Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1A Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
SV/R&S/04/32780

Onderwerp Datum
individuele reïntegratieovereenkomst 18 mei 2004

Op 27 april 2004 heeft de Tweede Kamer twee moties aangaande de individuele reïntegratieovereenkomst (IRO) aangenomen. De motie Weekers zal worden uitgevoerd. Ook de motie-Noorman-den Uyl kan worden uitgevoerd, zij het dat het begrip `moeilijk plaatsbare groepen' eerst nog nadere operationalisatie vergt.

motie-Weekers
De motie van het lid Weekers c.s. strekt er toe dat het experiment PRB vooralsnog zal worden voortgezet en betrokken dient te worden bij de evaluatie van de IRO.

Tijdens het debat op 21 april 2004 heb ik aangegeven, dat de experimentele fase rondom het persoonsgebonden reïntegratiebudget (PRB) is afgerond. Ik ben van mening dat het PRB zijn waarde als experiment heeft bewezen. Op basis van de resultaten van de experimenten met het PRB en na overleg met de Tweede Kamer, heb ik in december een voorstel gedaan voor een IRO. Het continueren van de experimenten, ook na invoering van het PRB kan verwarring wekken omdat naast een structuur met partiële resultaatfinanciering ook een structuur zonder resultaatfinanciering blijft bestaan. Op uitdrukkelijk verzoek van uw Kamer zal ik de mogelijkheid voor een PRB in de drie regio's op basis van de huidige experimentele regeling, vooralsnog laten bestaan. Het gebruik, de resultaten en de kosten van het PRB zal ik nauw betrekken bij de monitoring en evaluatie van de IRO. Bij ongewenste effecten, zoals te hoge kosten is in dat geval bijsturing mogelijk.

motie-Noorman-den Uyl
De motie van het lid Noorman-den Uyl c.s. strekt er toe dat het Besluit IRO zodanig wordt aangepast dat het voldoet aan de volgende voorwaarden:

· weinig administratieve lasten;

· voor zeer moeilijk plaatsbaren een no cure - less pay verhouding van 80-20%;
· een separaat scholings-integratiebudget voor zeer moeilijk plaatsbaren met een financieringsverhouding van 80-20%;

· flexibiliteit en maatwerk op het uitgangspunt van het hoofdaannemerschap bij zeer moeilijk plaatsbaren.
Tevens strekt de motie er toe de gewijzigde regeling op korte termijn aan uw Kamer voor te leggen.

2

Het begrip `moeilijk plaatsbaren'
De motie-Noorman-den Uyl heeft betrekking op verschillende voorwaarden die aan een IRO gesteld worden. Bij een drietal van deze voorwaarden, het scholings-integratiebudget, de mate van resultaatfinanciering en de flexibiliteit en maatwerk ten aanzien van het hoofdaannemerschap, speelt het begrip `zeer moeilijk plaatsbaren' een centrale rol. De motie kan pas worden uitgevoerd indien nadere operationalisatie van het begrip `zeer moeilijk plaatsbaren' heeft plaatsgevonden. Tijdens het debat op 21 april heb ik reeds aangegeven dat dit bijzonder lastig is. Bij de aanbesteding van reïntegratietrajecten hanteert het UWV weliswaar een indeling in doelgroepen, maar het begrip `moeilijk plaatsbare groepen' maakt daar geen onderdeel van uit.

Daarbij moet bedacht worden dat dit begrip niet alleen met betrekking tot de IRO relevant is. De IRO is nauw gerelateerd aan de reguliere aanbestedingsprocedure. Het hanteren van een andere financieringsverhouding voor deze groep in de IRO-regelgeving heeft gevolgen voor de contracten die het UWV reeds met reïntegratiebedrijven heeft gesloten in het kader van de reguliere aanbestedingsprocedure. Het moet immers niet zo zijn dat reïntegratiebedrijven hun cliënten richting IRO gaan verwijzen om in aanmerking te komen voor een gunstiger vorm van financiering. Gezien de besparingen in het Hoofdlijnenakkoord op het budget voor reïntegratie is het essentieel de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten.

