Aanvraag vervoersvoorziening met overwegend medisch-therapeutisch karakter; belangenafweging en redelijkheidstoets niet aan de orde
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht

Datum actualiteit: 24-05-2004

De Raad stelt vast dat het therapeutisch aspect van de gevraagde vervoersvoorziening kennelijk centraal staat. Een voorziening met een overwegend medisch-therapeutisch karakter valt echter, gegeven de inhoud en de afbakening van de thans bestaande afzonderlijke stelsels ter zake van de wettelijke zorgverzekeringen enerzijds en de maatschappelijke participatie in de zin van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) anderzijds, naar haar aard niet binnen het bereik van de Wvg. Door te concluderen dat het College van B&W in redelijkheid tot zijn besluitvorming heeft kunnen komen heeft de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf aangelegd. In het geval van betrokkene is niet voldaan aan de in artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het toekennen van een vervoersvoorziening als de onderhavige opgenomen materiële voorwaarde dat de betrokkene wegens aantoonbare medische beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Een belangenafweging door het college is derhalve niet aan de orde en daarmee evenmin een toetsing door de bestuursrechter van de uitkomst van een dergelijke belangenafweging. Voorts kan de rechter, anders dan destijds onder de vigeur van het voormalige - royalere - voorzieningenstelsel van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, bij zijn toetsing in het kader van de Wvg niet treden in de vraag of geheel of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met de redelijkheid, bedoeld in artikel 57, zevende lid (oud) van die wet.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AO9080

Zie het origineel