29499
Wijziging van de Wet werk en bijstand en enige andere wetten in verband met een
aantal technische verbeteringen en het herstel van enkele omissies in de Invoeringswet
Wet werk en bijstand
Nr. NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin het voorliggende wetsvoorstel aan de orde
komt.
Algemeen
1. Termijn aanvraag langdurigheidstoeslag.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de termijn voor de aanvraag van de
langdurigheidstoeslag. In de WWB is niet expliciet een termijn opgenomen waarbinnen de
langdurigheidstoeslag moet worden aangevraagd. Ook kent de WWB geen
"verjaringstermijn" voor deze aanvraag. Uit de systematiek van artikel 36 van de WWB vloeit
echter voort dat er één keer per 12 maanden een langdurigheidstoeslag kan worden verstrekt.
Dit betekent dat in het geval een belanghebbende jaarlijks voor een langdurigheidstoeslag in
aanmerking wil komen, hij deze steeds 12 maanden na een eerdere aanvraag voor een
langdurigheidstoeslag opnieuw moet aanvragen.
2. Beslagvrije voet bij verrekenen.
In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie of de beslagvrije voet bij verrekening
van een bijstandsschuld met een lopende uitkering van toepassing is, meldt de regering dat
hiervan geen sprake is indien deze verrekening plaatsvindt overeenkomstig artikel 58, derde
lid, van de WWB. Evenals onder de Abw maakt dit artikellid het mogelijk dat gecumuleerde
inkomsten die over een voorafgaande periode ineens zijn ontvangen niet over één maar over
ten hoogste drie daarop volgende maanden direct met de bijstand kunnen worden verrekend
zonder dat daarvoor een formele actie tot terugvordering hoeft te worden gestart.
Na genoemde periode van drie maanden is sprake van terugvordering van bijstand. Alsdan
spreken schuldenaar en schuldeiser in de gemeentelijke praktijk doorgaans een maandelijks
aflossingsbedrag af om een openstaande bijstandsvordering in te lossen. Indien de
schuldenaar echter niet wil meewerken, kan de gemeente gebruik maken van haar
executoriale titel op grond van artikel 60, derde lid, van de WWB en beslag leggen op de
bijstandsuitkering. In artikel 46, derde lid, van de WWB is dwingend geregeld dat beslag op
algemene bijstand slechts mogelijk is voor zover de belanghebbende blijft beschikken over
een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering.
Verrekening en terugvordering in de WWB in samenspel met het Burgerlijk Wetboek zijn
niet anders geregeld dan onder de Abw. Er is bewust voor gekozen om in de WWB geen
---
bevoegdheden voor gemeenten op te nemen die volgen uit hoofde van andere regelgeving. Op
grond hiervan acht de regering nadere regels in de WWB terzake overbodig.
Artikel I Wet werk en bijstand
De leden van de PvdA-fractie menen dat in de vakantieregeling in de WWB, analoog aan die
van de WW, moet worden geregeld dat uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar of ouder recht
hebben op een vakantieperiode van 65 dagen, indien zij een individuele vrijstelling hebben
van de sollicitatieplicht. De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar de uitspraak van de
Tweede Kamer in de motie Noorman-den Uyl/Smilde (Kamerstukken II 2003-2004,
28 862, nr. 31) dat oudere uitkeringsgerechtigden die door het UWV op individuele grond van
de sollicitatieplicht zijn ontheven, recht moeten hebben op een vakantieperiode van 65 dagen.
De regering deelt de opvatting van de leden van de PvdA-fractie niet. Op basis van de WWB
kan aan een bijstandsgerechtigde een tijdelijke individuele ontheffing van de
arbeidsverplichting worden verleend. Dit besluit dient op basis van de wet periodiek te
worden herbeoordeeld. Deze uitgangspunten gelden voor alle bijstandsgerechtigden tot 65
jaar. Een afwijkende regeling voor personen van 57,5 jaar en ouder ligt om deze reden niet
voor de hand. Op basis van de WWB heeft iedere bijstandsgerechtigde, ongeacht een
eventueel van toepassing zijnde tijdelijke, individuele ontheffing van de
arbeidsverplichtingen, recht op een vakantieduur van maximaal vier weken per kalenderjaar.
De WWB wijkt in dit opzicht niet af van de Abw. Personen van 65 jaar of ouder hebben wel
recht op een vakantieduur van 13 weken. Deze groep is wettelijk vrijgesteld van de
arbeidsverplichtingen.
Voorts wordt opgemerkt dat de WW geen individuele vrijstellingen kent, maar slechts
categoriale. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hier bij brief van 7 april
2004 (kamerstukken II 2003-2004, 28 862, nr. 36) naar aanleiding van de betreffende motie al
op gewezen. Werklozen die ouder zijn dan 57,5 jaar kunnen dus in de WW, evenals andere
werklozen, geen individuele ontheffing van de sollicitatieplicht hebben.
Artikel II Invoeringswet WWB
Naar aanleiding van de vraag vanuit de PvdA-fractie voor welke belanghebbenden een beroep
op bijstand in het buitenland mogelijk is, hecht de regering eraan in dit verband nogmaals
duidelijk te maken dat in dit wetsvoorstel geenszins een beleidswijziging terzake is voorzien.
