Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO4054 Zaaknr: 02108/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 18-05-2004
Datum publicatie: 19-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
18 mei 2004
Strafkamer
nr. 02108/03
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
's-Gravenhage van 23 oktober 2002, nummer 22/001897-02, in de
strafzaak tegen:
, geboren te (Marokko) op
1973, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Rechtbank te Rotterdam van 21 maart 2002 - de verdachte vrijgesproken
van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde en hem
voorts ter zake van 1 primair "medeplegen van gewoonteheling"
veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf met
verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij
het Hof.
Middelen van cassatie zijn namens de verdachte niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de verdachte
niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep, dat de
bestreden uitspraak zal worden vernietigd doch uitsluitend ten aanzien
van de beslissing omtrent het feit dat de verdachte bij inleidende
dagvaarding onder 2 is tenlastegelegd en ten aanzien van de
strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend
gerechtshof, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te
worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de verdachte
ingestelde beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge
Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie
heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art.
437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de
verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de
Advocaat-Generaal bij het Hof ingestelde beroep
4.1. Het beroep heeft uitsluitend betrekking op de vrijspraak van het
onder 2 tenlastegelegde feit. Nu het beroep is gericht tegen een
vrijspraak moet de Hoge Raad, gezien het hier toepasselijke eerste lid
van art. 430 (oud) Sv, allereerst beoordelen of de Advocaat-Generaal
bij het Hof in dat beroep kan worden ontvangen. Daartoe dient te
worden onderzocht of de gegeven vrijspraak een andere is dan die
bedoeld in deze wetsbepaling. Dit brengt mee dat voor het onderhavige
geval eerst de vraag moet worden beantwoord of het Hof, door te
overwegen en te beslissen als hierna is weergegeven, de grondslag van
de tenlastelegging heeft verlaten en van iets anders heeft
vrijgesproken dan was tenlastegelegd.
4.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 2
tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2001 tot en met 28
november 2001 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans een maal, (telkens) al dan niet opzettelijk (in strijd met
artikel 4 van de Wet inzake de Wisselkantoren) als wisselkantoor als
bedoeld in de Wet inzake Wisselkantoren, werkzaam is geweest;
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en
daar beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve en/of op verzoek van
een of meer (onbekende) ander(en) (opzettelijk) een of meer
buitenlandse geldbedrag(en) (totale waarde in Nederlands geld fl.
1.630.562,72 of daaromtrent) gewisseld."
4.3. In de op overtreding van art. 4, eerste lid, Wet inzake de
wisselkantoren toegesneden tenlastelegging is het begrip
"wisselkantoor" kennelijk gebezigd in de zin van art. 1, aanhef en
onder a, van die - ten tijde van de onderhavige tenlastegelegde feiten
toepasselijke - Wet.
4.4.1. Art. 1, aanhef en onder a en b, Wet inzake de wisselkantoren
luidt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wisselkantoor: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of
vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op
verzoek van een ander wisseltransacties uitvoert;
b. wisseltransacties: het wisselen van munten of bankbiljetten, het
uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen inlevering van een of
meer cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon
van een credit-card en andere door Onze Ministers aan te wijzen
transacties;"
4.4.2. Art. 4, eerste lid, Wet inzake de wisselkantoren luidt:
"Het is verboden als wisselkantoor werkzaam te zijn."
4.5.1. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot
de Wet van 15 december 1994 (Stb. 903) houdende bepalingen inzake de
wisselkantoren (Wet inzake de wisselkantoren) houdt, voorzover hier
van belang, het volgende in:
"2. Doelstellingen en hoofdlijnen van de wet.
(...) Het hoofddoel is het tegengaan van het witwassen van
misdrijfgelden. De integriteit van het financiële stelsel is alleen
gewaarborgd als malafide instellingen de toegang tot de markt wordt
ontzegd. Het wisselen van geld vormt een eerste stap voor criminele
organisaties bij het verhullen van de herkomst van hun geld. Het
bestrijden van het witwassen van crimineel verkregen vermogens is een
onmisbaar element van de criminaliteitsbestrijding in het algemeen, en
de strijd tegen de georganiseerde misdaad in het bijzonder.
(...)
3. Reikwijdte van de wet (artikel 1)
Wisseltransacties worden gedefinieerd als het wisselen van munten of
bankbiljetten, het uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen
inlevering van cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op
vertoon van credit cards, en andere door de ministers van Financiën en
Justitie aan te wijzen transacties. Onder het uitvoeren van
wisseltransacties moet in ieder geval worden begrepen:
- Het inwisselen van munten en/of bankbiljetten van één valuta in
munten en/of bankbiljetten van een andere valuta, alsmede het
inwisselen van munten en/of bankbiljetten van een bepaalde valuta in
munten en/of bankbiljetten van diezelfde valuta, bijvoorbeeld in geval
van het inwisselen van kleine in grote coupures of omgekeerd.
- Het als zelfstandige dienst betalen van munten en/of bankbiljetten
in ruil voor een cheque of betaalkaart van de cliënt. Hieronder valt
niet het door de crediteur bij aankoop door de cliënt van goederen of
niet-financiële diensten, toestaan dat de cliënt een cheque of
betaalkaart uitschrijft voor een groter bedrag dan nodig is voor de
vergoeding van die goederen of niet-financiële diensten, waarbij de
cliënt het verschil in munten en/of bankbiljetten terugkrijgt. Onder
cheques worden ook begrepen reischeques, persoonlijke cheques,
handelscheques, of welke andere cheques of vergelijkbare
waardepapieren met andere namen dan ook, uitgegeven door binnenlandse
of buitenlandse instellingen.
- Het betalen van munten en/of bankbiljetten op vertoon door de cliënt
van een credit-card. Het doen van het uitbetalen van munten en/of
bankbiljetten door de uitgever van de credit-card zelf zal door middel
van een vrijstelling buiten de reikwijdte van de wet worden gehouden.
Een wisselkantoor is gedefinieerd als degene die beroeps- of
bedrijfsmatig, ten behoeve van of op verzoek van een ander
wisseltransacties uitvoert. Niet iedereen die wisseltransacties
uitvoert is een wisselkantoor. Het moet gaan om het beroeps- of
bedrijfsmatig wisseltransacties uitvoeren. Bovendien is er een
mogelijkheid tot vrijstelling en ontheffing."
(Kamerstukken II 1993/1994, 23 777, nr. 3, blz. 2-3)
4.5.2. De Nota naar aanleiding van het verslag houdt, voorzover hier
van belang, het volgende in:
"2. Reikwijdte van de wet (artikel 1)
Mede naar aanleiding van een brief van de NVB heeft een aantal
fracties opgemerkt dat het begrip wisselkantoor naar hun mening
onvoldoende bepaald is. De leden van de fractie van de PvdA vroegen
nader in te gaan op de brief van de NVB terzake, terwijl de leden van
de VVD-fractie informeerden of onder de definitie ook instellingen
vallen die het wisselen als nevenactiviteit bedrijven. De leden van de
D66-fractie vroegen in dit verband of pizzeria's en koffieshops, die
als wisselkantoor optreden, adequaat onder toezicht van de
Nederlandsche Bank kunnen worden gebracht of dat er dan sprake is van
nevenactiviteiten.
Ook leden van de SGP-fractie merkten met betrekking tot het begrip
> op dat niet helemaal duidelijk is of slechts
wisselen als hoofdactiviteit of mede het wisselen als nevenactiviteit
onder de definitie van artikel 1, sub a, valt. Zij gingen uit van het
laatste.
Tot slot informeerden de leden van de D66-fractie wat er gaat gebeuren
met geldwisselkantoren of geldwisselaars die niet beroeps- of
bedrijfsmatig wisseltransacties uitvoeren en hoe de regering een einde
denkt te maken aan de praktijk van geldwisselen als nevendienst.
Ondergetekenden wijzen erop dat de definitie van wisselkantoor bewust
ruim is geformuleerd. Het systeem van de wet werkt als volgt. Het
staat een ieder die het bedrijf van wisselkantoor beroeps- of
bedrijfsmatig wil uitoefenen, vrij daartoe een verzoek tot
inschrijving bij de Nederlandsche Bank in te dienen. De Nederlandsche
Bank zal dan volgens de bepalingen van deze wet vaststellen of al dan
niet tot inschrijving zal worden overgegaan. Daarnaast is het mogelijk
dat men zich niet laat registreren bij de Nederlandsche Bank en toch
beroeps- of bedrijfsmatig als een soort nevenactiviteit de dienst
wisselen van geld wil kunnen uitoefenen. Hiertoe is de mogelijkheid
van vrijstelling of ontheffing in het wetsvoorstel opgenomen.
Ondergetekenden menen dat hiermee zeer terughoudend dient te worden
omgegaan, zowel met het oog op de handhaafbaarheid als gelet op het
bestaan van alternatieve betaalwijzen waarbij niet eerst gewisseld
hoeft te worden. Het ligt in de bedoeling om - naast een technische
vrijstelling ten behoeve van credit card maatschappijen - een
vrijstelling slechts te overwegen indien een te goeder naam en faam
bekend staande branche-organisatie hier namens haar leden om verzoekt.
De vrijstelling zal dan betrekking hebben op (bepaalde) leden van die
branche-organisatie, waarbij de branche-organisatie het eerste
aanspreekpunt zal zijn voor de Nederlandsche Bank. (...) Een branche
die naar de mening van ondergetekenden thans in aanmerking komt is het
hotelwezen. Ten aanzien van ontheffingen zijn ondergetekenden van
mening dat deze slechts spaarzaam dienen te worden verleend. De
voorwaarden van zowel de vrijstellingsregeling als de ontheffing
zullen derhalve zodanig moeten zijn dat enerzijds een vrijstelling of
ontheffing niet als sluiproute voor een registratie gaat werken en
anderzijds het voor diegenen die als wisselkantoor willen optreden
aantrekkelijker is zich te laten registreren. Voor diegenen die niet
geregistreerd zijn of die niet onder vrijstelling vallen of die geen
ontheffing hebben gekregen geldt de verbodsbepaling. Met betrekking
tot overtreders kan het openbaar ministerie besluiten strafrechtelijke
vervolging in te stellen. Diegenen die niet beroeps- of bedrijfsmatig
geld wisselen, vallen niet onder de verbodsbepalingen.
De D66-fractie vroeg of gezien de in artikel 1 van het wetsvoorstel
gegeven definitie zich bij het begrip >
niet makkelijk afbakeningsproblemen kunnen voordoen. Zij stellen voor
de woorden > uit de definitie van
wisselkantoor te schrappen.
Allereerst willen ondergetekenden aangeven dat de term > een gebruikelijke is in de financiële wetgeving. Het
belang van de woorden > schuilt er in dit
geval in dat op deze manier voorkomen wordt dat ook de cliënt die komt
wisselen bij een wisselkantoor, of een incidentele wisseltransactie,
als wisselkantoor aangemerkt wordt en zich derhalve zou moeten laten
registreren of onder de vrijstelling zouden dienen te vallen dan wel
een ontheffing zouden moeten hebben. (...)"
(Kamerstukken II 1993/1994, 23 777, nr. 5, blz. 3-4)
4.6. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak omtrent de gegeven
vrijspraak overwogen:
"Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte
onder 2 is tenlastegelegd.
Het hof acht in het bijzonder niet bewezen dat de verdachte "als
wisselkantoor als bedoeld in de Wet inzake Wisselkantoren werkzaam is
geweest", door - kort omschreven - beroeps- en/of bedrijfsmatig
buitenlandse geldbedragen te wisselen.
