Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Speech van staatssecretaris Van Geel van VROM op de Dag Stad en Milieu/MILO op donderdag 13 mei 2004.

Toen Stad en Milieu eind jaren negentig van start ging, vermoedde niemand nog dat het zo'n succes zou worden. Wat iedereen wel wist, was dat er iets moest gebeuren. Want het veld klaagde aanhoudend over de milieuwetgeving. Die was te rigide en werd als hinderpaal gezien voor het compacte bouwen in steden. Zaken als geluidzones en veiligheidscontouren stonden die verdichting in de weg. Dat was jammer, want verantwoord compact bouwen is een goede manier om natuur en landschap te sparen. De oplossing was om gecontroleerd af te wijken van de norm, als dat per saldo meer kwaliteit oplevert. Iedereen, van milieubeweging tot bedrijfsleven, had echter last van koudwatervrees. Vandaar dat heel voorzichtig werd begonnen met een experiment en een bescheiden aantal projecten, 25, om precies te zijn.

Gemeenten gingen zorgvuldig met de geboden mogelijkheden om. Stad en Milieu bleek een stimulans om milieu vanaf het begin bij de ruimtelijke planvorming te betrekken. Dat leidde tot goede oplossingen. Zo kan een slim ontwerp bijdragen aan de betere milieukwaliteit van een woonwijk. Bedrijfsgebouwen kunnen bijvoorbeeld woningen afschermen van een drukke weg, waardoor de geluidhinder afneemt. Op die manier hoeft dan niet van de normen afgeweken te worden. Dat gebeurde tijdens het experiment slechts in drie gevallen.

De Tweede Kamer besloot dat het experiment geslaagd was. Daarom ligt er nu een Interimwet Stad en Milieu Benadering voor advies bij de Raad van State. Vanwege het succes is de werking van de wet uitgebreid. Hij heet nog wel Stad en Milieu, maar zal ook gelden voor het landelijk gebied. Er wordt straks ook naar stank en ammoniak gekeken.

Vandaag lanceren we verder officieel de MILO-werkwijze, Milieu In de LeefOmgeving. Die houdt in dat gemeenten en andere overheden verschillende milieuambities formuleren voor verschillende soorten gebieden. Voor stedelijk gebied gelden dan bijvoorbeeld andere geluidseisen dan voor natuur.

MILO is geen blauwdruk, maar een eye opener. Het gaat eerder om inspirerende voorbeelden dan om een keuzelijstje met ambities. Daardoor kunnen er verschillende overheden mee uit de voeten. We starten vandaag officieel met MILO, maar er zijn al gemeenten mee aan de slag gegaan. Ik merk dat MILO nu al als een katalysator werkt bij koplopers als Rijnmond, Groningen en Nijmegen. Hun ervaringen zijn in MILO verwerkt en een groeiend aantal regio's en gemeenten is er nu mee bezig. Met hun vragen over gebiedsgericht milieubeleid kunnen ze trouwens binnenkort terecht bij een nieuw kenniscentrum, opgezet door IPO, VNG en VROM.

Behalve hun succes hebben Stad en Milieu en MILO nog meer gemeen. Dat is de gedachte dat lokale en regionale overheden de ruimte verdienen om zelf milieubeleid te formuleren en uit te voeren. Uiteenlopende situaties vereisen specifiek beleid. Op het platteland kijken mensen minder op van een vleugje mestlucht dan in de stad. En onder een parkeergarage is vervuilde grond minder erg dan in een woonwijk. Met landelijke normen valt daar niet goed op in te spelen, weet ik uit eigen ervaring. In mijn tijd als gedeputeerde heb ik maar al te vaak gemerkt dat regelzucht van het rijk ontwikkeling in de weg stond. Daarom krijgen lagere overheden meer speelruimte. Dit kabinet kiest voor decentralisatie, voor beperking van de administratieve lasten, en voor beperking van nationale regelgeving. Waarbij het rijk natuurlijk wel een basiskwaliteit handhaaft.

De bal ligt nu op uw helft. U vroeg om meer beleidsruimte en integrale instrumenten en die krijgt u. Met Stad en Milieu, maar ook met de wijziging van Wet geluidhinder, en met het nieuwe bodembeleid. Nu is het aan u om daar iets goeds mee te doen. Want meer ruimte schept ook nieuwe verplichtingen. Ik verwacht ambitieus en aansprekend milieubeleid van u, dat is gebaseerd op zorgvuldige afwegingen.

MILO kan daar zeker bij helpen. De aanpak van MILO geeft uw milieuambtenaren de kans om mee te denken over de inrichting en ontwikkeling van gebieden. En ruimtelijke ordenaars krijgen niet langer alleen nationale normen als uitgangspunt, maar kunnen meedenken over kansen en ambities voor het milieu.

Ook Stad en Milieu zorgt voor een betere intergratie van milieu en ruimtelijke ordening. Zoals uit het experiment blijkt, levert Stad en Milieu beter ingerichte gebieden op, door milieu en ruimtelijke ordening vanaf het begin samen op te laten trekken.

Stad en Milieu is dus géén instrument om grootschalig bouwen langs de snelweg of de landingsbanen van Schiphol mogelijk mee te maken. Pleidooien om op die manier met Stad en Milieu om te gaan, zijn aan mij niet besteed. Pas als de kwaliteit er in zijn geheel op vooruit gaat, zijn afwijkingen bespreekbaar.

