Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Milieu en Water

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 24 mei 2004

Behandeld

Karin Roelofs


Kenmerk


- DMW ­ 266/2004

Telefoon


- 070 ­ 3486070


Blad


- 1/8

Fax


- 070 ­ 3486792


Bijlage(n)


- 1


- E-mail- karin.roelofs@minbuza.nl


Betreft


- Uw verzoek inzake rapportage waterprogramma- gefinancierd o.b.v. additionele middelen

In december 2001 heeft de Tweede Kamer verzocht om in de volgende rapportage over het waterprogramma dat wordt gefinancierd met behulp van de additionele middelen (Euro 45 miljoen op jaarbasis), ook in te gaan op de effectiviteit van dit programma. Een extern evaluatie-team heeft onlangs een studie afgerond van dit programma voor de periode 2000-2003. Vermeld dient te worden dat de activiteiten die worden ondersteund in het kader van de bilaterale waterprogramma's, evenals activiteiten die worden gefinancierd door de milieu-, bedrijfsleven- en onderzoeksprogramma's, niet door het team zijn geëvalueerd. Wel wordt het programma dat is gefinancierd uit de additionele middelen in het kader geplaatst van het bredere, door OS ondersteunde waterprogramma. Het is mij een genoegen u hierbij het rapport met de bevindingen en aanbevelingen van de studie aan te bieden. Hieronder beschrijf ik de Algemene Conclusies en vervolgens de Aanbevelingen. Tenslotte ga ik puntsgewijs in op de operationalisering van de conclusies en aanbevelingen.-

Algemene Conclusies-
De studie concludeert dat Nederland internationaal als 'kampioen' wordt beschouwd op het gebied van waterbeheer en dat de Water Unit, die medio 2000 door DGIS werd opgericht, hier een aanzienlijke bijdrage aan heeft geleverd. Met de additionele middelen is een grote verscheidenheid aan partners ondersteund op het juiste moment. Het programma, dat zekere risico's heeft genomen, getuigt van visie in verschillende opzichten. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat expliciete aandacht voor armoedebestrijding en gender in verschillende deelactiviteiten nog ontbreekt. Tevens dienen lessons learned van partners in het eigen beleid geïntegreerd te worden en dient een begin te worden gemaakt met het formuleren van duidelijke selectie- en beoordelingscriteria voor partners en activiteiten die de aandacht voor armoede en gender zullen garanderen.

In enkele jaren tijd is het programma er in geslaagd om een aanzienlijke bijdrage te leveren aan internationale beleidsontwikkeling en ­bewustwording. Zo heeft de ondersteuning van een aantal sleutelactiviteiten in de watersector in Afrika er toe geleid dat hier de eerste stappen zijn gezet tot de ontwikkeling van een waterbeleid voor dit continent. De effectiviteit van de ondersteunde programma's op stroomgebiedniveau wordt ook positief beoordeeld, waarbij de ondersteuning van het Nile Basin Initiative en de Africa Water Task Force een instrumentele rol heeft gespeeld bij beleidsontwikkeling en conflictpreventie in de regio. De effectiviteit op nationaal niveau was minder evident; de vertaling van de Millennium Development Goals (MDG's) in Poverty Reduction Strategy Papers is over het algemeen zwak en tevens verbinden nog weinig landen budgettaire consequenties aan de uitvoering van de MDG's op het gebied van water. Wel constateert de studie dat ondersteunde organisaties als WaterAid en programma's als het Water and Sanitation Program een effectieve bijdrage hebben geleverd aan de opname van water in een aantal PRSP's en aan internationale beleidsdiscussies over waterwetgeving.

De bijdrage van het programma aan institutionele ontwikkeling wordt door de studie als effectief beoordeeld. De focus op kennisontwikkeling in een groot aantal ondersteunde activiteiten is evident. De partnerschap programma's met de ontwikkelingsbanken hebben zowel bijgedragen aan een versterking van de staf als van de organisaties zelf op relevante watergerelateerde terreinen. Organisaties zoals het door Nederland ondersteunde Global Water Partnership (GWP) hebben bijgedragen aan de verbetering van de nationale waterwetgeving en aan de versterking van nationale organisaties. De ondersteunde NGO's hebben een belangrijke rol gespeeld in institutionele ontwikkeling middels versterking van grassroot organisaties en empowerment en door bestaande machtsstructuren te confronteren met de noodzaak van een pro-poor beleid.

