Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6457 Zaaknr: 02164/03


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 18-05-2004
Datum publicatie: 18-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

18 mei 2004
Strafkamer
nr.02164/03
AGJ/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 11 februari 2003, nummer 24/000443-02, in de strafzaak tegen:
, geboren te op 1977, wonende te .


1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 18 april 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair onder b tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair onder a "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef onder a, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van zeshonderd euro, subsidiair twaalf dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.


3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraak.

3.2.1. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: "hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee binnen de bebouwde op de weg, de Rengersweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl verdachte (kort) tevoren alcoholhoudende drank had gebruikt - te rijden met een snelheid van ongeveer 63 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, (mede) tengevolge waarvan verdachte is opgebotst of aangereden tegen een zich op de kruising of splitsing van die weg en de Douwelaan en de Sanjesreed bevindende personenauto, waardoor anderen (genaamd en ) werden gedood, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, immers bleek bij een onderzoek (als bedoeld in die bepaling) het alcoholgehalte van verdachtes adem 360 microgram, in elk geval meer dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn;
(...)
Subsidiair (...)
a. hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; (...) b. hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee binnen de bebouwde (de Hoge Raad leest: kom) op de weg, de Rengersweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 63 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, (mede) tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan door dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een zich op de kruising of splitsing gevormd door die Rengersweg, de Douwelaan en de Sanjesreed bevindende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd."

3.2.2. Met betrekking tot de vrijspraak van het primair en subsidiair onder b tenlastegelegde heeft het Hof het volgende overwogen: "Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus primair en subsidiair onder b aan verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht met name niet bewezen dat de mogelijk door verdachte gereden snelheid gepaard aan diens alcoholgebruik het ongeval ten gevolge heeft gehad.
Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen het, omtrent de door verdachte mogelijk gereden snelheid opgemaakte, deskundigenbericht door het NFI te Rijswijk en hetgeen daaromtrent door de deskundige Spek ter 's hofs terechtzitting is verklaard. Naar het oordeel van deze deskundige van het NFI, welk oordeel het hof tot de (de Hoge Raad leest:) zijne maakt, is het mogelijk dat de botsing tussen het door verdachte bestuurde voertuig en het voertuig bestuurd door het slachtoffer , ook zou zijn ontstaan indien verdachte met een snelheid van 50 km/h zou hebben gereden en voorafgaand aan de aanrijding zou hebben geremd of anderszins adequaat zou hebben gereageerd."

3.3. Het middel komt daarop neer dat het Hof in de motivering van de vrijspraak, zoals hiervoor onder 3.2.2 weergegeven, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de strafrechtelijke causaliteit en dat die motivering onbegrijpelijk is. Het oordeel van het Hof daarop neerkomende dat het met name niet bewezen heeft geacht dat het ongeval is veroorzaakt door het rijgedrag van de verdachte en de toestand waarin deze verkeerde, geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van hetgeen het Hof in die overwegingen verder mede in aanmerking heeft genomen.

3.4. Het middel faalt dus.


4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden moet het beroep worden verworpen.


5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 mei 2004.


*** Conclusie ***

Nr. 02164/03
Mr. Fokkens
Zitting: 23 maart 2004

Conclusie inzake:


1. Verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair onder b tenlastegelegde en veroordeeld tot een geldboete van zeshonderd euro, subsidiair twaalf dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden wegens subsidiair onder a. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef onder a, van de Wegenverkeerswet 1994".


2. Tegen deze uitspraak heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof cassatieberoep ingesteld. Deze heeft één middel van cassatie voorgesteld.


3. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van hetgeen primair en subsidiair onder b ten laste is gelegd, dan wel deze vrijspraken heeft doen steunen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.


4. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
"hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee binnen de bebouwde op de weg, de Rengersweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl verdachte (kort) tevoren alcoholhoudende drank had gebruikt - te rijden met een snelheid van ongeveer 63 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, (mede) tengevolge waarvan verdachte is opgebotst of aangereden tegen een zich op de kruising of splitsing van die weg en de Douwelaan en de Sanjesreed bevindende personenauto, waardoor anderen (genaamd en ) werden gedood, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, immers bleek bij een onderzoek (als bedoeld in die bepaling) het alcoholgehalte van verdachtes adem 360 microgram, in elk geval meer dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn;
Subsidiair (...)
a. hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; b. hij op of omstreeks 4 november 2000, te Oentsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee binnen de bebouwde (JWF: kom) op de weg, de Rengersweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 63 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, (mede) tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan door dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een zich op de kruising of splitsing gevormd door die Rengersweg, de Douwelaan en de Sanjesreed bevindende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;"


5. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair onder b tenlastegelegde en ten aanzien van deze vrijspraken in zijn arrest het volgende overwogen:
"Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus primair en subsidiair onder b aan verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht met name niet bewezen dat de mogelijk door verdachte gereden snelheid gepaard aan diens alcoholgebruik het ongeval ten gevolge heeft gehad.
Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen het, omtrent de door verdachte mogelijk gereden snelheid opgemaakte, deskundigenbericht door het NFI te Rijswijk en hetgeen daaromtrent door de deskundige Spek ter 's hofs terechtzitting is verklaard. Naar het oordeel van deze deskundige van het NFI, welk oordeel het hof tot de hare maakt, is het mogelijk dat de botsing tussen het door verdachte bestuurde voertuig en het voertuig bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer
1], ook zou zijn ontstaan indien verdachte met een snelheid van 50 km/h zou hebben gereden en voorafgaand aan de aanrijding zou hebben geremd of anderszins adequaat zou hebben gereageerd."


6. In het middel wordt gesteld dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de strafrechtelijke causaliteit door uit te gaan van de (verlaten) leer van de "conditio sine qua non" in plaats van het criterium van de redelijke toerekening. Het middel richt zich blijkens de toelichting vooral op de vrijspraak van het primair tenlastegelegde.


7. Anders dan de steller van het middel kan ik uit de overweging van het Hof niet opmaken dat het Hof van een inmiddels achterhaalde causaliteitsleer is uitgegaan. Het Hof heeft overwogen dat niet bewezen is dat het ongeval het gevolg is van het tenlastegelegde onvoorzichtige gedrag van verdachte. Dit oordeel baseert het Hof mede
- en niet uitsluitend - op het door het Hof overgenomen oordeel van de deskundige dat in het middel wordt bestreden als grond voor de gegeven vrijspraak. Ik lees de motivering van de vrijspraak aldus dat naar het oordeel van het Hof het ongeval in redelijkheid niet kan worden toegerekend aan de mogelijk door verdachte gereden snelheid en diens alcoholgebruik, mede in aanmerking genomen dat onvoldoende vaststaat dat het ongeval te voorkomen zou zijn geweest, indien de verdachte 50 kilometer per uur zou hebben gereden en volledig adequaat zou hebben gereageerd op de auto die de kruising opreed.


8. Dat oordeel geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat er geen "conditio sine qua non-verband" kan worden vastgesteld tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval, is een factor die van groot belang is bij het beantwoorden van de vraag of het ongeval redelijkerwijs aan het gedrag van de verdachte is toe te rekenen (zie De Hullu, Materieel strafrecht, 2003, p. 190 waar wordt gesteld dat redelijke toerekening in beginsel niet goed denkbaar is als niet is voldaan aan het vereiste dat het gedrag "conditio sine qua non" voor het gevolg was, vgl. verder HR 17 juni 1980, NJ 1980, 580 en HR 25 juni 1996, NJ 1997, 563 mnt. 't H). Slechts in bijzondere omstandigheden (zoals in HR 30 september 2003, LJN AF9666) zal ondanks het feit dat een dergelijk verband niet kan worden aangetoond, kunnen worden aangenomen dat er sprake is van een gevolg dat redelijkerwijs aan het tenlastegelegde handelen van de verdachte kan worden toegerekend. Dat betekent dat de in het middel bestreden overweging redengevend is voor het oordeel dat de causaliteit ontbreekt en dat het oordeel van het Hof dat niet bewezen is dat het ongeval het gevolg is van het in de tenlastelegging omschreven handelen van verdachte, in het licht daarvan niet onbegrijpelijk is.


9. Het middel kan niet slagen.


10. Ik heb ook overigens geen gronden voor cassatie aangetroffen. Daarom concludeer ik dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,

plv.