Vast is komen te staan dat de verdachte gedurende enige maanden
veelvuldig en regelmatig samen met een ander bij het
Grenswisselkantoor op het Centraal Station te Rotterdam buitenlandse
valuta ter inwisseling heeft aangeboden en de tegenwaarde daarvan
uitgekeerd heeft gekregen. In een aantal gevallen hebben ook anderen
in zijn opdracht geld gewisseld.
Het hof acht aannemelijk dat hij zulks, tegen enige vergoeding, deed -
gelet in het bijzonder op de ter zake afgelegde verklaring van
- op verzoek van een ander, mogelijk enkele anderen.
Het hof hecht geen geloof aan verdachte's verklaring d.d. 22 januari
2001 (dossier blz. 441 e.v.) dat hij voor 12 à 15 verschillende
personen geld wisselde.
Naar gangbaar spraakgebruik zou het handelen van de verdachte
aangeduid kunnen worden als het 'wisselen' van geld.
Naar het oordeel van het hof heeft het begrip wisselen in de Wet
inzake de Wisselkantoren (Stb. 1994, 903) evenwel een beperktere
betekenis.
Artikel 4 van genoemde Wet behelst onder lid 1 het verbod - behoudens
in volgende leden van dit artikel gemaakte uitzonderingen - als
wisselkantoor werkzaam te zijn. Artikel 1 van deze wet geeft te dien
aanzien - voorzover van belang - de navolgende definities:
a. wisselkantoor: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of
vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op
verzoek van een ander wisseltransacties uitvoert;
b. wisseltransacties: het wisselen van munten of bankbiljetten, het
uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen inlevering van een of
meer cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon
van een credit-card en andere door Onze Ministers aan te wijzen
transacties.
In de Memorie van Toelichting bij het voorstel van genoemde wet wordt
daaromtrent het navolgende opgemerkt (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1993
- 1994, 23 777, nr. 3 onder 3):
Wisseltransacties worden gedefinieerd als het wisselen van munten of
bankbiljetten, het uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen
inlevering van cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op
vertoon van credit cards, en andere door de ministers van Financiën en
Justitie aan te wijzen transacties. Onder het uitvoeren van
wisseltransacties moet in ieder geval worden begrepen:
- Het inwisselen van munten en/of bankbiljetten van één valuta in
munten en/of bankbiljetten van een andere valuta, alsmede het
inwisselen van munten en/of bankbiljetten van een bepaalde valuta in
munten en/of bankbiljetten van diezelfde valuta, bijvoorbeeld in geval
van het inwisselen van kleine in grote coupures of omgekeerd.
- Het als zelfstandige dienst betalen van munten en/of bankbiljetten
in ruil voor een cheque of betaalkaart van de cliënt. Hieronder valt
niet het door de crediteur bij aankoop door de cliënt van goederen of
niet-financiële diensten, toestaan dat de cliënt een cheque of
betaalkaart uitschrijft voor een groter bedrag dan nodig is voor de
vergoeding van die goederen of niet-financiële diensten, waarbij de
cliënt het verschil in munten en/of bankbiljetten terugkrijgt. Onder
cheques worden ook begrepen reischeques, persoonlijke cheques,
handelscheques, of welke andere cheques of vergelijkbare
waardepapieren met andere namen dan ook, uitgegeven door binnenlandse
of buitenlandse instellingen.
- Het betalen van munten en/of bankbiljetten op vertoon door de cliënt
van een credit-card. Het doen van het uitbetalen van munten en/of
bankbiljetten door de uitgever van de credit-card zelf zal door middel
van een vrijstelling buiten de reikwijdte van de wet worden gehouden.
Een wisselkantoor is gedefinieerd als degene die beroeps- of
bedrijfsmatig, ten behoeve van of op verzoek van een ander
wisseltransacties uitvoert.
Het hof leidt uit dit samenstel van definities en de daarop in het
wetsvoorstel gegeven toelichting en in het bijzonder uit het
gelijkelijk onder het begrip uitvoeren van wisseltransacties brengen
van het wisselen van munten of bankbiljetten (van de ene in de andere
valuta) en het uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen inlevering
van cheques af, dat onder de begrippen "het uitvoeren van
wisseltransacties" en "het wisselen" in het bijzonder het de facto
uitvoeren van de wisselhandeling verstaan dient te worden, en niet ook
het ter wisseling aanbieden van geldbedragen. Uit de overige
wetsgeschiedenis ter zake kunnen ook geen argumenten voor een andere
lezing ontleend worden. Het hof merkt in dit verband op dat een
passage uit de Nota naar aanleiding van verslag (TK 1993-1994, 23 777,
nr. 5, pagina 4), waaruit gelezen zou kunnen worden dat - zakelijk
weergegeven - de cliënt die regelmatig bij een wisselkantoor komt
wisselen ook aangemerkt kan worden als iemand die als wisselkantoor
werkzaam is, naar het oordeel van het hof geen steun vindt in de ter
zake gegeven definities noch in de overige wetsgeschiedenis.
Ook uit het verslag van de mondelinge beraadslaging in de Tweede Kamer
(Handelingen TK d.d. 7 oktober 1994, pagina's 253 en volgende) valt
veeleer af te leiden dat, gezien de in dit verband gegeven
voorbeelden, te weten de hotel- en de horecabranche, de campinghouder
en de taxichauffeur, de wetgever het oog heeft gehad op de rechts- of
natuurlijke persoon die daadwerkelijk de wisselingshandelingen
uitvoert en niet op degene die geld of waardepapieren ter wisseling
aanbiedt.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, gezien boven
weergegeven feitelijke context, dan ook geen wisseltransacties
uitgevoerd en niet gewisseld, en is hij dientengevolge ook niet
werkzaam geweest als wisselkantoor, zoals bedoeld in de Wet inzake de
Wisseltransacties .
De verdachte dient derhalve van het onder 2 tenlastegelegde te worden
vrijgesproken."
