Raad bij arrest van 17 januari 2003, nr. C01/168, RvdW 2003, 16, het
door ingestelde principale beroep en het door GAK ingestelde
incidentele beroep verworpen.
(iii) Voordat hij het onder (ii) vermelde cassatieberoep instelde,
heeft de door de rechtbank toegewezen kosten op eigen
initiatief voldaan.
3.2.1 Tien dagen nadat hij het onder (ii) vermelde cassatieberoep had
ingesteld, heeft tegen het vonnis van 28 februari 2001 ook de
hiervóór onder 1 vermelde vordering tot herroeping van dat vonnis
ingesteld op de grond dat de rechtbank meer heeft toegewezen dan
gevorderd, aangezien geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de
proceskostenveroordeling door GAK was gevorderd.
3.2.2 De rechtbank heeft die vordering afgewezen. De rechtbank
overwoog daartoe (in rov. 4 en 5) dat zij GAK wel kon volgen in haar
verweer dat zij veroordeling "kosten rechtens" heeft gevraagd, waarin
uitvoerbaarverklaring bij voorraad geacht kan worden te zijn begrepen;
het is bij deze rechtbank gebruik om een verzoek of vordering tot
veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding aldus uit
te leggen dat daaronder de uitvoerbaarheid bij voorraad is begrepen,
ook als dit niet met zoveel woorden is vermeld. De rechtbank voegde
(in rov. 6) daaraan ten overvloede toe dat geen in rechte te
respecteren belang bij zijn onderhavige vordering tot request civiel
heeft, nu de verschuldigdheid van de proceskosten - die
voordat hij cassatieberoep instelde op eigen initiatief heeft voldaan
- niet afhankelijk was van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar
slechts de eventuele afdwingbaarheid ervan. Volgens de rechtbank kan
dus slechts aanspraak maken op terugbetaling wanneer de
kostenveroordeling als zodanig in cassatie zou worden vernietigd en
zou de gevorderde herroeping van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
aan de betaling van de proceskosten niet alsnog een onverschuldigd
karakter geven.
3.2.3 De rechtbank heeft in de kosten van het onderhavige
request civiel veroordeeld. Hij heeft daarom, anders dan UWV in zijn
schriftelijke toelichting heeft aangevoerd, belang bij het
cassatieberoep, zodat hij daarin ontvankelijk is.
3.3.1 Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de rechtbank
heeft miskend dat in het vonnis van 28 februari 2001 meer is
toegewezen dan door GAK gevorderd. Ingevolge art. 52 lid 1 (oud) Rv.
kan de rechter alleen desgevorderd een veroordeling uitvoerbaar bij
voorraad verklaren en dat heeft GAK niet gevorderd, ook niet door
middel van de woorden "kosten rechtens". De overweging dat het gebruik
bij de rechtbank is om wanneer een kostenveroordeling wordt gevraagd
daaronder ook de uitvoerbaarheid bij voorraad te begrijpen, is in
strijd met art. 52 lid 1 (oud) Rv., aldus de klacht.
3.3.2 Deze klacht is gegrond. Blijkens de tekst van art. 52 lid 1
(oud) Rv. kan de rechter zijn vonnis - behoudens hier niet ter zake
doende uitzonderingen - slechts "desgevorderd" uitvoerbaar bij
voorraad verklaren. Dit betekent dat een daartoe strekkende vordering
hetzij uitdrukkelijk moet worden gedaan, hetzij - naar het feitelijk
oordeel van de rechter - ook voor de wederpartij voldoende duidelijk
in het gevorderde moet besloten liggen.
3.3.3 Dit geldt ook ten aanzien van de proceskostenveroordeling, die
sinds 1992 mede uitvoerbaar bij voorraad verklaard kan worden. In het
onderhavige geding staat tussen partijen vast dat GAK niet
uitdrukkelijk om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de
proceskostenveroordeling heeft verzocht. Voorzover de rechtbank heeft
geoordeeld dat in het verzoek de wederpartij in de proceskosten te
veroordelen of in het gebruik van de woorden "kosten rechtens" steeds
een vordering als bedoeld in art. 52 lid 1 Rv. tot het
uitvoerbaarverklaren bij voorraad van de proceskostenveroordeling ligt
besloten, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Aldus zou immers aan het in de wet neergelegde vereiste van een tot
uitvoerbaarverklaring bij voorraad strekkende vordering iedere
betekenis worden ontnomen.
3.3.4 Bij het voorgaande verdient aantekening dat het oordeel van de
rechtbank klaarblijkelijk niet is gebaseerd op de - behoudens
onbegrijpelijkheid - aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de
gedingstukken, maar op een bij de rechtbank gebruikelijke praktijk,
die, zoals uit het voorgaande blijkt, niet in overeenstemming is met
de wet.
3.4.1 Nu de tegen rov. 4 en 5 gerichte klacht gegrond is, moet de
tweede klacht van het middel, die is gericht tegen de door de
rechtbank ten overvloede gegeven rov. 6, worden onderzocht. Deze
klacht houdt in dat , doordat de proceskostenveroordeling ten
onrechte uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, in de onjuiste
veronderstelling verkeerde dat hij verplicht was aan die veroordeling
te voldoen, terwijl hij bij een juiste voorstelling van zaken eerst na
de eventuele verwerping van zijn cassatieberoep door de Hoge Raad zou
hebben betaald. Hij heeft derhalve door de onjuiste uitspraak rente
gederfd, en heeft dus naast het door hem gestelde "justitieel,
jurisprudentieel belang" ook een financieel belang bij het request
civiel, zo begrijpt de Hoge Raad de tweede klacht.
3.4.2 De klacht faalt, wat het gestelde financieel belang betreft,
reeds omdat het in de klacht bedoelde financiële belang voor de
rechtbank niet naar voren is gebracht, en dit belang niet voor het
eerst in cassatie kan worden aangevoerd. Nu niet heeft
toegelicht wat onder het in de klacht vermelde "justitieel,
jurisprudentieel belang" moet worden verstaan en waarom dat tot
vernietiging van het bestreden vonnis zou moeten leiden, kan de klacht
ook in zoverre niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van UWV begroot op EUR 316,34 aan
verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, E.J. Numann en F.B.
Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P.
Neleman op 14 mei 2004.
*** Conclusie ***
C03/042HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 13 februari 2004
Conclusie inzake:
tegen
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(1)
1. Feiten en procesverloop
1.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 januari 2003, C01/168HR,
RvdW 2003, 16 in het tussen verweerster in cassatie, UWV(2), en eiser
tot cassatie, , gerezen arbeidsgeschil reeds inhoudelijk
uitspraak gedaan(3). In dat arrest heeft de Hoge Raad het principale
cassatieberoep van en het incidentele cassatieberoep van GAK
verworpen.
Voor een weergave van de voorgeschiedenis van deze zaak verwijs ik
kortheidshalve naar de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.4 van
voormeld arrest(4).
1.2 Tien dagen na het instellen van beroep in cassatie door
tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 28
februari 2001, heeft bij dagvaarding van 28 mei 2001 bij die
rechtbank rekest-civiel ingesteld tegen datzelfde vonnis.
Omdat hij vergeten was de zaak bij de rechtbank aan te brengen, heeft
GAK bij herstelexploit van 13 juni 2001 andermaal opgeroepen
om te verschijnen voor de rechtbank Amsterdam en heeft hij, na
wijziging van eis, gevorderd dat de rechtbank haar vonnis van 28
februari 2001 herroept en in zoverre herstelt dat de toegewezen
proceskosten slechts worden toegekend zonder de toevoeging
"uitvoerbaar bij voorraad".
1.3 Aan deze vordering heeft ten grondslag gelegd dat de
rechtbank meer heeft toegewezen dan was gevorderd omdat geen
uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskostenveroordeling
door GAK was gevorderd.
1.4 GAK heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft daarbij erkend
dat zij de rechtbank niet uitdrukkelijk heeft verzocht de veroordeling
van in de kosten uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Volgens GAK is het ter beoordeling van de rechtbank of die vordering
zo mag worden uitgelegd dat deze de uitvoerbaarheid bij voorraad
omvat. Volgens GAK is het gebruik "processtukken op dit punt zo te
duiden dat daarin wordt verlangd wat maximaal mogelijk is".