Met uw Kamer ben ik van mening dat personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt adequaat gelegenheid moet worden geboden zich een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven. Van essentieel belang daarbij is dat het UWV haar cliëntpopulatie kan opdelen in zoveel mogelijk homogene doelgroepen. De laatste jaren zijn hierin belangrijke stappen gezet, verdere homogenisering is echter mogelijk en noodzakelijk. Ik zal daarom het UWV verzoeken om samen met de experts in het veld, de reïntegratiebedrijven, mij te adviseren over de indicatoren welke bepalend zijn bij het in kaart brengen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Deze afstand wordt in dit geval dus afgestemd op de aard van een succesvol reïntegratietraject.
De resultaten van deze gezamenlijke aanpak van UWV en reïntegratiebedrijven zal aan uw Kamer worden voorgelegd. Vervolgens moet bezien worden of op basis van de genoemde indicatoren gekomen kan worden tot een verdere homogenisering van de doelgroep. Ik zal de resultaten van genoemde studie daartoe voorleggen aan de Commissie het Werkend Perspectief (CWP) met het verzoek om een advies in deze. Indien de operationalisatie van het begrip `moeilijk plaatsbaren' succesvol kan worden uitgevoerd, kan een andere verhouding tussen betaling op inspanningsbasis en afrekening op resultaat voor de groepen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt worden gehanteerd. Dit geldt zowel voor de reguliere trajecten als voor de IRO-trajecten.

Ter uitvoering van de motie is dus nader onderzoek noodzakelijk. Tegelijkertijd is het essentieel dat de IRO-regeling op korte termijn in werking treedt. Immers, op uitdrukkelijk verzoek van, en in samenspraak met, uw Kamer heb ik in december 2003 het UWV gevraagd cliënten al de mogelijkheid te geven een IRO-aanvraag te doen. Deze cliënten wachten op definitieve toekenning van hun aanvraag. Daarnaast dient het UWV rekening te houden met termijnen die zij op grond van de Algemene wet bestuursrecht in acht moet nemen voor beslissingen over aanvragen. Op dit moment loopt het UWV tegen overschrijding van deze termijnen aan, omdat het UWV zonder regelgeving de

3

overeenkomsten niet kan sluiten. Gelet op deze omstandigheden, kan de daadwerkelijke invoering van de IRO-regelgeving niet langer uitgesteld worden. Daarom ben ik voornemens de IRO-regelgeving rond 15 juni aanstaand in werking te laten treden.

De diverse onderdelen van de motie

Weinig administratieve lasten
Eén van de uitgangspunten bij het ontwerpen van de IRO-regelgeving is geweest het zo veel mogelijk beperken van de administratieve lasten. Daarbij ging het zowel om de administratieve lasten van cliënten als de administratieve lasten van reïntegratiebedrijven en het UWV. Op basis van de regelgeving heeft het UWV een transparant uitvoeringsbesluit opgesteld. Zowel de regelgeving als het uitvoeringsbesluit resulteren in een proces waarbij de administratieve lasten minimaal zijn. Voor cliënten en voor reïntegratiebedrijven brengt de IRO-regelgeving niet meer administratieve lasten mee dan reguliere trajecten of het PRB. Het uitvoeringsbesluit zorgt er voor dat zowel cliënten als reïntegratiebedrijven goed weten aan welke eisen een IRO-aanvraag moet voldoen, aan welke eisen een reïntegratiebedrijf moet voldoen en welke voorwaarden gesteld worden aan de te sluiten IRO. Vanzelfsprekend zal tijdens de monitoring en evaluatie expliciet worden gekeken of sprake is van onnodige administratieve lasten. Dit onderwerp wordt benoemd als één van de specifieke aandachtspunten van de monitoring van de regelgeving.

No cure less pay
Zoals aangegeven moeten er diverse stappen worden gezet om tot operationalisatie van het begrip `zeer moeilijk plaatsbaren' te komen: onderzoek van UWV en reïntegratiebedrijven, inlichten van uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek, en advies van CWP over de uitkomsten van het onderzoek. Indien blijkt dat de operationalisatie succesvol kan worden uitgevoerd, kan een lager percentage resultaatsfinanciering worden vastgesteld voor betreffende groep(en). Het is daarvoor niet nodig de regelgeving zelf aan te passen, een aanpassing van de uitvoeringsregels van het UWV volstaat.
Vooruitlopend daarop zal het UWV als uitgangspunt voor de financiering 50%-50% no cure less pay hanteren. In individuele gevallen kan het UWV hiervan afwijken. De cliënt en het door hem gekozen reïntegratiebedrijf moeten dan bij het UWV motiveren dat een lagere mate van resultaatfinanciering noodzakelijk is om een duurzame plaatsing te realiseren.