4.7. 's Hofs motivering van de gegeven vrijspraak komt erop neer dat
als wisselkantoor slechts kan worden aangemerkt de rechtspersoon of
natuurlijke persoon die daadwerkelijk wisselhandelingen uitvoert,
waaronder het Hof kennelijk verstaat het ter wisseling ontvangen van,
kort gezegd, geld of waardepapieren en het uitkeren van de tegenwaarde
daarvan door de ontvanger aan de aanbieder. Die opvatting is onjuist.
Een zodanig beperkte uitleg van de in art. 1, aanhef onder a en b, Wet
inzake de wisselkantoren gebezigde begrippen "wisselkantoor" en
"wisseltransacties" strookt niet met hetgeen gelet op doel en
strekking van de Wet inzake de wisselkantoren de wetgever voor ogen
stond. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat het begrip
wisselkantoor bewust ruim is geformuleerd, waarbij een ieder die
beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van een ander
een wisseltransactie uitvoert als wisselkantoor kan worden aangemerkt,
terwijl onder het uitvoeren van een wisseltransactie in ieder geval
dient te worden begrepen het inwisselen van munten en/of bankbiljetten
van één valuta in munten en/of bankbiljetten van een andere of
dezelfde valuta. Ook degene die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve
van of op verzoek van een ander bij een wisselkantoor munten of
bankbiljetten van één valuta aanbiedt en daarvoor munten en/of
bankbiljetten van een andere of dezelfde valuta ontvangt, is dus
werkzaam als wisselkantoor in de zin van art. 4, eerste lid, Wet
inzake de wisselkantoren.
4.8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het Hof is uitgegaan
van een verkeerde uitleg van de in de tenlastelegging onder 2
voorkomende woorden "als wisselkantoor werkzaam zijn", welke woorden
zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 4,
eerste lid, Wet inzake de wisselkantoren in verbinding met art. 1,
aanhef en onder a en b, Wet inzake de wisselkantoren. Het Hof heeft
derhalve door de verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de
tenlastelegging, hem van iets anders vrijgesproken dan was
tenlastegelegd. Het beroep is dus niet gericht tegen een vrijspraak
als in art. 430 (oud), eerste lid, Sv bedoeld. De Advocaat-Generaal
bij het Hof kan derhalve in het beroep worden ontvangen.
5. Beoordeling van het middel
Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging van
het onder 2 tenlastegelegde feit heeft verlaten door te oordelen dat
onder "als wisselkantoor werkzaam zijn" als bedoeld in de Wet inzake
de wisselkantoren niet is begrepen de rechtspersoon of natuurlijke
persoon die beroeps- of bedrijfsmatig geld of waardepapieren ter
wisseling aanbiedt. Uit hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen volgt
dat het middel gegrond is.
6. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak,
voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand
kan blijven en verwijzing moet volgen.
In verband met de behandeling van de zaak na verwijzing merkt de Hoge
Raad nog het volgende op. Nu de verdachte niet in zijn cassatieberoep
kan worden ontvangen en het cassatieberoep van de Advocaat-Generaal
bij het Hof is beperkt tot de gegeven vrijspraak van het onder 2
tenlastegelegde feit heeft 's Hofs arrest kracht van gewijsde
verkregen voorzover de verdachte daarbij is veroordeeld ter zake van
het onder 1 bewezenverklaarde feit. Indien het Gerechtshof waarnaar
zal worden verwezen tot een veroordeling komt ter zake van het
ingevolge de verwijzing aan zijn oordeel onderworpen feit zal het
daarom toepassing dienen te geven aan art. 63 Sr.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep;
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel
onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op
het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en
afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als
voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in
bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en
uitgesproken op 18 mei 2004.
*** Conclusie ***
Griffienr. 02108/03
Mr Wortel
Zitting:17 februari 2004
Conclusie inzake:
1. Door zowel de verdachte als de advocaat-generaal bij het
Gerechtshof te 's-Gravenhage is cassatieberoep ingesteld tegen een
arrest van dat Hof waarbij de verdachte is vrijgesproken van hetgeen
hem bij inleidende dagvaarding onder 2. is tenlastegelegd, en voorts
aan de verdachte ter zake van (1 primair) "medeplegen van
gewoonteheling" achttien maanden gevangenisstraf is opgelegd, met
bijkomende beslissingen ten aanzien van inbeslaggenomen geldbedragen
en documenten.
2. Mr J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam, heeft de Hoge Raad bericht
dat hij er reeds geruime tijd niet in slaagt contact met de verdachte
te krijgen, zodat hij zich als raadsman terugtrekt en geen
cassatiemiddelen indient.
In verband met het bepaalde in art. 437, tweede lid, Sv zal de
verdachte daarom in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard
moeten worden.
De advocaat-generaal heeft bij tijdig ingediende schriftuur één
cassatiemiddel voorgesteld.
3. Het door de advocaat-generaal voorgesteld middel keert zich tegen
de vrijspraak ter zake van hetgeen de verdachte als feit 2 is
tenlastegelegd.
4. Daar de bestreden uitspraak vóór 1 januari 2003 is gewezen dient in
verband met de ontvankelijkheid van het door de advocaat-generaal
ingestelde cassatieberoep te worden onderzocht of de gegeven
vrijspraak een andere is dan de in art. 430, eerste lid (OUD), Sv
bedoelde vrijspraak. Dat brengt mee dat eerst de vraag moet worden
beantwoord of het Hof, door te overwegen en te beslissen als hierna
weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten en van
iets anders heeft vrijgesproken dan de verdachte onder 2 is
tenlastegelegd.