1.5 Daarnaast heeft GAK betoogd dat bij zijn vordering geen
belang heeft omdat hij voorafgaand aan het instellen van zijn
cassatieberoep tegen het vonnis van 28 februari 2001 bij GAK heeft
geïnformeerd hoe hij de kostenveroordeling kon voldoen en deze ook
heeft voldaan. GAK heeft, toen zij werd geconfronteerd met de
vordering tot rekest-civiel, onvoorwaardelijk toegezegd dat
zij in afwachting van de beslissing op het cassatieberoep geen
executiemaatregelen zou nemen.
1.6 De rechtbank heeft bij vonnis van 27 november 2002 de vordering
tot rekest-civiel afgewezen, in de kosten van het geding
veroordeeld en deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
verklaard.
1.7 heeft tegen dit vonnis tijdig(5) beroep in cassatie
ingesteld.
GAK heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben
hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna GAK nog heeft
gedupliceerd.
2. Opmerking vooraf
2.1 Uit het hiervoor geschetste procesverloop blijkt een samenloop
tussen het door ingestelde cassatieberoep en zijn vordering
tot rekest-civiel(6).
Onder het hier toepasselijke, vóór 1 januari 2002 geldende procesrecht
was het voor niet mogelijk zich in cassatie erover te beklagen
dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan omtrent "zaken die niet waren
geëischt" of dat de rechtbank meer had toegewezen dan was geëist, nu
hij volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad krachtens art. 382,
aanhef en onder 2e respectievelijk 3e oud Rv. tegen het eindvonnis bij
de rechtbank zelf rekest-civiel kon instellen en het cassatieberoep op
grond van het bepaalde in art. 399 oud Rv.(7) in zoverre
niet-ontvankelijk zou zijn geweest(8).
2.2 Onder het huidige procesrecht speelt de problematiek van samenloop
van het gewone rechtsmiddel cassatie en het buitengewone rechtsmiddel
herroeping (rekest-civiel nieuwe stijl) bij de in art. 382 onder 2e
tot en met 6e oud Rv. bedoelde verzuimen van de rechter niet meer, nu
deze verzuimen in het huidige art. 382 e.v. Rv. geen grond voor
herroeping opleveren.
De rechterlijke fouten vermeld in het voormalige art. 382 onder 2e
(uitspraak over zaken die niet zijn gevorderd), onder 3e (meer
toegewezen dan gevorderd), onder 5e en 6e (tegenstrijdige vonnissen en
beschikkingen) kunnen thans worden hersteld door de aanwending van een
gewoon rechtsmiddel, zoals bijvoorbeeld art. 32 Rv.(9).
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 Het cassatiemiddel is gericht tegen de rechtsoverwegingen 4, 5 en
6 van het vonnis, waarin de rechtbank ten aanzien van de afwijzing van
de vordering van tot rekest-civiel het volgende heeft
geoordeeld:
"4. In de tweede plaats verweert het GAK zich tegen de vordering met
het argument dat zij veroordeling "kosten rechtens" heeft gevraagd,
waarin uitvoerbaar bij voorraad verklaring geacht kan worden te zijn
begrepen.
5. Daarin kan het GAK wel worden gevolgd. Het is gebruik bij deze
rechtbank om een verzoek of vordering tot veroordeling van de
wederpartij in de kosten van het geding aldus uit te leggen dat
daaronder de uitvoerbaarheid bij voorraad is begrepen, ook als dit
niet met zoveel woorden is vermeld.
