Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties



Nota Grondrechten in een pluriforme samenleving verschenen

18 mei 2004

De Grondwet biedt de ruimte om adequaat om te gaan met maatschappelijke vraagstukken die mede voortvloeien uit een steeds pluriformer wordende samenleving. Het gaat daarbij om vraagstukken als discriminatie, het dragen van een hoofddoek en andere kledingstukken of sieraden die uitdrukking kunnen geven aan godsdienstige opvattingen, eerwraak, vrouwelijke genitale verminking en de vestiging van gebedsruimten in openbare (onderwijs) instellingen. De Grondwet hoeft daarom niet te worden bijgesteld Dit is de belangrijkste conclusie uit de nota `Grondrechten in een pluriforme samenleving' die minister De Graaf (BVK) vandaag namens het Kabinet naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Met deze nota wordt tevens uitvoering gegeven aan een motie van het Kamerlid Dittrich waarin de regering wordt gevraagd op deze vraagstukken in relatie tot de Grondwet in te gaan.
---

Volgens het kabinet dient eerder een heroriëntatie plaats te vinden op de waarden van de democratische rechtsstaat waaronder de grondrechten zijn begrepen. Het ondersteunen en actief uitdragen van die waarden is noodzakelijk, onder meer via verplichte aandacht voor eigentijds burgerschap zowel in het onderwijs als in inburgeringscursussen. Het kabinet oordeelt daarnaast dat tolerantie, debat en communicatie rondom rechterlijke uitspraken waarbij grondrechten in het geding zijn, meer aandacht verdienen.

Aanleiding voor het uitbrengen van de nota zijn de onzekerheid en onduidelijkheid die in de samenleving blijken te bestaan over de onderlinge verhouding van grondrechten. Vooral de verhouding tussen het discriminatieverbod enerzijds en de vrijheid van godsdienstbelijdenis en de vrijheid van meningsuiting anderzijds blijkt een bron voor een regelmatig terugkerend debat dat met veel emoties en maatschappelijke onrust gepaard gaat. Aanleidingen daarvoor waren onder andere de uitspraken van enkele imams over homoseksualiteit en vrouwen, uitspraken over de islam als `achterlijke godsdienst' en de recente publicatie over `de weg van de islam'. Mede onder invloed van discussies in de ons omringende landen blijkt voorts ook het dragen van de hoofddoek en andere religieuze kleding of sieraden door ambtenaren opnieuw vragen op te roepen. Het kabinet is van oordeel dat het dragen ervan in beginsel niet in de weg staat aan het goed ambtenaarschap. Slechts in verband met de aard van de functie van ambtenaren kunnen er redenen zijn met betrekking tot veiligheid, functionaliteit of onpartijdigheid die kunnen leiden tot de dringende noodzaak voor het stellen van kledingvoorschriften. Ook voor onderwijzend personeel van een openbare school kunnen kledingvoorschriften worden opgesteld, zolang daarvoor een objectieve rechtvaardiging aanwezig is.
---

---

---

---