5. Bij inleidende dagvaarding is de verdachte onder 2. tenlastegelegd
dat
"hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2001 tot en met 28
november 2001 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans een maal, (telkens)
al dan niet opzettelijk
(in strijd met artikel 4 van de Wet inzake de Wisselkantoren) als
wisselkantoor als bedoeld in de Wet inzake Wisselkantoren, werkzaam is
geweest;
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en
daar beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve en/of op verzoek van
een of meer (onbekende) ander(en) (opzettelijk)
een of meer buitenlandse geldbedrag(en) (totale waarde in Nederlands
geld fl. 1.630.562,72 of daaromtrent) gewisseld;
(art. 4 Wet inzake de Wisselkantoren)".
6. In de bestreden uitspraak is overwogen en beslist:
"Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte
onder 2 is tenlastegelegd.
Het hof acht in het bijzonder niet bewezen dat de verdachte "als
wisselkantoor als bedoeld in de Wet inzake Wisselkantoren werkzaam is
geweest", door - kort omschreven - beroeps- en/of bedrijfsmatig
buitenlandse geldbedragen te wisselen.
Vast is komen te staan dat de verdachte gedurende enige maanden
veelvuldig en regelmatig samen met een ander bij het
Grenswisselkantoor op het Centraal Station te Rotterdam buitenlandse
valuta ter inwisseling heeft aangeboden en de tegenwaarde daarvan
uitgekeerd heeft gekregen. In een aantal gevallen hebben ook anderen
in zijn opdracht geld gewisseld.
Het hof acht aannemelijk dat hij zulks, tegen enige vergoeding, deed -
gelet in het bijzonder op de ter zake afgelegde verklaring van
- op verzoek van een ander, mogelijk enkele anderen.
Het hof hecht geen geloof aan verdachte's verklaring d.d. 22 januari
2001 (dossier blz. 441 e.v.) dat hij voor 12 à 15 verschillende
personen geld wisselde.
Naar gangbaar spraakgebruik zou het handelen van de verdachte
aangeduid kunnen worden als het 'wisselen' van geld.
Naar het oordeel van het hof heeft het begrip wisselen in de Wet
inzake de Wisselkantoren (Stb. 1994, 903) evenwel een beperktere
betekenis.
Artikel 4 van genoemde Wet behelst onder lid 1 het verbod - behoudens
in volgende leden van dit artikel gemaakte uitzonderingen - als
wisselkantoor werkzaam te zijn. Artikel 1 van deze wet geeft te dien
aanzien - voorzover van belang - de navolgende definities:
a. wisselkantoor: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of
vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op
verzoek van een ander wisseltransacties uitvoert;
b. wisseltransacties: het wisselen van munten of bankbiljetten, het
uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen inlevering van een of
meer cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon
van een credit-card en andere door Onze Ministers aan te wijzen
transacties.
In de Memorie van Toelichting bij het voorstel van genoemde wet wordt
daaromtrent het navolgende opgemerkt (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1993
- 1994, 23 777, nr. 3 onder 3):
Wisseltransacties worden gedefinieerd als het wisselen van munten of
bankbiljetten, het uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen
inlevering van cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op
vertoon van credit cards, en andere door de ministers van Financiën en
Justitie aan te wijzen transacties. Onder het uitvoeren van
wisseltransacties moet in ieder geval worden begrepen:
- Het inwisselen van munten en/of bankbiljetten van één valuta in
munten en/of bankbiljetten van een andere valuta, alsmede het
inwisselen van munten en/of bankbiljetten van een bepaalde valuta in
munten en/of bankbiljetten van diezelfde valuta, bijvoorbeeld in geval
van het inwisselen van kleine in grote coupures of omgekeerd.
- Het als zelfstandige dienst betalen van munten en/of bankbiljetten
in ruil voor een cheque of betaalkaart van de cliënt. Hieronder valt
niet het door de crediteur bij aankoop door de cliënt van goederen of
niet-financiële diensten, toestaan dat de cliënt een cheque of
betaalkaart uitschrijft voor een groter bedrag dan nodig is voor de
vergoeding van die goederen of niet-financiële diensten, waarbij de
cliënt het verschil in munten en/of bankbiljetten terugkrijgt. Onder
cheques worden ook begrepen reischeques, persoonlijke cheques,
handelscheques, of welke andere cheques of vergelijkbare
waardepapieren met andere namen dan ook, uitgegeven door binnenlandse
of buitenlandse instellingen.
- Het betalen van munten en/of bankbiljetten op vertoon door de cliënt
van een credit-card. Het doen van het uitbetalen van munten en/of
bankbiljetten door de uitgever van de credit-card zelf zal door middel
van een vrijstelling buiten de reikwijdte van de wet worden gehouden.
Een wisselkantoor is gedefinieerd als degene die beroeps- of
bedrijfsmatig, ten behoeve van of op verzoek van een ander
wisseltransacties uitvoert.
Het hof leidt uit dit samenstel van definities en de daarop in het
wetsvoorstel gegeven toelichting en in het bijzonder uit het
gelijkelijk onder het begrip uitvoeren van wisseltransacties brengen
van het wisselen van munten of bankbiljetten (van de ene in de andere
valuta) en het uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen inlevering
van cheques af, dat onder de begrippen "het uitvoeren van
wisseltransacties" en "het wisselen" in het bijzonder het de facto
uitvoeren van de wisselhandeling verstaan dient te worden, en niet ook
het ter wisseling aanbieden van geldbedragen. Uit de overige
wetsgeschiedenis ter zake kunnen ook geen argumenten voor een andere
lezing ontleend worden. Het hof merkt in dit verband op dat een
passage uit de Nota naar aanleiding van verslag (TK 1993-1994, 23 777,
nr. 5, pagina 4), waaruit gelezen zou kunnen worden dat - zakelijk
weergegeven - de cliënt die regelmatig bij een wisselkantoor komt
wisselen ook aangemerkt kan worden als iemand die als wisselkantoor
werkzaam is, naar het oordeel van het hof geen steun vindt in de ter
zake gegeven definities noch in de overige wetsgeschiedenis.