6. Overigens is de rechtbank met het GAK voorts van oordeel dat
bij zijn onderhavige vordering tot rekest civiel geen in
rechte te respecteren belang heeft. Tussen partijen staat vast dat
de proceskosten aan het GAK heeft voldaan voordat hij beroep
in cassatie instelde en op eigen initiatief. De verschuldigdheid van
die betaling was niet afhankelijk van de uitvoerbaar bij voorraad
verklaring, maar slechts de eventuele afdwingbaarheid ervan. Dat wordt
door het instellen van cassatieberoep niet anders. kan dus
slechts aanspraak maken op terugbetaling wanneer de kostenveroordeling
als zodanig in cassatie zou worden vernietigd. Anders dan
betoogt, is van onverschuldigde betaling thans geen sprake. Ook
herroeping van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring zou aan de
betaling van de proceskosten niet alsnog een onverschuldigd karakter
geven, zodat het beroep van op het
in artikel 394 lid 1 (oud) Rv niet opgaat."
3.2 Het eerste onderdeel van het cassatiemiddel(10) betoogt dat de
rechtbank heeft miskend dat uitvoerbaarheid bij voorraad van een
veroordeling ingevolge het bepaalde in art. 52 lid 1 oud Rv.
uitdrukkelijk dient te worden gevorderd en tussen partijen vaststaat
dat GAK geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de
proceskostenveroordeling en evenmin "kosten rechtens" heeft gevorderd.
Het middelonderdeel voegt daar nog aan toe dat het gebruik om onder
een kostenveroordeling ook een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij
voorraad te begrijpen, in strijd met de wet is.
3.3 Het hier toepasselijke art. 52 oud Rv. - dat per 1 januari 1992 is
ingevoerd(11) en de art. 52 en 53 Rv. 1838(12) verving - luidt als
volgt:
1. Tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit,
kan de rechter desgevorderd verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij
voorraad zal zijn niettegenstaande daartegen aan te wenden
rechtsmiddelen.
2. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan de gehele uitspraak
betreffen of een deel daarvan.
3. De rechter kan aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de
voorwaarde verbinden dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid
wordt gesteld.
3.4 Volgens de toelichting is ervoor gekozen(13)
"de rechter voor alle gevallen de vrijheid te geven om, zo de eiser
zulks verlangt, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hij
zal daartoe niet verplicht zijn, maar anderzijds ook niet langer voor
wat betreft zijn bevoegdheid aan een limitatieve opsomming zijn
gebonden. Wel houdt het nieuwe artikel er rekening mee dat een vonnis
zich soms niet voor een tenuitvoerlegging leent die bij voorraad zou
kunnen geschieden. Men denke bijv. aan een verklaring voor recht. Ook
uit de wet kan voortvloeien dat een uitvoerbaarverklaring bij voorraad
niet kan worden uitgesproken. (...)."(14)
3.5 Behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen kan de rechter
dus uitsluitend op een daartoe strekkende vordering zijn
veroordelingen geheel of gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad
verklaren(15).
3.6 De wetgever van 2002 heeft geen aanleiding gezien deze "nog
onlangs herziene en pas op 1 januari 1992 in werking getreden"
regeling in art. 52 e.v. oud Rv. te wijzigen(16).
Ook voor het huidige procesrecht wordt dan ook aangenomen dat een
uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de rechter slechts op
vordering van de gedingvoerende partijen kan worden uitgesproken en
dat de rechter daartoe niet ambtshalve zal mogen overgaan buiten de in
de wet aangewezen uitzonderingsgevallen(17).
3.7 Vóór 1992 was een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een
proceskostenveroordeling uitgesloten.
Art. 55 oud Rv. 1838 luidde: "De voorloopige ten uitvoerlegging kan
geene plaats hebben ten aanzien der kosten, al waren die ook in de
plaats van schaden en interessen toegewezen."
Die uitzondering is met de wetswijziging in 1992 komen te vervallen.
Ook een proceskostenveroordeling kan derhalve sindsdien uitvoerbaar
bij voorraad worden verklaard(18).
3.8 Uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een
proceskostenveroordeling moet echter wel worden gevorderd. Volgens Van
Rossum houdt dit in dat de gedaagde in zijn conclusie van antwoord
expliciet moet vragen om de eiser bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
te veroordelen in de proceskosten(19). Van Maanen meent dat indien een
partij verzuimt om tevens voor de proceskostenveroordeling(en) van de
wederpartij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad te vorderen, dat
voor risico van die partij komt(20).
