Partij van de Arbeid

Den Haag, 18 mei 2004

Vragen van de leden Arib en van Dijken (beiden PvdA) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

over deeltijdbehandeling van anorexiepatiënten

1. Heeft u kennis genomen van het besluit van het Universitair Medisch Centrum Utrecht om de zogenoemde deeltijdbehandeling van anorexiepatiënten per 1 november a.s. niet langer aan te bieden?

2. Is het correct dat de deeltijdbehandeling van anorexiepatiënten alleen in Utrecht bestaat en zowel voor de patiënt als voor de wetenschap een doorslaand succes is?

3. Wat vindt u van het feit dat de afdeling Jeugdpsychiatrie van het UMC, dan wel de Raad van Bestuur van het UMC heeft besloten tot opheffing van de deeltijdbehandeling?

4. Wat vindt u van de wijze waarop patiënten en ouders zijn betrokken in de besluitvorming leidend tot het besluit te komen tot staken van deze behandelmethode van anorexia?

5. Is het juist dat het niet langer voortzetten van de deeltijd behandeling financiële redenen heeft? Zo ja, kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het UMC over onvoldoende middelen beschikt om deze succesvolle en in vergelijking met opname minder belastende en kostbare behandelmethode voort te zetten? Zo, nee kunt u aangeven welke motieven dan ten grondslag liggen aan het besluit?

6. Is het correct dat het niet langer voortzetten van de deeltijdbehandeling voortvloeit uit verschuivende interesse van de medisch specialisten en het ondersteunende personeel naar andere facetten van de jeugdpsychiatrie (bijvoorbeeld autisme)? Zo ja, wat vindt u van de ontwikkeling dat wetenschappelijke interesse wellicht aangewakkerd door financieel gewin de leidraad vormt voor een beslissing bepaalde behandelmethoden wel aan te bieden en bepaalde niet? Zo nee, kunt u aangeven welke argumenten door de specialisten en eventueel overig personeel zijn aangevoerd om tot sluiting over te gaan?

7. Kunt u aangeven in hoeverre uw verantwoordelijkheid strekt voor wat betreft de invulling van het zorgaanbod voor zowel algemene als academische ziekenhuizen? Zijn ziekenhuizen in de gelegenheid volledig zelfstandig te besluiten welke behandelingen wel/niet worden aangeboden en bestaan hier richtlijnen voor? Geldt dit zowel voor algemene als academische ziekenhuizen?

8. Kunt u aangeven wat u in dit concrete geval kunt en wilt ondernemen om het UMC ertoe te bewegen deze waardevolle behandeling voort te zetten? Is het UMC verplicht de patiënten die op dit moment onder behandeling zijn uit te behandelen? Zo nee, kunt u en bent u bereid het UMC hiertoe te verplichten?

9. Bent u het eens met de stelling dat met de toenemende vrijheid van verzekeraars en zorgaanbieders de grip begint te verliezen op de samenstelling van het zorgaanbod? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoever de beleidsvrijheid van zorgaanbieders en verzekeraars strekt in het bepalen van het zorgaanbod?

Netwerk d.d. 16 mei 2004 en Goedemorgen Nederland d.d. 17 mei 2004


---
Tweede Kamer der Staten-Generaal www.tweedekamer.nl

Aan dit bericht kunnen geen rechten worden ontleend.