Ook uit het verslag van de mondelinge beraadslaging in de Tweede Kamer
(Handelingen TK d.d. 7 oktober 1994, pagina's 253 en volgende) valt
veeleer af te leiden dat, gezien de in dit verband gegeven
voorbeelden, te weten de hotel- en de horecabranche, de campinghouder
en de taxichauffeur, de wetgever het oog heeft gehad op de rechts- of
natuurlijke persoon die daadwerkelijk de wisselingshandelingen
uitvoert en niet op degene die geld of waardepapieren ter wisseling
aanbiedt.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, gezien boven
weergegeven feitelijke context, dan ook geen wisseltransacties
uitgevoerd en niet gewisseld, en is hij dientengevolge ook niet
werkzaam geweest als wisselkantoor, zoals bedoeld in de Wet inzake de
Wisseltransacties .
De verdachte dient derhalve van het onder 2 tenlastegelegde te worden
vrijgesproken."
7. In de periode, genoemd in de tenlastelegging onder 2, golden de
navolgende wettelijke bepalingen.
Art. 1 Wet inzake de wisselkantoren:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wisselkantoor: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of
vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op
verzoek van een ander wisseltransacties uitvoert;
b. wisseltransacties: het wisselen van munten of bankbiljetten, het
uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen inlevering van een of
meer cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon
van een credit-card en andere door Onze Ministers aan te wijzen
transacties;
(...)"
Art. 4 Wet inzake de wisselkantoren:
"1. Het is verboden als wisselkantoor werkzaam te zijn."
Art. 1, onder 2o Wet op de economische delicten:
"Economische delicten zijn:
(...)
2o overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens
(...)
de Wet inzake de wisselkantoren, de artikelen 4, eerste lid (...)"
8. In het tweede lid van art. 4 Wet inzake de wisselkantoren was
bepaald dat het in het eerste lid vervatte verbod niet toepasselijk
was op degene die is ingeschreven in een register dat was voorzien in
art. 3 van de Wet, op De Nederlandse Bank N.V., en op bepaalde
kredietinstellingen of andere financiële instellingen als bedoeld in
de Wet toezicht kredietwezen.
9. Opmerking verdient dat de Wet inzake de wisselkantoren op 19 juli
2002 is vervangen door de Wet inzake de geldtransactiekantoren (Stb.
2002, 380). De artikelen 1 en 3 van deze Wet houden hetzelfde verbod
in dat voorheen in de art. 1 en 4 Wet inzake de wisselkantoren was
neergelegd, terwijl overtreding van dit verbod eveneens - thans in
art. 1 onder 1o WED - als economisch delict strafbaar is gesteld.
10. De Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel dat tot de Wet
inzake de wisselkantoren heeft geleid houdt in:
"De wisselkantoren in Nederland hebben - volgens een schatting van De
Nederlandse Bank N.V. - een jaarlijkse omzet van enige miljarden
guldens. Daarmee vormen zij een niet te verwaarlozen element van het
financiële stelsel. Het wisselen van valuta is op zichzelf een
volledig legale vorm van economische bedrijvigheid. Het is de laatste
tijd echter steeds duidelijker geworden dat in een gedeelte van deze
bedrijfstak misdrijfgeld wordt witgewassen. Daardoor wordt de
integriteit van het Nederlandse financiële stelsel in zijn geheel
aangetast. (...)
In tegenstelling tot andere delen van de financiële sector is er thans
geen specifieke regelgeving voor wisselkantoren. Bestuurders en
degenen die het dagelijks beleid (mede) bepalen, alsmede degenen die
rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn genoemde personen te benoemen
of te ontslaan, worden niet getoetst op betrouwbaarheid, er bestaat
grote vrijheid met betrekking tot de bedrijfsvoering en de
administratieve organisatie, en er is geen mogelijkheid tot preventief
ingrijpen. Met het bestaande, vooral strafrechtelijke instrumentarium
is ingrijpen pas mogelijk als er sprake is van een aantoonbaar
misdrijf. Op dat moment kan de integriteit van het financiële stelsel
reeds aanzienlijke schade hebben geleden. (...)
Deze wet beoogt de hierboven gesignaleerde leemte in de regelgeving
ten aanzien van het financiële stelsel op te heffen. Het hoofddoel is
het tegengaan van het witwassen van misdrijfgelden. De integriteit van
het financiële stelsel is alleen gewaarborgd als malafide instellingen
de toegang tot de markt wordt ontzegd. Het wisselen van geld vormt een
eerste stap voor criminele organisaties bij het verhullen van de
herkomst van hun geld. Het bestrijden van het witwassen van crimineel
verkregen vermogens is een onmisbaar element van de
criminaliteitsbestrijding in het algemeen, en de strijd tegen de
georganiseerde misdaad in het bijzonder. (...)
De wet voorziet in de volgende elementen. Ten eerste zal er een
registratieplicht voor wisselkantoren gelden en wordt het werkzaam
zijn als wisselkantoor voor niet geregistreerde instellingen verboden.
Ten tweede zullen eisen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van
bestuurders en van degenen die het dagelijks beleid (mede) bepalen,
alsmede van degenen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn hen te
benoemen of te ontslaan. Bij de inschrijving in het register zullen
dus de antecedenten moeten worden opgegeven van de bestuurders van het
wisselkantoor en van de personen die het beleid (mede) bepalen,
alsmede van de personen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn
hen te benoemen of te ontslaan. De antecedenten zullen op verzoek van
De Nederlandse Bank N.V. worden onderzocht teneinde de betrouwbaarheid
van voornoemde personen te toetsen. Ook de bedrijfsvoering en de
administratieve organisatie van een wisselkantoor zullen aan bepaalde
eisen moeten voldoen. Ten derde zal worden voorzien in de mogelijkheid
om wisselkantoren onder bepaalde omstandigheden uit het register te
schrappen.