3.9 Overigens geldt de eis dat uitvoerbaarheid bij voorraad moet zijn
gevorderd/verzocht niet in verzoekschriftprocedures.
Anders dan in een dagvaardingsprocedure kan en kon de rechter
ingevolge het bepaalde in art. 288 en art. 429k lid 3 oud Rv. zonder
een daartoe strekkend verzoek een uitvoerbaarverklaring bij voorraad
uitspreken. Op grond van een aanwijzing van de wetgever van 1969(21)
wordt aangenomen dat de rechter ook proceskostenveroordelingen
ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren(22).
3.10 Tussen partijen staat vast dat GAK in de hoofdzaak noch in eerste
instantie noch in hoger beroep uitdrukkelijk heeft gevorderd om de
veroordeling van in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad
te verklaren.
Aan het vereiste van art. 52 oud Rv. is derhalve niet voldaan.
3.11 Vervolgens is de vraag aan de orde of in de dagvaardingsprocedure
in een vordering tot veroordeling van de wederpartij in de kosten van
het geding, een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die
veroordeling besloten kan liggen - zoals kennelijk gebruik is bij de
rechtbank Amsterdam - dan wel of een dergelijk verzoek of vordering
onder de uitdrukking als "kosten rechtens" kan worden begrepen.
Van deze vraag dient te worden onderscheiden de vraag of de rechter
ambtshalve een proceskostenveroordeling mag uitspreken. Vaste
rechtspraak is dat dit laatste inderdaad tot de bevoegdheden van de
rechter behoort(23).
3.12 Ik meen dat in een vordering tot veroordeling van de wederpartij
in de kosten van het geding, niet een vordering tot
uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die veroordeling besloten kan
liggen.
Volgens Verheijen(24) is bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
niet zozeer het algemeen belang betrokken als wel het bijzonder belang
van de eisende partij, met als consequentie dat dat rechtsinstituut
niet van openbare orde is en de rechter het niet ambtshalve mag
toepassen. Ook Cleveringa wees er al op dat de art. 52 en 53 oud Rv.
niet van openbare orde zijn, zodat er geen reden is aan te nemen dat
de rechter hier meer mag toewijzen dan is gevorderd en hij ambtshalve
zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad mag verklaren(25).
Ik sluit mij hierbij aan. De wet vereist voor uitvoerbaarverklaring
bij voorraad nu eenmaal een daartoe strekkende vordering. Dan moet de
rechter binnen het door partijen getrokken kader blijven. Als
uitvoerbaarverklaring van de proceskostenveroordeling wordt gevorderd,
kan de wederpartij zich daartegen verweren en desgewenst in die
procedure aan de rechter vragen om aan de uitvoerbaarverklaring bij
voorraad de voorwaarde te verbinden dat tot een door hem te bepalen
bedrag zekerheid door de eisende partij wordt gesteld.
3.13 Het bezwaar van UWV dat het systeem van de wet een "zeker
formalisme" meebrengt, weegt niet op tegen het fundamentele
uitgangspunt van ons burgerlijk procesrecht dat de rechter niet meer
mag toewijzen dan is gevorderd (zie thans art. 23 Rv.), met welk
uitgangspunt de rechtszekerheid is gediend.
3.14 Voorzover de rechtbank van oordeel is dat een
proceskostenveroordeling als "gebruik" ambtshalve uitvoerbaar bij
voorraad kan worden verklaard, heeft zij miskend dat het bepaalde in
art. 52 lid 1 oud Rv. niet van openbare orde is en dat, nu uit de wet
of uit de aard van de zaak niet anders voortvloeit, een
uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingevolge art. 52 lid 1 oud Rv.
uitsluitend op een daartoe strekkende vordering van GAK had mogen
worden toegewezen.
3.15 Wat betreft de kwestie of een verzoek of vordering tot
uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een proceskostenveroordeling
onder de uitdrukking als "kosten rechtens" kan worden begrepen, geldt
m.i. het volgende.