Critici van de decentralisatie, zoals VNO-NCW, vinden het een probleem dat de decentralisatie in Groningen tot andere keuzes leidt dan in Limburg. Want de ene gemeente beslist anders dan de andere. En de lokale democratie praat mee over nieuwe bedrijventerreinen en stankcirkels. Ik zie daar echter geen probleem in. Sterker nog, het is de bedoeling. Specifiek beleid voor specifieke gebieden, daar gaat het om.

Bovendien heb ik vertrouwen in waterschappen, gemeenten en provincies. Milieukwaliteit leeft bij u. Dat moet ook wel, want als kiezers ontevreden zijn over de manier waarop u met hun leefomgeving omspringt, laten ze u dat zeker merken. Te veel stank, lawaai en onveiligheid wordt op democratische wijze afgestraft. Daarom ben ik niet bang dat het milieu te grabbel gegooid zal worden. En, zoals gezegd, in de experimentele fase was het slechts in een enkel geval nodig om van de normen af te wijken.

Bovendien ziet het rijk er op toe dat het milieu niet door het ijs zakt. Ik voel me er verantwoordelijk voor dat de normen uit de regelgeving voor luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid worden nageleefd. Dat zijn noodzakelijke garanties voor gezondheid en veiligheid.

Ook Europa stelt de nodige eisen. Brussel stelt actieplannen verplicht voor geluid en lucht, en binnenkort wordt de Europese richtlijn voor de strategische milieubeoordeling van kracht.

Hoe u uw plannen vormgeeft, is vooral aan u. Van mij hoeft u geen extra vormvoorschriften te verwachten. Een milieubeleidsplan was en is geen verplichte planfiguur.
Ik kan me wél voorstellen dat een milieubeleidsplan andere regelgeving kan vervangen. We zouden het bijvoorbeeld zo kunnen regelen dat een goed gemeentelijk plan voor geluidsbeleid onderdelen van de Wet geluidshinder vervangt.
In de komende de tijd wil ik graag met u bespreken of dat een goede aanpak is.

Het rijk zelf zal trouwens ook het goede voorbeeld geven. De VNG gaf al eerder aan dat het eigenlijk vreemd is dat het rijk verlangt dat lagere overheden ruimtelijk en milieubeleid integreren, terwijl het dat zelf onvoldoende doet.
Het kabinet is daar echter volop mee bezig. Dat blijkt ondermeer uit de Nota Ruimte, die de voornemens van de ministeries van EZ, LNV, VenW en VROM combineert.

Een ander voorbeeld van inhoudelijke samenhang is het Investeringsbudget Landelijk Gebied, waar nu aan wordt gewerkt. Dat stelt budgetten van de ministeries van LNV, VROM en VenW beschikbaar aan de provincies voor doelen in het landelijk gebied. Daarbij kunt u denken aan ruimtelijke ordening, bodemsanering en nationale landschappen. De budgetten zijn meerjarig, gebundeld en ontschot, en ook dat is een vorm van bestuurlijke integratie. Voor de steden doen we dat al veel langer, met het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing.

Ik verwacht dan ook op regionaal niveau een serieus gebiedsgericht integraal beleid, voor ruimtelijke ordening en milieu. Ik zie daar goede voorbeelden van. Bij de al genoemde koplopers Rijnmond, Groningen en Nijmegen. Maar ook de aanpak van milieu in ruimtelijke plannen van het gewest Haaglanden, het Natuur- en Milieuplan van Maastricht en de Alders-projecten van de provincies zijn interessant.

Ik krijg echter ook signalen, dat gemeenten door het rijk gebundelde budgetten meteen weer verdelen over aparte potjes. Daarmee gooien ze het integrale aspect met een ferme zwaai terug over boord. Dat is hun eigen verantwoordelijkheid, maar gaat lijnrecht in tegen de intenties van het gedecentraliseerde beleid. Gemeenten die op die manier de klok terugdraaien, leveren in aan kwaliteit. Ik roep ze dan ook op om alsnog te zorgen voor geïntegreerd beleid, met duidelijke milieuambities.

Tot slot wil ik graag de discussie met u aangaan over twee zaken. Het eerste punt is het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen, dat in juni in werking treedt. Het besluit bevat een norm voor plaatsgebonden risico; het risico voor individuele burgers op één plek. Voor het groepsrisico - de kans dat een grote groep mensen wordt getroffen bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen - stelt het besluit geen norm. In plaats daarvan stelt het een transparante belangenafweging verplicht. Als het aan mij ligt, gaat deze aanpak ook voor andere risicobronnen gelden, zoals bijvoorbeeld het transport van gevaarlijke stoffen. Mijn vraag is: hoe kijkt u daar tegen aan? En hoe denkt u die verantwoordelijkheid waar te gaan maken?

Het tweede punt is mijn idee om overheden die serieus werk maken van milieubeleidsplannen vrij te stellen van bepaalde verplichtingen. Ik noemde al als voorbeeld dat een gemeentelijk plan voor geluidsbeleid onderdelen van de Wet Geluidshinder kan vervangen. Ook daar wil ik graag uw mening over horen, en daarom is het nu tijd om deze speech te gaan afronden. Ik doe dat met een oproep. Het rijk is uw kritiek tegemoet gekomen: we geven u meer ruimte voor eigen beleid en zorgen voor minder regels. Gebruikt u die vrijheid alstublieft op een manier waar burgers iets aan hebben, door uw gebied en hun leefomgeving duurzaam in te richten. Ik hoop dat rest van de dag u daar enthousiast voor kan maken, én bij kan helpen. Ik dank u voor de aandacht.