Strohuisvesting van drachtige zeugen in grote groepen: knelpunten en
oplossingen
PraktijkRapport 28
Auteurs: H. Altena,H.M. Vermeer,T.A. Geijsel
In de periode april 2002 tot en met juli 2002 zijn dertien bedrijven
in Nederland met strohuisvesting van grote groepen zeugen elk tweemaal
bezocht. Hier is onderzoek verricht naar knelpunten die voorkomen in
deze stallen en de omgang hiermee door de betreffende varkenshouders.
De varkenshouders en hun voorlichters hebben hiervoor een vragenlijst
beantwoord. Ook zijn in de strostallen waarnemingen en metingen
uitgevoerd. De voornamelijk nieuw gebouwde strostallen zijn allemaal
tussen 1999 en 2001 in gebruik genomen.
Voorheen hield men op bijna alle onderzochte bedrijven de zeugen
aangebonden (borstband/zeugenband). Aangezien bekend was dat het
aanbinden van zeugen verboden zou worden in 2002, zijn toen veel
strostallen gebouwd voor drachtige zeugen. Een andere reden om te
kiezen voor een strostal was de toekomstige verplichting van
groepshuisvesting voor drachtige zeugen. Ook een beter welzijn van
zeugen op stro speelde voor de zeugenhouders een rol. Op drie van de
bezochte bedrijven is sprake van een bestaande strostal. Het aantal
zeugen in de strostallen varieert van 100 tot 300 stuks. Op basis van
de selectiecriteria is gekozen voor bedrijven met een mestruimte die
bestaat uit een dichte vloer of uit roosters. Daarnaast is onderscheid
gemaakt tussen bedrijven met brijvoer- en droogvoersysteem en tussen
bedrijven met natuurlijke en mechanische ventilatie.
Uit het onderzoek blijkt dat de bestede arbeid in de strostallen sterk
varieert tussen de bedrijven. Een opvallend aspect hierbij is dat de
zeugenhouders die veel roosters in de mestruimte hebben, bijna geen
tijd steken in het schoonmaken hiervan. Een mestgang zonder roosters
wordt echter meerdere keren per week schoongemaakt door de mest weg te
schuiven. Twee zeugenhouders vinden het werk in een strostal zwaarder
en één zeugenhouder vindt het lichter, ten opzichte van het werk in
een stal met individuele huisvesting zonder stro. De andere
zeugenhouders merken geen verschil. De Aujeszky-enting wordt op de
meeste bedrijven in één keer uitgevoerd, waarbij men de zeugen soms
opsluit in aparte ruimtes. Het komt echter ook voor dat men tussen de
zeugen door loopt.
Tijdens de start met een strostalsysteem dient men vooral bij de
gelten rekening te houden met het risico op kroonrandontsteking. Na
verloop van tijd verdwijnt dit probleem als gevolg van selectie.
Belangrijk hierbij is dat de vloeren droog blijven. Longaandoeningen,
witvuilen en uieraandoeningen komen bij de zeugen in strostallen bijna
niet voor. Tijdens de twaalf maanden voor de start van de eerste
bedrijfszoeken lag het percentage herdekkingen tussen 8 en 19 met een
gemiddelde van 12. De eerste drie maanden na omschakeling op een
strostal lag dit gemiddelde aanmerkelijk hoger, namelijk op 17 %. Voor
de omschakeling kwam het gemiddeld percentage herdekkingen uit op 9.
Hieruit blijkt dat het aantal herdekkingen duidelijk hoger was na
omschakeling naar de strostal. Later bleek het herdekkingspercentage
nog niet helemaal te zijn gedaald tot het oorspronkelijke niveau. Het
verband tussen de wijze van zeugen voor de eerste keer naar de nieuwe
strostal verplaatsen en het aantal terugkomers, is niet duidelijk weer
te geven. Zowel op de bedrijven waar de zeugen in subgroepen naar de
strostal worden verplaatst, met een tussentijd van enige dagen, als op
de bedrijven waar de hele groep in één keer wordt verplaatst, zijn
problemen met terugkomers. Ook de aanleermethode van
voerstationgebruik voor zeugen heeft geen invloed op het aantal
terugkomers. De oppervlakte per dier en het wel of niet toepassen van
een jeugdgroep spelen hierbij ook geen rol. Op een aantal bedrijven
worden de opfokgelten al enkele dagen voor inseminatie in de strostal
geplaatst, om ze alvast te laten wennen. Rondom de inseminatie
verblijven ze in de dekstal, net als de gespeende zeugen. Deze methode
blijkt ook geen invloed te hebben op het aantal terugkomers. De meeste
onderzochte bedrijven halen redelijke tot goede resultaten. Enkele
bedrijven halen duidelijk wat minder grootgebrachte biggen per zeug
per jaar dan gemiddeld. De oorzaak hiervan is met name het lager
aantal levend geboren biggen. Een andere oorzaak is de worpindex. Op
twee bedrijven blijft deze net onder de 2,2. Een worpindex van 2,42 en
2,44 komt echter ook voor.
Tijdens de twee bezoeken aan elk bedrijf zijn temperatuurmetingen
uitgevoerd. Hierbij zijn de ruimtetemperatuur en de temperatuur op en
in het strobed op verschillende dieptes gemeten. Aangezien de
bedrijfsbezoeken hebben plaatsgevonden in het voorjaar en de zomer,
zijn buiten geen lage temperaturen gemeten. Opvallend is dat tijdens
warmere periodes de ruimtetemperatuur in de stal weinig hoger is dan
buiten. Tijdens koudere periodes wordt het wel wat kouder in de
stallen, maar het strobed blijft warm. In het strobed is het op
sommige plaatsen zelfs erg warm (50oC). Doordat zeugen op het strobed
gaan liggen, hebben ze vaak een verwarmd bed aan de onderzijde.
Tijdens de koudere periodes is een warm strobed een voordeel, echter
tijdens de warmere periodes is het een nadeel. De zeugen gaan dan
liever in de mestruimte liggen. Op de plaatsen waar het zonlicht door
de lichtdoorlatende golfplaten op het strobed valt, is het vaak warmer
dan op de andere plaatsen op het strobed. Zeugen krijgen het op deze
warmere plaatsen tijdens de zomerperiodes nog warmer, waardoor ze
eerder in de mestruimte gaan liggen. In de strostallen heerst op de
meeste plaatsen een lage luchtsnelheid. Na het openzetten van de grote
schuifdeuren, treedt vaak een specifieke luchtstroming op met een
hogere luchtsnelheid.
De helft van de onderzochte bedrijven gebruikt tarwestro in de
ligruimte en de andere helft gebruikt gerstestro. Tarwestro gebruikt
men omdat het beter vocht opneemt en gerstestro omdat het zachter is.
Bij de controle op de strokwaliteit wordt er met name opgelet dat het
stro droog is en geen zwarte schimmelplekken bevat. Het jaarlijkse
strogebruik per zeug in de strostal varieerde tussen de 240 kg en 600
kg. Bedrijven met het minste strogebruik per zeug, verstrekken
droogvoer en hebben voornamelijk roosters in de mestgang. Dit wil
echter nog niet zeggen dat dit de oorzaken zijn van een laag
strogebruik, maar ze spelen waarschijnlijk wel een rol. Op veel
bedrijven is het strobed aan de bovenzijde niet sterk bevuild met
mest, omdat de ligruimte regelmatig wordt ingestrooid. Gemiddeld is 23
% van het oppervlak bevuild met mest. Op een diepte van 15 cm is
gemiddeld 58 % van het strobed bevuild. De ingang naar de ligruimte
met stro is meestal sterk bevuild. Toch blijkt het goed mogelijk om
het vervuilde strobed schoon te maken zonder dat het ten koste gaat
van een hoog strogebruik. De bedrijven met voldoende eigen grond
hebben vanzelfsprekend weinig problemen met de afzet van de stromest.
Eén varkenshouder krijgt zelfs betaald voor zijn stromest. Deze mest
wordt afgezet bij plaatselijke boomkwekers. Op andere bedrijven lopen
de kosten voor de afzet van stromest op tot EUR 15,-/ton. Eén bedrijf
composteert de stromest , voordat het wordt afgezet. Op twee bedrijven
waar mestmonsters uit de mesthoop zijn genomen, blijkt dat het monster
met het hoogste drogestofgehalte, ook de hoogste gehaltes aan fosfaat
en stikstof bevat.
Wilt u het hele praktijkrapport lezen? Dat kan. Bestel
praktijkrapport 28 hier voor de prijs van EUR 16.51 (excl BTW) of lees
het praktijkrapport in PraktijkNet.
Varkens praktijkrapport 28: Strohuisvesting van drachtige zeugen in
grote groepen: knelpunten en oplossingen - 2004 - 47 pagina's
Oudste praktijkrapport Vorige praktijkrapport Overzicht alle
praktijkrapporten Volgende praktijkrapport Nieuwste praktijkrapport
Zie ook:
Wees op je hoede in een nieuwe stal
Stro praktisch inpasbaar?
Voldoende stro voorhanden
Overheid ziet ondernemer centraal, ook bij administratieve lastendruk
Goede arbeidsomstandigheden: Ook voor u!
---
© Praktijkonderzoek - Animal Sciences Group - Wageningen UR. Laatst
bijgewerkt: 24-05-2004 15:43.
Mail vragen en opmerkingen over de Praktijkonderzoek Website naar:
webmaster.po.asg@wur.nl
Praktijkonderzoek Veehouderij