3.16 Het is in de praktijk vast gebruik dat procespartijen over en
weer elkaars veroordeling in de proceskosten vragen en plegen te
volstaan met de enkele opmerking "kosten rechtens" aan het slot van
een dagvaarding, conclusie/memorie dan wel een
verzoek/verweerschrift(26). Deze sacrale formulering wordt in de
doctrine enerzijds gezien als een herinnering aan het adres van de
rechter om op grond van art. 56 oud (thans 237) e.v. Rv., zo nodig
ambtshalve, de wederpartij in de kosten van het geding te
veroordelen(27) en wordt anderzijds aangemerkt als voldoende
omschreven "eis" dat een proceskostenveroordeling moet volgen
overeenkomstig de wet(28).
3.17 Ik heb noch in de (lagere) rechtspraak noch in de literatuur een
aanknoping gevonden om onder de formule "kosten rechtens" een
vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad daarvan te begrijpen.
Ik meen dat het te ver voert om in de enkele opmerking "kosten
rechtens" een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad te
lezen, nu - zoals hierboven is opgemerkt - de wet een daartoe
strekkende vordering vereist.
3.18 Overigens heeft GAK, anders dan zij thans in de
rekest-civielprocedure stelt, in de hoofdzaak geen veroordeling van
gevorderd "kostens rechtens"(29).
In eerste aanleg heeft GAK bij de kantonrechter in haar antwoord op de
vordering van geconcludeerd dat niet-ontvankelijk zou
worden verklaard in zijn vordering, althans dat deze zou worden
afgewezen "met veroordeling van in de kosten van het
geding(30). In haar appeldagvaarding van 29 januari 1998 heeft GAK bij
de rechtbank gevorderd het vonnis van de kantonrechter te vernietigen
en, opnieuw rechtdoende, aan alsnog diens oorspronkelijke
vorderingen integraal te ontzeggen "met veroordeling van de
gerequireerde als geïntimeerde in de kosten van het geding in beide
instanties". Bij memorie van grieven heeft GAK haar vordering in hoger
beroep gehandhaafd en herhaald dat diende te worden
veroordeeld "in de kosten van het geding in beide instanties(31).
Het oordeel van de rechtbank dat GAK kan worden gevolgd in haar
argument dat zij veroordeling "kosten rechtens" heeft gevraagd, is
derhalve ook onjuist.
3.19 Onderdeel 1 slaagt mitsdien.
3.20 De vraag is echter of nog belang heeft bij zijn beroep in
cassatie. In dit geval heeft de Hoge Raad bij arrest van 17 januari
2003, C01/168HR, RvdW 2003, 16 in hoogste instantie beslist over de
kostenveroordeling. Daarmee is het belang dat mogelijk had in
de periode tussen het instellen van rekest-civiel en het wijzen door
de Hoge Raad van zijn arrest, komen te vervallen. Het belang van
in die periode had kunnen liggen in het niet betalen van de
proceskosten en de rente over dit bedrag. Achteraf bezien is zijn
veroordeling in de proceskosten echter terecht geweest, hetgeen
meebrengt dat ook rente over de proceskosten verschuldigd zou zijn
geweest over de periode dat GAK niet zou hebben kunnen executeren
indien de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad zou
zijn geweest.
Daarnaast is het door aangevoerde justitiële belang niet als
een voldoende belang aan te merken.
dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn
cassatieberoep(32).
3.21 Ik verzoek Uw Raad, indien u van mening bent dat
niet-ontvankelijk is in zijn onderhavige cassatieberoep, ter
bevordering van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling een
overweging te wijden aan de rechtsopvatting van de rechtbank
Amsterdam.
Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 5 van haar vonnis overweegt, is
het kennelijk bij haar gebruik om een vordering tot veroordeling van
de wederpartij in de kosten van het geding aldus uit te leggen dat
daaronder de uitvoerbaarheid bij voorraad is begrepen, ook indien dit
niet met zoveel woorden is vermeld. Mij is daarnaast ambtshalve bekend
dat de rechtbank Amsterdam haar beleid op dit punt uitdraagt tijdens
cursussen voor aankomende rechters.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van in
zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie de brief van mr. Duk van 13 oktober 2003.