Het betreft hier namelijk reparatie van de juridische grondslag op basis waarvan aan een
beperkt aantal Nederlanders in het buitenland bijstandsverlening kan worden voortgezet. Het
gaat hierbij om een groep van enkele honderden oude gevallen die reeds onder de
bijstandswet van voor 1 januari 1996 aanspraak maakten op bijstand op basis van de artikelen
82 en 95 van de ABW. Met de komst van de Abw per 1 januari 1996 werd deze vorm van
bijstandsverlening in het buitenland niet langer mogelijk. Voor de oude gevallen van voor
1 januari 1996 is hierop een uitzondering gemaakt via overgangsrecht in artikel 8 van de
Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, waarmee de wettelijke grondslag voor
deze groep werd voortgezet.
Met de komst van de WWB per 1 januari 2004 is de Invoeringswet herinrichting Algemene
Bijstandswet komen te vervallen. Onbedoeld is nagelaten de wettelijke grondslag voor het
verlenen van bijstand voor bedoelde uitzonderingsgroep een vervolg te geven in de
Invoeringswet Wet werk en bijstand. Dit wetsvoorstel beoogt hierin alsnog te voorzien.
---
Voor alle duidelijkheid merkt de regering op dat bovenstaande vorm van bijstandsverlening
geheel los staat van de mogelijkheid overeenkomstig artikel 37 van het Bbz 2004 bij zeer
dringende redenen van tijdelijke aard een zelfstandige die zich in het buitenland bevindt,
bijstand te verlenen in beginsel in de vorm van een geldlening. Laatstgenoemde mogelijkheid
tot bijstandsverlening, die voorafgaand aan de inwerkintreding van de WWB was neergelegd
in artikel 144a van de Abw, zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen indien ingesneeuwde
transporteurs in het buitenland in de problemen geraken.
Uit het bovenstaande volgt dat een beleidswijziging hier niet aan de orde is.
Artikel V Wet inkomensvoorziening kunstenaars
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering bereid is in de WIK op te nemen
dat de gemeente verplicht is om binnen 1 maand na het beëindigen van een jaar aan degene
die in dat jaar een WIK-uitkering genoten heeft, een jaaropgave te doen van genoten
inkomsten en de daarover afgedragen inkomstenbelasting, ZFW-premie en premie
volksverzekeringen. De regering ziet hiervoor geen noodzaak.
Dat kunstenaars die een WIK-uitkering ontvangen niet direct na beëindiging van het
kalenderjaar een jaaropgave ontvangen, houdt verband met de systematiek van de WIK.
Een WIK-uitkering wordt in eerste instantie maandelijks uitgekeerd in de vorm van een
renteloze geldlening. Deze renteloze geldlening is een onbelaste uitkering waarover geen
loonbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is. Na beëindiging van het
kalenderjaar waarin de renteloze lening is verstrekt, wordt aan de hand van de jaaropgaven en
de financiële boekhouding van de kunstenaar en diens echtgenoot het definitieve recht op de
WIK-uitkering over het betreffende kalenderjaar vastgesteld. Eerst na de definitieve
vaststelling van het recht op een WIK-uitkering wordt deze uitkering geheel of gedeeltelijk -
afhankelijk van de hoogte van het eigen inkomen van de kunstenaar - omgezet in een
uitkering om niet en wordt loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden. De
gemeente verstrekt vervolgens over het jaar waarin de definitieve vaststelling van het recht op
de WIK-uitkering heeft plaatsgevonden een jaaropgave.
Uit de evaluatie van de WIK is onder meer naar voren gekomen dat de systematiek van een
renteloze lening aansluitproblemen geeft met inkomensafhankelijke regelingen als
huursubsidie, studiefinanciering en met de belastingwetgeving. In het kalenderjaar waarin de
WIK-uitkering als lening was verstrekt en dus onbelast was, telt deze niet mee als inkomen.
Dit kan tot gevolg hebben dat een kunstenaar over het desbetreffende kalenderjaar een
dusdanig laag belastbaar inkomen heeft dat fiscale aftrekposten, heffingskortingen en
dergelijke niet worden gehonoreerd. In het daarop volgende jaar kan het omgekeerde het
geval zijn. De oorspronkelijk als lening verstrekte WIK-uitkering wordt in dat jaar geheel of
gedeeltelijk omgezet in een (belastbare) uitkering om niet. Het gevolg hiervan kan zijn dat de
kunstenaar in dat jaar, in combinatie met eigen inkomsten, een dusdanig hoog fiscaal inkomen
heeft dat hij niet of voor een minder hoog bedrag in aanmerking komt voor
inkomensafhankelijke regelingen.
In het wetsvoorstel Wet werk en inkomen kunstenaars, dat op 18 mei 2004 aan uw Kamer is
aangeboden, wordt voorzien in het direct verlenen van een maandelijkse bruto uitkering. Het
gevolg van het voorstel om de uitkering niet langer in eerste instantie te verstrekken als een
renteloze lening, maar direct als een (voorlopige) bruto-uitkering, is dat al in het jaar van de
verstrekking afdracht plaatsvindt van loonbelasting en premie volksverzekeringen. Hierdoor
worden aansluitingsproblemen met inkomensafhankelijke regelingen eveneens goeddeels
---
voorkomen. Deze voorstellen bieden een adequate oplossing voor het probleem dat de leden
van de PvdA-fractie hebben aangegeven.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid