IP/04/661
Brussel, 19 mei 2004
Commissie beveelt verdere stappen aan in het kader van de
buitensporigtekortprocedure voor Nederland
Op basis van haar verslag van 28 april (IP/04/552) en het advies van
het Economisch en Financieel Comité is de Commissie vandaag tot de
conclusie gekomen dat er in Nederland een buitensporig tekort bestaat.
Zij heeft dan ook haar goedkeuring gehecht aan een advies van de
Commissie aan de Raad in de zin van artikel 104, lid 5, van het
Verdrag. Het overheidstekort bedroeg in 2003 3,2% van het BBP en kan
ook in 2004 op of boven de 3,0% van het BBP uitkomen, ondanks de extra
bezuinigingsmaatregelen die de regering op 16 april 2004 heeft
goedgekeurd. De overheidsschuld beliep in 2003 54,8% van het BBP en
bleef daarmee onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van
60%. De Commissie beveelt de Raad bijgevolg aan te besluiten dat er
een buitensporig tekort bestaat (artikel 104, lid 6) en aanbevelingen
tot de Nederlandse autoriteiten te richten om te bereiken dat deze
situatie wordt verholpen (artikel 104, lid 7). Verwacht wordt dat de
aanbevelingen van de Commissie op 2 juni eerstkomend door de Raad
(Ecofin) zullen worden behandeld. De Nederlandse regering dient binnen
de vier maanden na de datum van het besluit van de Raad corrigerende
maatregelen te nemen voor 2005.
Het advies van de Commissie en haar aanbeveling voor een beschikking
en een aanbeveling van de Raad met betrekking tot Nederland zijn
aangenomen op initiatief van Joaquín Almunia, het EU-Commissielid
verantwoordelijk voor economische en monetaire zaken.
In het overeenkomstig artikel 104, lid 5, opgestelde advies van de
Commissie wordt rekening gehouden met de voornaamste bevindingen van
het op 28 april gepubliceerde Commissieverslag en het advies over dat
verslag van het Economisch en Financieel Comité (bestaande uit
vertegenwoordigers van de lidstaten, de ECB en de Commissie), dat de
analyse van de Commissie onderschrijft. In het advies van de Commissie
wordt geconcludeerd dat de overschrijding van de referentiewaarde van
3% in 2003 niet werd veroorzaakt door een buiten de macht van de
Nederlandse autoriteiten vallende ongewone gebeurtenis en evenmin het
gevolg was van een ernstige economische neergang in de zin van het
Verdrag zoals verduidelijkt door het stabiliteits- en groeipact. Wel
deed het tekort zich voor in een klimaat dat gekenmerkt werd door een
sterk negatieve groei: de reële BBP-groei beliep in 2003 immers -0,7%,
waardoor een negatieve output gap van ongeveer 2% van het BBP
ontstond. Deze factoren verklaren grotendeels de verslechtering van
het begrotingssaldo, die nog werd verergerd door een groter dan
verwachte verzwakking van de ontvangsten en hoger dan voorspelde
tekorten bij de lokale overheid.
De uitgavendoelstellingen werden grotendeels gehaald. In het
Commissieverslag wordt ook geconcludeerd dat de schuldquote in 2003 op
54,8% van het BBP is uitgekomen en daarmee onder de referentiewaarde
van 60% is gebleven. In de op 7 april gepubliceerde voorjaarsprognoses
van de Commissie wordt op basis van de gebruikelijke veronderstelling
dat het beleid ongewijzigd blijft voorspeld dat het Nederlandse
overheidstekort in 2004 3,5% zal bedragen en daarmee wederom boven de
3% van het BBP zal uitkomen. Na de bekendmaking van deze prognose,
namelijk op 16 april, heeft de Nederlandse regering prompt verdere
bezuinigingsmaatregelen voor 2004 aangekondigd ten belope van 0,6
procentpunt van het BBP met de bedoeling het tekort onder de 3% van
het BBP te houden. Het lijkt echter niet zeker dat deze doelstelling
zal worden gehaald: dit is alleen mogelijk als de maatregelen de
verwachte uitkomsten opleveren en geen tweede-ronde-effecten hebben.
De kans bestaat dan ook dat het tekort in 2004 wederom hoger uitkomt
dan 3% van het BBP.
Overeenkomstig respectievelijk artikel 104, lid 6, en artikel 104, lid
7, beveelt de Commissie de Raad aan te besluiten dat er in Nederland
een buitensporig tekort bestaat en aanbevelingen te richten tot de
Nederlandse autoriteiten om te bereiken dat deze situatie wordt
verholpen. Krachtens artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr.
1467/97, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact, dient
een termijn van ten hoogste vier maanden te rekenen vanaf de
goedkeuring van de aanbevelingen van de Raad te worden bepaald
waarbinnen de Nederlandse regering corrigerende maatregelen dient te
nemen die toereikend worden geacht om het tekort vanaf 2005 onder de
3% van het BBP te houden. Volgens de Commissie dienen deze maatregelen
van overwegend structurele aard te zijn en ongeveer een half
procentpunt van het BBP te vertegenwoordigen. De Commissie verzoekt de
Raad ook om er bij Nederland op aan te dringen na de correctie van het
buitensporige tekort de begrotingsconsolidatie voort te zetten met het
oog op de verwezenlijking van een begrotingssituatie die vrijwel in
evenwicht is of een overschot vertoont. Daartoe dienen de Nederlandse
autoriteiten het conjunctuurgezuiverde tekort met ten minste 0,5
procentpunt van het BBP terug te dringen.
De volledige tekst van het advies van de Commissie over Nederland is
beschikbaar op:
http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/procedu
res_en.htm
European Commission