2 Sinds 1 januari 2002 rechtsopvolgster van GAK Nederland BV, die op
haar beurt weer rechtsopvolgster van de vereniging Gemeenschappelijk
Administratiekantoor was.
3 JOL 2003, 37. Deze uitspraak is met conclusie van A-G Bakels tevens
gepubliceerd in JAR 2003, 41.
4 Zie daarnaast de conclusie van de A-G Bakels vóór dat arrest onder
1.2 tot en met 1.11.
5 Het exploot van cassatiedagvaarding is uitgebracht op 8 januari
2003.
6 Zie over de (voorgeschiedenis van de) samenloop tussen de
rechtsmiddelen cassatie en rekest-civiel uitvoerig Th.B. ten Kate, Het
Request-Civiel, pft. 1962, nrs. 51-56; D.J. Veegens, Cassatie in
burgerlijke zaken, 1971,
nrs. 50-51 en Veegens-Korthals Altes-Groen, Cassatie in burgerlijke
zaken, 1989, nrs. 51-52; Burgerlijke Rechtsvordering (oud), Wedeven,
art. 382-397, aant. 20 en art. 382, aant. 25; Burgerlijke
Rechtsvordering, Korthals Altes, Titel 10, aant. 1, allen met verdere
gegevens.
7 Zoals gewijzigd bij de wet van 20 juni 1963, Stb. 272, houdende
wijziging van de regelen met betrekking tot het geding in cassatie.
8 Zie o.m. HR 23 april 1965, NJ 1965, 211; HR 5 november 1982, NJ
1984, 125 m.nt. CJHB; HR 13 december 1985, NJ 1986, 180; HR 17 mei
1991, NJ 1991, 645 m.nt. Ma; HR 29 november 1996, NJ 1997, 345 m.nt.
Ma.
In cassatie kan tegen de bestreden uitspraak daarentegen wel met een
motiveringsklacht worden opgekomen: zie HR 22 juni 1956, NJ 1957, 125
m.nt. DJV; HR 30 juni 1995, rolnr. 15668, n.g. (rov. 3.2). Zie ook A-G
Ten Kate in zijn conclusie vóór HR 15 maart 1985, NJ 1985, 563 (onder
47-48) en vóór NJ 1968, 180 (onder 12-15) en wnd. A-G Asser in zijn
conclusie vóór HR 19 februari 1988, NJ 1988, 658 (onder 2.14).
9 Zie de MvT, Parl. Gesch. Herziening Burg. Procesrecht (Van
Mierlo/Bart), p. 472-473. Zie over de huidige regeling verder de
bijdrage van F.F. Langemeijer en van mij in de Ten Kate-bundel. Zie
ook Burgerlijke Rechtsvordering, Wesseling-van Gent, Boek I, p.
37/38-42.
10 Zie de cassatiedagvaarding, p. 3/4 (midden).
11 Wet van 7 mei 1986, Stb. 1986, 295 jo Stb. 1991, 602.
12 Zoals gewijzigd in 1896 bij de Lex Hartogh (Wet van 7 juli 1896,
Stb. 103). Zie A.J.B. Verheijen, De grondslagen der
uitvoerbaarverklaring bij voorraad, pft. 1961, p. 14 e.v.; Star
Busmann-Rutten-Ariëns, Hoofdstukken van Burgerlijke Rechtsvordering,
1972, nr. 426 en Van Rossem-Cleveringa I, 1972, art. 52, aant. 6. In
die artikelen werden respectievelijk drie gevallen opgesomd waarin een
uitspraak uitvoerbaar bij voorraad moest worden verklaard en negen
gevallen waarin dat kon.
13 Zie de toelichting op art. 52-55 in MvT Inv., Parl. Gesch.
Wijziging Rv. c.a. (Inv. Bk. 3, 5 en 6), p. 27/28.
14 Cursivering toegevoegd, W-vG.
15 Zie ook A.A. van Rossum, Uitvoerbaarheid bij voorraad van
rechterlijke beslissingen, 1995, par. 1.2; A.J.B. Verheijen, De
grondslagen der uitvoerbaarverklaring bij voorraad, Helmond, 1961;
Burgerlijke Rechtsvordering (oud), Asser, art. 52, aant. 3;
Hugenholtz-Heemskerk (1996) en (1998), nr. 100;
Snijders-Ynzonides-Meijer (1997), nr. 245 en Snijders-Wendels, Civiel
appel, 1999, nr. 298 met verdere gegevens.