Op deze wijze kan eenvoudiger dan nu worden bezien door wie, waar en
op welke wijze beroeps- of bedrijfsmatig wisseltransacties worden
aangeboden. Die informatie is vervolgens van belang om te kunnen
nagaan of de wisselkantoren voldoen aan de hun wettelijk opgelegde
verplichtingen, met name voor wat betreft de melding van
ongebruikelijke transacties en de identificatie bij financiële
dienstverlening. In die zin kan deze wet dan ook worden gezien als
ondersteuning van de uitvoering van de genoemde wetgeving inzake het
tegengaan van het witwassen van misdrijfgelden. (...)
Wisseltransacties worden gedefinieerd als het wisselen van munten of
bankbiljetten, het uitbetalen van munten of bankbiljetten tegen
inlevering van cheques, het uitbetalen van munten of bankbiljetten op
vertoon van credit cards, en andere door de ministers van Financiën en
Justitie aan te wijzen transacties. Onder het uitvoeren van
wisseltransacties moet in ieder geval worden begrepen:
-Het inwisselen van munten en/of bankbiljetten van één valuta in
munten en/of bankbiljetten van een andere valuta, alsmede het
inwisselen van munten en/of bankbiljetten van een bepaalde valuta in
munten en/of bankbiljetten van diezelfde valuta, bijvoorbeeld in geval
van het inwisselen van kleine in grote coupures of omgekeerd.
-Het als zelfstandige dienst betalen van munten en/of bankbiljetten in
ruil voor een cheque of betaalkaart van de cliënt. Hieronder valt niet
het door de crediteur bij aankoop door de cliënt van goederen of
niet-financiële diensten, toestaan dat de cliënt een cheque of
betaalkaart uitschrijft voor een groter bedrag dan nodig is voor de
vergoeding van die goederen of niet-financiële diensten, waarbij de
cliënt het verschil in munten en/of bankbiljetten terugkrijgt. Onder
cheques worden ook begrepen reischeques, persoonlijke cheques,
handelscheques, of welke andere cheques of vergelijkbare
waardepapieren met andere namen dan ook, uitgegeven door binnenlandse
of buitenlandse instellingen.
-Het betalen van munten en/of bankbiljetten op vertoon door de cliënt
van een credit-card. Het doen van het uitbetalen van munten en/of
bankbiljetten door de uitgever van de credit-card zelf zal door middel
van een vrijstelling buiten de reikwijdte van de wet worden gehouden.
Een wisselkantoor is gedefinieerd als degene die beroeps- of
bedrijfsmatig, ten behoeve van of op verzoek van een ander
wisseltransacties uitvoert. Niet iedereen die wisseltransacties
uitvoert is een wisselkantoor. Het moet gaan om het beroeps- of
bedrijfsmatig wisseltransacties uitvoeren. Bovendien is er een
mogelijkheid tot vrijstelling en ontheffing."
(Kamerstukken II, 1993 - 1994, 23 777, nr 3, p. 1 - 3)
11. In de Nota naar aanleiding van het Verslag voegden de
bewindslieden hieraan toe:
"Mede naar aanleiding van een brief van de NVB heeft een aantal
fracties opgemerkt dat het begrip wisselkantoor naar hun mening
onvoldoende bepaald is. De leden van de fractie van de PvdA vroegen
nader in te gaan op de brief van de NVB terzake, terwijl de leden van
de VVD-fractie informeerden of onder de definitie ook instellingen
vallen die het wisselen als nevenactiviteit bedrijven. De leden van de
D66-fractie vroegen in dit verband of pizzeria's en koffieshops, die
als wisselkantoor optreden, adequaat onder toezicht van de
Nederlandsche Bank kunnen worden gebracht of dat er dan sprake is van
nevenactiviteiten.
Ook leden van de SGP-fractie merkten met betrekking tot het begrip
> op dat niet helemaal duidelijk is of slechts
wisselen als hoofdactiviteit of mede het wisselen als nevenactiviteit
onder de definitie van artikel 1, sub a, valt. Zij gingen uit van het
laatste.
Tot slot informeerden de leden van de D66-fractie wat er gaat gebeuren
met geldwisselkantoren of geldwisselaars die niet beroeps- of
bedrijfsmatig wisseltransacties uitvoeren en hoe de regering een einde
denkt te maken aan de praktijk van geldwisselen als nevendienst.
Ondergetekenden wijzen erop dat de definitie van wisselkantoor bewust
ruim is geformuleerd. Het systeem van de wet werkt als volgt. Het
staat een ieder die het bedrijf van wisselkantoor beroeps- of
bedrijfsmatig wil uitoefenen, vrij daartoe een verzoek tot
inschrijving bij de Nederlandsche Bank in te dienen. De Nederlandsche
Bank zal dan volgens de bepalingen van deze wet vaststellen of al dan
niet tot inschrijving zal worden overgegaan. Daarnaast is het mogelijk
dat men zich niet laat registreren bij de Nederlandsche Bank en toch
beroeps- of bedrijfsmatig als een soort nevenactiviteit de dienst
wisselen van geld wil kunnen uitoefenen. Hiertoe is de mogelijkheid
van vrijstelling of ontheffing in het wetsvoorstel opgenomen.
Ondergetekenden menen dat hiermee zeer terughoudend dient te worden
omgegaan, zowel met het oog op de handhaafbaarheid als gelet op het
bestaan van alternatieve betaalwijzen waarbij niet eerst gewisseld
hoeft te worden. Het ligt in de bedoeling om - naast een technische
vrijstelling ten behoeve van credit card maatschappijen - een
vrijstelling slechts te overwegen indien een te goeder naam en faam
bekend staande branche-organisatie hier namens haar leden om verzoekt.
De vrijstelling zal dan betrekking hebben op (bepaalde) leden van die
branche-organisatie, waarbij de branche-organisatie het eerste
aanspreekpunt zal zijn voor de Nederlandsche Bank. (...)
Een branche die naar de mening van ondergetekenden thans in aanmerking
komt is het hotelwezen. Ten aanzien van ontheffingen zijn
ondergetekenden van mening dat deze slechts spaarzaam dienen te worden
verleend. De voorwaarden van zowel de vrijstellingsregeling als de
ontheffing zullen derhalve zodanig moeten zijn dat enerzijds een
vrijstelling of ontheffing niet als sluiproute voor een registratie
gaat werken en anderzijds het voor diegenen die als wisselkantoor
willen optreden aantrekkelijker is zich te laten registreren. Voor
diegenen die niet geregistreerd zijn of die niet onder vrijstelling
vallen of die geen ontheffing hebben gekregen geldt de
verbodsbepaling. Met betrekking tot overtreders kan het openbaar
ministerie besluiten strafrechtelijke vervolging in te stellen.
Diegenen die niet beroeps- of bedrijfsmatig geld wisselen, vallen niet
onder de verbodsbepalingen.
De D66-fractie vroeg of gezien de in artikel 1 van het wetsvoorstel
gegeven definitie zich bij het begrip >
niet makkelijk afbakeningsproblemen kunnen voordoen. Zij stellen voor
de woorden > uit de definitie van
wisselkantoor te schrappen.
Allereerst willen ondergetekenden aangeven dat de term > een gebruikelijke is in de financiële wetgeving. Het
belang van de woorden > schuilt er in dit
geval in dat op deze manier voorkomen wordt dat ook de cliënt die komt
wisselen bij een wisselkantoor, of een incidentele wisseltransactie,
als wisselkantoor aangemerkt wordt en zich derhalve zou moeten laten
registreren of onder de vrijstelling zouden dienen te vallen dan wel
een ontheffing zouden moeten hebben."
(Kamerstukken II, 1993 - 1994, 23 777, nr. 5, p. 3 - 4)
12. De hierboven weergegeven passages uit de Memorie van Toelichting
en de Nota naar aanleiding van het Verslag wijzen er op dat de
wetgever met het in art. 4, eerste lid, Wet inzake de wisselkantoren
gegeven verbod heeft beoogd zoveel mogelijk te voorkomen dat geld met
een criminele herkomst wordt gewisseld, en met dat oogmerk heeft
willen bewerkstellingen dat ongebruikelijke transacties zo veel
mogelijk gesignaleerd worden, en waar nodig de identiteit kan worden
vastgesteld van degenen die wisseltransacties verlangen.
Te dien einde heeft de wetgever bewust gekozen voor een ruime
definitie van de begrip "wisselkantoor" en "wisseltransactie".
Blijkens de zo-even aangehaalde passages heeft de wetgever buiten het
begrip "(optreden als) wisselkantoor" slechts willen houden degene die
ten eigen behoeve dan wel incidenteel een wisseltransactie wenst aan
te gaan. Hiermee strookt dat de wetgever ook aan het begrip
"wisseltransactie" een ruime betekenis wenst te geven. Opmerking
verdient dat in de hierboven weergegeven passage uit de Memorie van
Toelichting een omschrijving is gegeven van de transacties die in
ieder geval als wisseltransacties in de zin van de Wet inzake de
wisselkantoren aangemerkt dienen te worden.
13. 's Hofs uitgangspunt dat het bij de toepassing van art. 4, eerste
lid, Wet inzake de wisselkantoren geboden is "wisselen van geld" in
engere zin op te vatten dan uit algemeen spraakgebruik voortvloeit
vindt in de wetsgeschiedenis derhalve geen steun. In verband met zijn
feitelijke vaststellingen heeft het Hof daarentegen, door te
onderscheiden tussen degene die daadwerkelijk wisselingshandelingen
uitvoert en degene die geld of waardepapieren ter wisseling aanbiedt,
de ruime betekenis miskend die de wetgever aan de begrippen
"wisselkantoor" en "wisseltransactie" heeft willen toekennen. Het Hof
heeft immers vastgesteld dat de verdachte gedurende enkele maanden
veelvuldig geldbedragen ter wisseling bij het Grenswisselkantoor heeft
aangeboden en de tegenwaarde daarvan in ontvangst heeft genomen,
terwijl het Hof aannemelijk heeft geacht dat de verdachte dit, tegen
vergoeding, op verzoek van één of meer anderen heeft gedaan. Die
feitelijke vaststellingen duiden erop dat de door de verdachte ter
wisseling aangeboden bedragen toebehoorden aan die andere persoon of
personen (in ieder geval niet aan de verdachte), en dat de verdachte
de tegenwaarde van de ter wisseling aangeboden geldbedragen weer aan
die andere persoon of personen heeft afgedragen, althans zijn opzet
daarop was gericht.
14. Zulk handelen komt, blijkens de hiervoor genoemde uitlatingen van
de bewindslieden, binnen het door de wetgever beoogde bereik van art.
4, eerste lid, Wet inzake de wisselkantoren. Nu de steller van de
tenlastelegging bij de omschrijving van het onder 2 tenlastegelegde
feit de woorden "als wisselkantoor als bedoeld in de Wet inzake
Wisselkantoren, werkzaam is geweest" onmiskenbaar heeft gebezigd
overeenkomstig de betekenis die aan deze woorden in bedoelde
wetsbepaling moet worden toegekend, heeft het Hof, vorengenoemd
onderscheid makend, de grondslag van de tenlastelegging verlaten en
vrijgesproken van een ander feit dan in de tenlastelegging bedoeld.
15. De advocaat-generaal is derhalve ontvankelijk in zijn
cassatieberoep. Uit het voorgaande volgt tevens dat het middel terecht
is voorgesteld.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte
niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep, dat de
bestreden uitspraak zal worden vernietigd doch uitsluitend ten aanzien
van de beslissing omtrent het feit dat de verdachte bij inleidende
dagvaarding onder 2 is tenlastegelegd en ten aanzien van de
strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend
Gerechtshof, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw
te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,