Verscheidene organisaties die ondersteuning hebben ontvangen hebben een duidelijk armoedebeleid en brengen dit beleid ook in de praktijk. Voorbeelden zijn de Asian Development Bank en WaterAid. Andere organisaties, zoals het International Water Management Institute (IWMI), hebben wel een expliciet pro-poor beleid maar het is onduidelijk in hoeverre dat is ingebed in de bestaande programma's. De meeste

internationale NGO's die zijn ondersteund, hebben een duidelijke armoede focus en

zijn gecommitteerd aan gender gelijkheid. Met betrekking tot gender constateert de studie dat de meeste partnerorganisaties een beperkte notie hebben van, en maar beperkt invulling geven aan, het mainstreamen van gender in hun beleid en programma's. Er gaat te weinig aandacht naar de organisatorische en institutionele barrières die vrouwen weerhouden toegang te krijgen tot water.

In de watersector is sprake van dalende investeringen. De aandacht in de sector is de afgelopen jaren met name gegaan naar institutionele ontwikkeling en goed bestuur, waar minder geld aan wordt uitgegeven dan aan investeringen in de infrastructuur. Ook binnen het Nederlandse bilaterale programma zijn de uitgaven de afgelopen jaren gedaald.

Alle door het team geïnterviewde partijen zijn van mening dat er dringend behoefte is aan aandacht voor het meer operationele nationale en sub-nationale niveau en dat minder ondersteuning dient te worden gegeven aan discussies en beleidsvorming op internationaal niveau. De stagnering van het decentralisatieproces in de watersector en de voorkeur om binnen sectorale programma's de nationale overheid als (exclusieve) partner te kiezen heeft de overdracht van middelen en verantwoordelijkheden naar lagere overheden vertraagd. Hierdoor is de uitvoering van geïntegreerd waterbeheer, waarbij beheer op het laagst mogelijke niveau uitgangspunt is, gehinderd.

De studie gaat ook in op de relatie van het centraal gefinancierde programma met de bilaterale programma's en constateert dat er slechts sprake is van een beperkte complementariteit. In Vietnam en zuidelijk Afrika hebben gezamenlijk ondersteunde activiteiten wel tot de nodige complementariteit geleid. Verwacht wordt dat de samenwerking tussen de centraal gefinancierde programma's en de bilaterale programma's de komende jaren zal verbeteren.

Aanbevelingen-
De studie doet de volgende aanbevelingen:

a)Nederland dient gefocust te blijven op water. Nederlandse instellingen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de uitwerking van het concept geïntegreerd waterbeheer. Daarnaast heeft het ondersteunde programma duidelijke links met de particuliere sector en kan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, vanwege haar internationale gerichtheid, een complementaire rol spelen. Grensoverschrijdend waterbeheer kan een belangrijke rol spelen bij vredesopbouw en conflictpreventie

en Nederland wordt internationaal gezien als een van de leidende partijen op dit terrein. Tenslotte wordt water door lokale overheden en het maatschappelijk middenveld vaak beschouwd als grote prioriteit in de bijdrage aan armoedevermindering. De studie adviseert om, waar opportuun, een watersectorprogramma te realiseren in alle Nederlandse partnerlanden.

b) Partners en activiteiten moeten opnieuw worden beoordeeld. Internationale NGO's met duidelijke links op nationaal en sub-nationaal niveau moeten worden versterkt, evenals organisaties als het GWP. Het partnership programma met de Asian Development Bank kan verder worden ondersteund, aan het programma met de Wereldbank moeten verdere voorwaarden worden gesteld en de programma's met de African Development Bank en de Inter-American Development Bank, die pas zijn gestart, moeten goed worden gemonitord.

c) Nederland dient een duidelijk en consistent pro-poor, gender inclusief waterbeleid te ontwikkelen en de uitvoeringsstrategie daarop af te stemmen. Het beleid dient duidelijke doelstellingen en resultaten te formuleren, inclusief hoe verschillende partijen kunnen worden beinvloed tot het voeren van een pro-poor beleid.

d) Nederland dient een prominente rol te spelen bij de operationalisering van internationaal waterbeleid door: een bijdrage te leveren aan de vertaling van de MDG's op nationaal niveau met duidelijke indicatoren voor gender en armoede; de leiding te nemen in watergerelateerde conflict preventie en ­oplossing; ondersteuning te blijven geven aan pro-poor water gerelateerde pilot activiteiten; bij te dragen aan de operationalisering van nieuwe nationale waterwetten; en GWP als partij hierbij te betrekken.

