Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1716 Zaaknr: 01196/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 17-02-2004
Datum publicatie: 26-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
17 februari 2004
Strafkamer
nr. 01196/03
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Leeuwarden van 5 december 2002, nummer 24/190029-02, in de strafzaak
tegen:
, geboren te op 1969, ten
tijde van de bestreden uitspraak wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek
gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Assen van 20
maart 2002 - de verdachte ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot
een geldboete van EUR 250,--, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.
Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de
bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de
Politierechter in de Rechtbank te Assen werd vernietigd, en tot
nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het
middel en ambtshalve
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de zaak, buiten
tegenwoordigheid van de verdachte of zijn raadsman, ten onrechte
inhoudelijk heeft behandeld.
3.2. Bij de ingevolge art. 434, eerste lid, Sv door de Griffier van
het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het
geding bevinden zich brieven van de Advocaat-Generaal bij het Hof van
25 september 2002, gericht aan de verdachte en aan mr. W.J.T. Bustin,
de raadsman van de verdachte, met de volgende, gelijkluidende, inhoud:
"Naar het oordeel van de advocaat-generaal is de inleidende
dagvaarding/oproeping niet juist betekend. Daarom zal hij de
nietigheid van de inleidende dagvaarding/oproeping vorderen.
Op de terechtzitting d.d. 21 november 2002 om 11.20 uur, wordt alleen
de vraag behandeld, of de inleidende dagvaarding/oproeping al dan niet
juist is betekend. Uw komst ter terechtzitting is niet nodig, tenzij u
geen prijs stelt op hernieuwde behandeling door de rechtbank. In dat
geval kan het gerechtshof uw zaak afdoen en raad ik u aan wel te
verschijnen.
Mocht het Hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel zijn dat
de inleidende dagvaarding/oproeping toch juist is betekend, dan zal de
zaak op een nader te bepalen terechtzitting inhoudelijk worden
behandeld."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van
21 november 2002 is aldaar noch de verdachte noch een voor de
verdachte optredende raadsman verschenen. Dit proces-verbaal houdt
voorts, voorzover hier van belang, in:
"De voorzitter stelt aanstonds de betekening van de inleidende
dagvaarding aan de orde en deelt in dat verband mede:
De inleidende dagvaarding is op 4 februari 2002 aan de (waarnemend)
griffier van de arrondissementsrechtbank te Assen uitgereikt,
aangezien er van verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats bekend
zou zijn. Dat is opmerkelijk aangezien verdachte blijkens het
VIP-overzicht van 21 november 2002 op voormelde datum stond
ingeschreven op een adres in , terwijl verdachte tegenover de
politie ook een adres heeft opgegeven. Gaarne zou het hof thans het
standpunt van de advocaat-generaal, met inachtneming van voormelde
omstandigheden, willen vernemen met betrekking tot de betekening van
de inleidende dagvaarding. Hierbij merkt het hof overigens nog op dat
de dagvaarding van verdachte in hoger beroep in persoon is uitgereikt.
De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Op grond van de geschetste omstandigheden, acht ik de betekening van
de inleidende dagvaarding nietig.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Ik zou de advocaat-generaal thans willen verzoeken de zaak voor te
dragen en zijn standpunt te formuleren, voor het geval het hof anders
zou oordelen dan de advocaat-generaal over de vraag of het hof deze
zaak thans inhoudelijk kan behandelen. Het hof zal daartoe de
behandeling van de zaak voortzetten en, nu de dagvaarding van
verdachte in hoger beroep in persoon is uitgereikt, verleent verstek
tegen de niet verschenen verdachte.
(...)
Opmerking voorzitter en griffier:
Na de uitspraak op 5 december 2002 heeft mr. W.J.T. Bustin, advocaat
te Leeuwarden, contact opgenomen met de griffier van het hof. Hij
heeft gewezen op de brief van de advocaat-generaal d.d. 25 september
2002, met informatie over (de gevolgen van) de nietige dagvaarding in
eerste aanleg.
Gelet op de inhoud van die brief was verdachte niet ter terechtzitting
verschenen en had de raadsman zich niet gesteld.
De voorzitter en de griffier zijn van mening dat de brief aan de
raadsman alsook die aan verdachte zich ten tijde van (de Hoge Raad
leest: de behandeling van) de zaak ter zitting niet in het dossier
bevonden.
Evenmin heeft de advocaat-generaal het hof ter zitting op deze brieven
gewezen. Integendeel, hij heeft gerequireerd tot veroordeling.