Scholings-integratiebudget
Voor wat betreft het aparte scholings-integratie budget, het volgende. Ik ben van mening dat scholing in voldoende mate moet kunnen worden ingezet. Daarbij staat voorop dat scholing noodzakelijk is om een duurzame plaatsing te realiseren. Tegelijkertijd blijft als uitgangspunt gelden dat de kortste weg naar werk bewandeld moet worden. In de verschillende brieven die zowel uw Kamer als mij zijn toegezonden over reïntegratie en scholing, wordt aandacht gevraagd voor de inzet van scholing. Het zorgpunt is daarbij dat door de prijsconcurrentie en door het financieren van scholing als onderdeel van het traject, onvoldoende scholing wordt ingezet. Ik onderken dat de mogelijkheid van scholing, indien noodzakelijk, moet blijven bestaan. Dit geldt zowel voor reguliere als voor IRO-trajecten.

Om te bezien of scholing voldoende wordt ingezet als onderdeel van reguliere trajecten, zal scherp gemonitord worden hoe de prijsontwikkeling, de toegekende scholingen en de plaatsingsresultaten zich ontwikkelen. Het UWV zal worden gevraagd nog dit jaar reeds met een eerste overzicht te komen van de geoffreerde prijzen, de toegekende scholingen en de

4

plaatsingsresultaten, vóór ingang van het nieuwe beleid ten aanzien van financiering van scholing als onderdeel van de trajectprijs en daarna.
Ik heb het UWV gevraagd, bij het onderzoek naar het begrip `zeer moeilijk plaatsbaren', het aspect van scholing bij IRO-trajecten als onderdeel van de trajectprijs mee te nemen. Afhankelijk van de bevindingen van het UWV en de reïntegratiebedrijven, alsmede het advies van de CWP, wil ik bezien hoe de motie op dit punt uit te voeren. Op dit moment bestaat reeds de mogelijkheid een IRO te sluiten voor een hogere trajectprijs, indien de cliënt en het reïntegratiebedrijf aannemelijk maken dat een duurder traject noodzakelijk is om een duurzame plaatsing te realiseren.

Flexibiliteit en maatwerk bij hoofdaannemerschap
De motie Noorman-Den Uyl stelt dat de IRO-regelgeving als knelpunt met zich meebrengt dat kleinschalige gespecialiseerde reïntegratiebedrijven en instellingen onvoldoende benut worden. Ook ik ben van mening dat flexibiliteit en maatwerk, met betrekking tot het hoofdaannemerschap, belangrijk is. Ik wil benadrukken dat de huidige regelgeving hierin voorziet. Met de IRO-regelgeving wordt immers beoogd de cliënt zelf een keuze te laten maken uit het gehele aanbod van reïntegratiebedrijven. Dit moet leiden tot maatwerk voor wat betreft de keuze van de hoofdaannemer, niet alleen voor `zeer moeilijk plaatsbaren', maar voor alle IRO-cliënten. Als uitgangspunt voor het maatwerk geldt dat in principe ook de niet-reguliere reïntegratiebedrijven als hoofdaannemer kunnen fungeren, mits deze bedrijven gericht zijn op de inschakeling van mensen in het arbeidsproces. Het spreekt vanzelf dat deze hoofdaannemers wel moeten voldoen aan de gangbare kwaliteitscriteria van het UWV. Deze criteria moeten de kwaliteit van de dienstverlening voor de cliënt waarborgen. Om te bezien of de IRO-regeling voldoende maatwerk biedt ten aanzien van de keuze van een reïntegratiebedrijf, zal het punt van het hoofdaannemerschap ook een specifiek aandachtspunt zijn voor de monitoring en evaluatie.

./. Bijgaand treft u het ontwerp-Besluit IRO en de concept-Regeling IRO aan. Zoals ik reeds gesteld heb zie ik mij, gelet op het aantal cliënten dat wacht en gelet op de termijnen die het UWV in acht moet nemen, genoodzaakt de regelgeving rond 15 juni aanstaande in werking te laten treden. Aan de hand van de mogelijkheid tot operationalisatie van het begrip `zeer moeilijk plaatsbaren' -zoals zal blijken uit het onderzoek van UWV en reïntegratiebedrijven en het advies van het CWP- zal bezien worden of op een later tijdstip het UWV de uitvoeringsregels zal moeten aanpassen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)