e) Nederland kan de ondersteuning van activiteiten via multilaterale kanalen versterken door: de waterfondsen bij ontwikkelingsbanken beter te monitoren; de coördinatie tussen DGIS, Nederlandse vertegenwoordigers bij ontwikkelingsbanken en ambassades te verbeteren; en zeker stellen dat de belangrijkste sectorale leningen die door Nederland worden ge-cofinancierd, een armoede en gender focus hebben.

f) Er dient een duidelijk te onderscheiden waterprogramma te blijven met een herkenbare identiteit; het programma dient complementariteit met het bilaterale programma na te streven; gebruik te maken van de multi-sectorale expertise van de verschillende DGIS directies, relevante toekomstige waterprogramma's voor te leggen aan de betrokken ambassades; en de sectorale benadering dient niet te eng te worden geïnterpreteerd.

Operationalisering van conclusies en aanbevelingen- De algemene bevindingen van de studie worden door mij onderschreven en zijn inmiddels deels geëffectueerd in zowel beleid als in uitvoering van het beleid. Op de operationalisering van conclusies en aanbevelingen wordt hieronder puntsgewijs ingegaan.


·Focus op water­ In het nieuwe OS-beleidsdocument 'Aan Elkaar Verplicht' heeft water een hoge prioriteit gekregen. Water vormt, samen met onderwijs, reproductieve gezondheid, HIV/AIDS en milieu, één van de vijf prioritaire thema's voor ontwikkelingssamenwerking gedurende de komende jaren. Het halveren van de populatie die geen toegang heeft tot veilig drinkwater en deugdelijke sanitaire voorzieningen in 2015 is uitgeroepen tot één van de Millennium Development Goals. Teneinde een bijdrage te kunnen leveren aan de realisering hiervan, heb ik met ingang van 2004 additionele middelen beschikbaar gemaakt voor milieu en water. Posten met een milieu en/of waterprogramma mogen hun uitgaven laten toenemen met 20% in 2004, met 50% in 2005 en 100% in 2006 mits hiervoor natuurlijk goede projecten/programma's voorhanden zijn.


·Partners en activiteiten­ Partners waarmee wordt samengewerkt en activiteiten die worden ondersteund zullen op korte termijn opnieuw worden bekeken in het licht van de bevindingen van de studie. Met de partners die tot nog toe te weinig invulling hebben gegeven aan armoedebestrijding en gender zal worden overlegd over mogelijke aanpassing en bijsturing van hun programma's. Indien die op termijn niet leiden tot de gewenste resultaten, dan zal de voortzetting ervan heroverwogen worden.


·Expliciete aandacht voor armoedebestrijding en gender- Binnen het Nederlandse waterprogramma wordt steeds meer aandacht gegeven aan de noodzaak van directe armoedebestrijding en gender mainstreaming. Programma's die worden voorgelegd voor financiering worden hier expliciet op gescreend en programma's die geen aantoonbare bijdrage leveren aan armoedebestrijding en gender gelijkheid zullen niet langer in aanmerking komen voor financiering. Samen met de afdelingen binnen het DGIS die verantwoordelijk zijn voor armoedebestrijding en gender zullen deze uitgangspunten verder worden vertaald en geëffectueerd. De wateractiviteiten welke reeds worden gefinancierd, zullen worden doorgelicht op hun armoede- en genderdimensie; hetzelfde geldt voor de partners waarmee wordt samengewerkt. Tevens zal ik erop toezien dat er voldoende capaciteit is voor de verdere ontwikkeling en monitoring van het waterprogramma.


·Operationalisering internationaal waterbeleid­ Nederland zal de komende jaren minder inzetten op beïnvloeding van de internationale wateragenda en meer aandacht besteden aan de ondersteuning van concrete activiteiten op nationaal en subnationaal niveau. Na het 2e en 3e Wereld Water Forum is voldoende duidelijk welke maatregelen nodig zijn; het gaat er nu om het woord bij de daad te voegen. Dat betekent het ondersteunen van programma's die pro-poor en genderinclusief zijn; het leveren van een bijdrage aan de vertaling van de MDG's op nationaal niveau; het ondersteunen van watergerelateerde activiteiten gericht op conflict-preventie; en het bijdragen aan de formulering van nationale plannen voor geïntegreerd waterbeheer en het bevorderen van een betere afstemming tussen beleid en (sub-)nationale begrotingen. Organisaties als het GWP, de ontwikkelingsbanken, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld zullen bij de uitvoering hiervan worden betrokken.