Hoe het ook zij, het hof had de zaak onder deze omstandigheden niet
inhoudelijk mogen behandelen."
3.4. Voorts blijkt uit de stukken het volgende. De Politierechter in
de Rechtbank te Assen heeft in eerste aanleg de zaak tegen de niet
verschenen verdachte bij verstek berecht. Een akte van uitreiking,
gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te
verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg houdt in dat die
dagvaarding op 4 februari 2002 ter griffie van de Rechtbank te Assen
is uitgereikt aan H.R. Wessels (waarnemend) griffier van die Rechtbank
"omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland
bekend is". Bij zijn onderzoek naar de naleving van het bepaalde in
art. 435, eerste lid, Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de
verdachte van 9 februari 1998 tot 7 maart 2002 ingeschreven stond in
de basisadministatie persoonsgegevens van op het adres
. De inleidende dagvaarding is derhalve niet uitgereikt
overeenkomstig art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 1°, Sv.
3.5. Wanneer - zoals in het onderhavige geval - de betekening van de
inleidende dagvaarding niet op wettige wijze is geschied en de
verdachte noch zijn raadsman is verschenen op de terechtzitting in
eerste aanleg, dient de appèlrechter de inleidende dagvaarding in
beginsel nietig te verklaren, behoudens indien hij op de voet van art.
422a Sv de zaak aan zich houdt. Nietigverklaring van de inleidende
dagvaarding blijft achterwege wanneer, voorzover hier van belang, de
dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend en
de verdachte of zijn raadsman niet is verschenen op de terechtzitting
in hoger beroep (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.29).
Indien evenwel aan de verdachte of diens raadsman door de
Advocaat-Generaal bij het Hof een mededeling is gedaan als onder 3.2
weergegeven, kan aan het niet verschijnen van de in persoon
gedagvaarde verdachte of van zijn raadsman niet de betekenis worden
gehecht dat de verdachte in hoger beroep alsnog vrijwillig afstand
heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in eerste aanleg. Het Hof had
derhalve, nu niet blijkt van instemming als bedoeld in art. 422a Sv,
in plaats van de zaak zelf af te doen, de inleidende dagvaarding
nietig moeten verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak
niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de inleidende dagvaarding
nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het
vonnis van de Politierechter is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.H. Koster als voorzitter, en
de raadsheren J.L.M. Urlings en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de
waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 17
februari 2004.
*** Conclusie ***
Nr 01196/03
Mr Jörg
Zitting 6 januari 2004
Conclusie inzake:
1. Bij arrest van 5 december 2002 heeft het gerechtshof te Leeuwarden
verzoeker wegens mishandeling veroordeeld tot EUR 250 boete,
subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr Boksem, advocaat te Leeuwarden, een
schriftuur met een middel van cassatie ingezonden.
3. Het middel klaagt over de beslissing van het hof om de zaak bij
verstek af te doen in weerwil van de inhoud van een brief van de
advocaat-generaal, waaruit de verdediging heeft mogen opmaken dat haar
komst naar het hof op de dienende dag achterwege kon blijven.
4. De desbetreffende brief (van 25 september 2002) bevindt zich in het
dossier en luidt:
"Naar het oordeel van de advocaat-generaal is de inleidende
dagvaarding/oproeping niet juist betekend. Daarom zal hij de
nietigheid van de inleidende dagvaarding/oproeping vorderen.
Op de terechtzitting d.d. 21 november 2002 om 11.20 uur, wordt alleen
de vraag behandeld, of de inleidende dagvaarding/oproeping al dan niet
juist is betekend. Uw komst ter terechtzitting is niet nodig, tenzij u
geen prijs stelt op hernieuwde behandeling door de rechtbank. In dat
geval kan het gerechtshof uw zaak afdoen en raad ik u aan wel te
verschijnen.
Mocht het Hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel zijn dat
de inleidende dagvaarding/oproeping toch juist betekend is, dan zal de
zaak op een nader te bepalen terechtzitting inhoudelijk worden
behandeld."
5. In een post scriptum bij het proces-verbaal van de terechtzitting
van het hof van 21 november 2002 merken de voorzitter en de griffier
van het hof het volgende op:
"Na de uitspraak op 5 december 2002 heeft mr. W.J.T. Bustin, advocaat
te Leeuwarden, contact opgenomen met de griffier van het hof. Hij
heeft gewezen op de brief van de advocaat-generaal d.d. 25 september
2002, met informatie over (de gevolgen van) de nietige dagvaarding in
eerste aanleg.