16 Zie de MvT bij de art. 233-235, Parl. Gesch. Herziening Burg.
Procesrecht (Van Mierlo/Bart), p. 409.
17 Van Mierlo/Van Dam-Lely, Procederen bij dagvaarding in eerste
aanleg, 2003, par. 11.6.2, p. 276; Burgerlijke Rechtsvordering,
Numann, art. 233, aant. 4; Hugenholtz-Heemskerk (2002), nr. 124;
Snijders-Ynzonides-Meijer (2002), nr. 245; Snijders-Wendels, Civiel
appel (2003), nr. 272; Stein/Rueb (2003), p. 172; Van Maanen 2002 (T&C
Rv.), art. 233, aant. 2 onder b.
18 Zie de MvT Inv. Parl. Gesch. Wijzigingswet Rv. c.a. (Inv. Bk. 3, 5
en 6), p. 27-28.
19 Van Rossum, a.w., p.3.
20 Van Maanen 2002 (T&C Rv.), art. 233, aant. 2 onder b volgens wie
gedaagden nogal eens verzuimen om bij antwoord (of later) te vorderen
dat de door hen verlangde afwijzing van de vordering van de eiser niet
alleen gepaard zal gaan met diens veroordeling in de kosten maar ook
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die kostenbeslissing.
21 Zie de MvT, TK 1963-1964, 7753, nr. 3, p. 7 r.kl., 2e alinea:
"Uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan worden uitgesproken zowel op
verzoek als ambtshalve".
22 Zie Burgerlijke Rechtsvordering (oud), Doek/Wesseling-van Gent,
art. 429k, aant. 27, 28 en 33 en art. 429p, aant. 9; Burgerlijke
Rechtsvordering, Schaafsma-Beversluis, art. 288, aant. 5 en 6; Van
Mierlo 2002 (T&C Rv.), art. 288 en 289, aant. 2 onder b met verdere
gegevens.
23 Zie o.m. HR 26 januari 1933, NJ 1993, p. 797; HR 12 juni 1936, NJ
1936, 996 en HR 28 november 1986, NJ 1987, 380 m.nt. WLH en de
conclusie vóór alsmede de noot onder dit arrest; zie W.L. Haardt, De
veroordeeling in de kosten van het burgerlijk geding, pft. 1945, p.
42-43. Vriesendorp, Ambtshalve aanvullen van rechtsgronden, Zwolle,
1970, nr. 43 heeft bezwaren tegen deze opvatting.
24 A.w., p. 72-73 met verwijzing naar "moderne schrijvers en oudere
processualisten".
25 Van Rossem-Cleveringa I (1972), art. 52, aant 3.
26 Zie Hugenholtz-Heemskerk (1996) en (1998), nr. 101 en (2002), nr.
125; Snijders-Ynzonides-Meijer (1997) en (2002), nr. 117; Stein/Rueb
(2003), p. 173; Vademecum Bpr, Minkjan, par. 1.5.11, p. 307 en Van
Mierlo/Van Dam-Lely, a.w., p. 282.
27 Haardt, a.w., p. 43, noot 1.
28 Zie bijv. Van Rossem/Cleveringa I (1972), art. 56, aant. 6, p. 378
in en bij voetnoot 1.
29 Wel in de rekest-civielprocedure.
30 CvA in de hoofdzaak, p. 11. GAK heeft deze conclusie nadien
gehandhaafd, zie CvD in de hoofdzaak, p. 12 en conclusie na comparitie
aldaar, p. 7.
31 Zie p. 19.
32 Hoewel m.i. terecht rekest-civiel bij de rechtbank had
ingesteld, zal zijn veroordeling in de proceskosten in die procedure
in stand dienen te blijven, nu ons recht niet de mogelijkheid kent de
Staat in zo'n geval in de kosten te veroordelen.