·Versterking multilaterale activiteiten- De activiteiten via multilaterale kanalen zullen worden versterkt door de monitoring van de waterfondsen bij ontwikkelingsbanken te verbeteren en de coördinatie tussen het DGIS, de Nederlandse vertegenwoordigers bij de banken, en ambassades te verbeteren. Door het opstellen van indicatoren voor zelf-monitoring en rapportage van de partnership programma's zullen de stakeholders nauwer worden betrokken bij monitoring en evaluatie. Ambassades zullen worden gewezen op mogelijkheden die er bestaan voor samenwerking tussen bilaterale en multilaterale activiteiten, zodat ook de complementariteit tussen beide programma's wordt vergroot. Tevens zal ik erop toezien dat belangrijke sectorale leningen die door Nederland worden ge-cofinancierd, een armoede en gender focus hebben. De Nederlandse ambassades zullen hier actief bij worden betrokken.


·Waterprogramma met een herkenbare identiteit ­Zoals ik reeds eerder heb aangegeven, staat water hoog op de OS-agenda en worden de komende jaren additionele middelen vrijgemaakt. Het waterprogramma is inmiddels ondergebracht bij de Directie voor Milieu en Water. Het programma zal duidelijk te onderscheiden blijven en over een eigen identificeerbaar waterbudget beschikken. De posten zullen worden betrokken bij de verdere invulling van het programma, zodat complementariteit tussen de bilaterale en multilaterale programma's wordt vergroot. Ik handhaaf de sectorale benadering als leidend principe voor ontwikkelingssamenwerking, maar heb inmiddels de nodige accentverschuivingen aangebracht. Er zal meer dan voorheen worden gewerkt op basis van partnerschappen, met een duidelijke rol voor het maatschappelijk middenveld.

Op een aantal aspecten die in de conclusies en aanbevelingen van de studie worden genoemd wil ik nader ingaan:


·Rol van water bij vredesopbouw en conflictpreventie­ Water wordt niet alleen meer gezien als bron van conflict, maar in toenemende mate ook als middel om te werken aan vredesopbouw en conflictpreventie. De Nederlandse ondersteuning van het 'Nile Basin Initiative' moet ook in het kader van conflictpreventie worden gezien, naast de activiteiten die plaatsvinden op het gebied van verbeterd waterbeheer. Conform de aangekondigde intenties in 'Duurzame Daadkracht' (brief d.d. 3 oktober 2003, nr. 29234) ben ik voornemens tevens ondersteuning te geven aan het verbeterd beheer van een aantal andere stroomgebieden. In de Hoorn van Afrika zullen extra inspanningen worden geleverd op het gebied van vredesopbouw en conflictpreventie; water zal daar naar verwachting als een belangrijk thema in fungeren.


·Inschakeling van de particuliere sector­ Inschakeling van de particuliere sector is essentieel om de noodzakelijke investeringen in de watersector te kunnen genereren en ik heb daarom onlangs besloten een speciaal waterloket in te richten onder het ORET-programma. Gebleken is dat het huidige financiële instrumentarium waarover OS beschikt niet voldoet voor de watersector vanwege de lange-termijn investeringen, de relatief hoge risico's en de lage rendementen op die investeringen. Naast het speciale waterloket kunnen bedrijven met voorstellen komen in het kader van de 'Call for Public-Private Partnership Proposals', die eind 2003 is gelanceerd. Tenslotte ben ik voornemens om het GWP te ondersteunen bij het nader specificeren en uitwerken van de financieringsbehoeften en financiële instrumenten die het Camdessus Panel heeft geïdentificeerd voor de watersector.


·Dalende investeringen in de bilaterale watersector­ Bestaande bilaterale waterprogramma's zullen de komende jaren worden geïntensiveerd met behulp van de additionele middelen die de komende jaren worden vrijgemaakt voor water en milieu. Daarnaast worden ambassades in de gelegenheid gesteld om water te mainstreamen in aanpalende sectoren als gezondheid en goed bestuur. De aanbeveling om een watersectorprogramma te realiseren in alle partnerlanden zal ik nader bekijken. Aangezien het aantal sectoren waarin Nederland actief is in partnerlanden beperkt wordt, zullen we de mogelijkheden van silent partnership met andere donorlanden en Nederlandse bijdragen aan multilaterale organisaties ten behoeve van waterprogramma's, onderzoeken.

Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg op 4 februari j.l. heb toegezegd, zal ik de Tweede Kamer jaarlijks rapporteren over alle activiteiten die Nederland in de watersector ondersteunt, hoe deze bijdragen aan de Millennium Development Goals en welke partnerschappen er zijn afgesloten op watergebied. Ik ben voornemens om u eind 2004 deze rapportage toe te sturen.


- De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

===