Gelet op de inhoud van die brief was verdachte niet ter terechtzitting
verschenen en had de raadsman zich niet gesteld.
De voorzitter en de griffier zijn van mening dat de brief aan de
raadsman alsook die aan verdachte zich ten tijde van de [behandeling
van] zaak ter zitting niet in het dossier bevonden.
Evenmin heeft de advocaat-generaal het hof ter zitting op deze brieven
gewezen. Integendeel, hij heeft gerequireerd tot veroordeling.
Hoe het ook zij: het hof had de zaak onder deze omstandigheden niet
inhoudelijk mogen behandelen.
de griffierde voorzitter
(onleesbaar)(onleesbaar)"
6. Blijkens de inhoud van het proces-verbaal heeft het hof - alvorens
verstek te verlenen - de geldigheid van de inleidende dagvaarding aan
de orde gesteld. Deze was namelijk ter griffie uitgereikt omdat van
verzoeker geen adres bekend zou zijn, hetgeen opmerkelijk onjuist was.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot nietigheid van die
dagvaarding.
7. Vervolgens heeft het hof de advocaat-generaal om zijn standpunt
over de strafzaak zelve gevraagd voor het geval het hof de eis niet
zou volgen; de appèldagvaarding was immers wel in persoon betekend.
Daartoe heeft het hof verstek verleend. De advocaat-generaal heeft
(subsidiair dus) gerequireerd tot straf, welke vordering hij volgens
het proces-verbaal aan het hof heeft overgelegd, maar welke vordering
ik niet in het dossier heb aangetroffen.
8. Vaststaat dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet in
overeenstemming met art. 588, eerste lid, sub b ten 1e, Sv heeft
plaats gevonden, nu van verzoeker wel een GBA-adres bekend was.
9. Hier is typisch van een bedrijfsongeval sprake. Blijkens de
(onleesbare) handtekeningen op de vordering en de brief is ter
terechtzitting een andere advocaat-generaal opgetreden dan de
advocaat-generaal die de brief heeft doen uitgaan. Aannemelijk is dus
- in het verlengde van het post scriptum van het hof - dat de
dienstdoende advocaat-generaal niet op de hoogte was van de
desbetreffende brief.
10. Op grond van de tweede alinea van rechtsoverweging 3.29 van HR 12
maart 2002, NJ 2002, 317 m.nt. Sch heeft het hof kennelijk gemeend tot
afdoening van de zaak te kunnen besluiten. Ik neem echter onmiddellijk
aan dat Uw Raad die alinea heeft geschreven voor het doorsneegeval, en
niet voor een geval als het onderhavige, dat wordt gekenmerkt door een
betekening in persoon met een advies van de zijde van het OM om weg te
blijven van de zitting, indien geen inhoudelijke behandeling door de
appèlrechter wordt gewenst. Niet aannemelijk is dat verzoeker
vrijwillig van zijn aanwezigheidsrecht in eerste aanleg afstand heeft
willen doen door aan het hem gegeven advies - dat er juist toe strekte
hem in dat gefnuikte recht te herstellen - gevolg te geven.
11. Het komt mij voor dat de onvolledigheid van het dossier de crux in
deze zaak is, en tevens het aangrijpingspunt voor Uw Raad voor de
cassatiehandeling. Voor een enigszins vergelijkbare zaak wijs ik op HR
23 juni 1998, NJ 1998, 772 - met een noot van het jongste lid van Uw
Kamer - waarin de litigieuze stukken zich in het geheel niet in het
aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevonden, maar aan de
cassatieschriftuur waren gehecht. In de onderhavige zaak bestaat voor
de cassatierechter geen reden voor twijfel aan de juistheid van het
aanvankelijk ontbrekende gedingstuk. Zie ook Simmelink die onder
'Strafprocesrechtelijke varia' naar aanleiding van HR 3 juni 2003, DD
03,037 het verbazingscriterium hanteert als maatstaf voor de
beoordeling van de relevantie van buiten de zitting om bekend geworden
informatie. Dat de beslissing van het hof bij alle betrokkenen op zijn
minst verbazing wekt - en bij de ambtenaar die heeft nagelaten de
brief in het dossier te voegen wroeging -, kan gevoegelijk worden
aangenomen. Het gebrek valt niet via de weg van de revisie te
herstellen.
12. De beslissing van het hof kan derhalve - zoals het hof zelf ook te
kennen gaf - niet in stand blijven. Het middel is gegrond.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest, behoudens
voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank te Assen werd
vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG