27 mei 2004
Achttien jaar geëist wegens liquidatie op Dam op 6 december 2003
Edelachtbaar college,
Vanaf 6 december 2003 heeft de recherche Binnenstad Amsterdam
dipegaand onderzoek gedaan naar de moord op de Bulgraag Dimirov en de
poging daartoe op diens vriendin P.
Er is gespeurd naar het antwoord op de volgende vragen:
1. wie was de schutter?
2. zijn wellicht anderen betrokken geweest bij de liquidatie?
3. vanuit welk motief of welke context heeft hij de moord beraamd?
De belangrijkste antwoorden zijn gevonden; ik ga daar uiteraard dieper
op in. Maar het is natuurlijk onontkoombaar dat niet àlles met 100%
zekerheid kan worden beantwoord. Strafrechtelijk onderzoek is in het
algemeen niet geschikt om in absolute zin zekerheden op álle vragen te
krijgen. Sommige antwoorden liggen uitsluitend in het hoofd van een
verdachte. Zelfs in dít feitenonderzoek zitten een paar kleine
onzekerheden, zoals, zijn er wellicht anderen betrokken geweest bij de
moord.
Maar ik zeg er meteen bij: die onzekerheden zijn voor uw uiteindelijke
beoordeling over bewijs en schuld niet van belang.
Ik zal in mijn requisitoir in het bijzonder aandacht besteden aan de
volgende onderwerpen:
A. hoe is in dit opsporingsonderzoek antwoord gevonden op de vragen
die werden gesteld?
B. het bewijs van de tenlastegelegde feiten
C. kwalificatie van de strafbare feiten
D. hoe moeten de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze
zijn begaan, en de persoon van de verdachte, worden vertaald in een
passende strafmaat?
A. Het onderzoek naar de feiten
De opdracht
Onmiddellijk na de aanslag was duidelijk dat deze moord buitengewoon
ernstig was en diep in de samenleving zou ingrijpen. Op klaarlichte
dag, op een zaterdag in december 2003, in het centrum van onze
hoofdstad, wordt een Bulgaar hier op bezoek vermoord en diens vriendin
zwaar verwond.
Na de moord was er een duidelijke verdachte op wie het onderzoek zich
concentreerde. Hij was vanaf het moment van neerschieten op heterdaad
en onophoudelijk gevolgd door omstanders bij het plaats delict. Er was
sprake van een soort estafette-achtervolging met dien verstande dat in
tegenstelling tot een estafettewedstrijd in de sportwereld er in deze
casus sprake was van een overlap in het volgen van verdachte door de
diverse getuigen, en sterker nog, er was één getuige die de verdachte
heeft opgepikt op de Oudezijdsvoorburgwal en hem heeft gevolgd tot en
met de plaats van aanhouding van V. De verdachte kon ongeveer 20
minuten (p. 1 en p. 147) na de moord door de gealarmeerde politie
worden aangehouden.
Het onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op het feitenonderzoek
naar de moord en heeft zich niet gericht op eventuele betrokkenheid
van Bulgaarse en Nederlandse georganiseerde criminaliteit.
De eerste en belangrijkste opdracht was vanzelfsprekend om met
zekerheid aan te tonen dat deze verdachte ook werkelijk de dader was.
Voor 100% staat vast dat deze verdachte degene is geweest die het
moordwapen in het water heeft gegooid. Daar kom ik straks uitvoerig op
terug. En ook staat naar de mening van het Openbaar Ministerie vast
dat de man die het wapen in het water gooide, ook de schutter is
geweest op de Dam.
Het onderzoek en de antwoorden
Uit het onderzoeksdossier blijkt dat er diepgaand onderzoek is
verricht:
* Er is technisch onderzoek verricht naar DNA, het wapen en
schotrestsporen;
* Er is historisch onderzoek verricht naar in- en uitgaand
telefoonverkeer met GSMs onder andere die van V., en naar de vraag
of er relevante informatie valt af te leiden uit de paallocaties
(zie overzichtskaart);
* Informatie van de Bulgaarse justitiële autoriteiten op basis van
het rechtshulpverzoek.
De ochtend van 6 december 2003
Er is een verklaring van de vriendin van verdachte dat hij rond 11.30
uur op 6 december met haar auto, een BMW X5, is vertrokken vanaf het
Osdorpplein in Amsterdam (p. 143 en p. 325) naar onbekende bestemming.
Verdachte is daarna gezien in café Bloemers, dezelfde locatie waar hij
na de moord is aangehouden. V. was daar ongeveer een minuut of tien
(p. 221). Deze feiten worden bevestigd door de informatie uit de
diverse paallocaties.
Personeel van dat café verklaren dat V. er s ochtends rond 11.30 uur
is geweest in het gezelschap van een andere man (p. 137 en p. 223).
De middag van 6 mei 2002
Rond 13.35 straalt de GSM van V. een paal aan op het Damrak en vanaf
die tijd is hij op het Damrak en omgeving geweest. Vanaf 14.55 wordt
de paal op de Nieuwezijdsvoorburgwal en omgeving aangestraald.
Verdachte wordt samen met een andere man gezien door twee toevallig
surveillerende agenten in de Valkensteeg, rond 12.30 en 13.30. V. had
toen al een zwarte muts op zijn hoofd. Eén agent haalt verdachte V.
uit een foslo (p. 400) en beschrijft hem zeer gedetailleerd tot en met
het merk van de schoenen van verdachte. Het lijkt erop dat verdachte
met een andere man, hetzij een voorverkenning heeft uitgevoerd, hetzij
het latere slachtoffer en diens vriendin heeft afgelegd.
De laatste minuten
Twee getuigen (p. 204, p. 54 en p. 209) van de aanslag verklaren dat
het leek alsof de verdachte uit het niets kwam en het slachtoffer van
achteren naderde, het wapen in zijn rechterhand hield en het wapen op
het achterhoofd van het slachtoffer plaatste, terwijl hij met zijn
linkerhand de linkerschouder van het slachtoffer vasthield.
De aanslag
Hoewel Dimitrovs vriendin P. aan de andere kant van de taxi stond,
aarzelde V. niet, maar vuurde met het wapen een opgelegd schot af. Het
was een pure liquidatie. Verdachte heeft alleen al daardoor het risico
genomen dat hij één of anderen zou treffen. Als op deze wijze een
vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer wordt gezet en
afgevuurd, is de kans groot dat de kogel dwars door dat hoofd gaat en
vervolgens iets of iemand anders raakt. En dat is feitelijk ook
gebeurd. De kogel die het slachtoffer Dimitrov dodelijk verwondde ging
door het hoofd van die Dimitrov en raakte P. in haar gezicht. De kogel
ging door de zonnebril van P.. Er is één keer geschoten, er is één
huls gevonden en getuigen hebben één schot gehoord. De kogel die door
Duitse artsen operatief uit het hoofd van P. is verwijderd, is
afgevuurd met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit de loop
van het pistool dat uit het water is opgevist (p. 1025); het is ook
deze kogel uit het hoofd van P. die Dimitrov heeft vermoord.
Overigens is de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de hoogst
mogelijke categorie van zekerheid zoals het NFI die hanteert.
De dood van Dimitrov
Het slachtoffer Dimitrov viel terstond neer. Uit het sectieverslag
blijkt een inschotopening van 4 x 1 cm midden aan het achterhoofd. De
uitschotopening van 0,9 cm x 0.9 cm is in de linkerwenkbrauw. Er was
enorme destructie van het schedelbot en de schedelinhoud met veel
bloed en bloedstolsels, deze destructie verklaart het overlijden
zondermeer. Dimitrov is overleden door een schotletsel.
Volgens het NFI is de schootafstand 0 centimeter geweest (opgezet
schot) (p. 598).
Had V. voorverkend?
Een paar uur voor het fatale schot is V. vlak bij het plaats delict in
de Valkensteeg door verbalisanten gezien, terwijl V. zijn donkere muts
op zijn hoofd had.
Had V. zijn aftocht voorverkend?
Er zijn ook een paar indicaties om aan te nemen dat V. zich op zijn
aftocht heeft voorbereid:
* Hij had een zwarte, althans een donkere, muts op toen hij schoot.
V. heeft op zijn aftocht al lopend zijn trui en zijn jas uitgedaan
en weggegooid. Dat het zijn jas en trui waren blijkt uit het
rapport van het NFI;
* Verdachte loopt in vrijwel een rechte lijn terug naar het café
waar hij s ochtends reeds is geweest;
* De auto waar V. s ochtends mee naar café Bloemers is gegaan stond
daar vlak in de buurt geparkeerd. Saillant detail is dat V. niet
in het bezit was van autosleutels terwijl hij dus wel met de auto
is gekomen. Hij geeft als verklaring op dat hij die autosleutels
misschien is verloren (p. 160) en verder wil hij er niets over de
auto verklaren.
De vlucht en de aanhouding
We weten inmiddels hoe V. na het schieten is gevlucht. Volgens een
getuige die vlakbij stond, was de schutter alleen; de getuige heeft
niemand gezien van wie hij de indruk had dat die bij de schutter
hoorde (p. 563). Een andere getuige heeft maar één persoon zien rennen
(p. 72). De schutter rende de Damstraat in volgens deze getuige die
bovendien een signalement geeft van de schutter. De schutter had een
donkerblauwe muts op en een donkerblauwe jas, was blank en goedgebouwd
en tussen de 30 en 40 jaar (p. 563).
In ongeveer één rechte lijn is hij teruggelopen c.q. gerend naar het
café Bloemers waar hij s ochtends heeft gezeten en waar hij naar alle
waarschijnlijkheid diezelfde ochtend de auto van zijn vriendin, een
BMW X5, heeft geparkeerd, namelijk vlakbij dat café Bloemers, om de
hoek van de Ceintuurbaan op de Amsteldijk (zie kaart looproute V. p.
173).
Nadat hij het wapen in het water heeft gegooid heeft hij verderop op
de Oudezijdsvoorburgwal zijn muts in het water gegooid. Dit wordt
gezien door een getuige (p. 107). Een andere getuige (p. 92) ziet
eveneens dat de verdachte een zwart voorwerp in het water gooit, naar
zijn eerste indruk een bos sleutels. Weer een andere getuige (p. 295)
zag dat datgene dat de man in het water gooide, zwart van kleur was en
bleef drijven op het water; hij dacht dat het een muts of een sjaal
was. De getuige - die V. ook uit de foslo haalt - ziet eveneens dat
verdachte zijn muts afgooit.
De kledingstukken die V. heeft weggegooid heeft hij niet zo maar op
straat achtergelaten. Zijn zwarte jas werd aangetroffen achter een
struik in de Binnengasthuisstraat en de trui hing over een hek bij de
Vendelstraat (p. 33 en p. 168). Hij heeft dus getracht die
kledingstukken weg te maken.
Het was die 6de december niet een warme dag, volgens het rapport van
het KNMI (p. 655); het etmaal begon met ca. 9 graden Celsius om
uiteindelijk aan het einde van dat etmaal te dalen tot ca. 1 graad
Celsius. Aan het eind van het etmaal daalde de temperatuur aan het
oppervlak tot iets onder het vriespunt. Het is dus onwaarschijnlijk
dat V. zijn kleren heeft uitgedaan omdat het een warme dag was.
Het is een samenloop geweest van bijzonder prijzenswaardig optreden
van de getuigen die V. zijn gevolgd vanaf het plaats delict naar het
café op de Ceintuurbaan en de verbalisanten die hem uiteindelijk in
dat café hebben aangehouden. Meerdere getuigen hebben grote moed
getoond door achter de verdachte aan te gaan waardoor V. al zó snel
kon worden aangehouden.
Tijdens zijn aanhouding was verdachte gekleed in een zwart-wit
gestreepte trui hetgeen bevestigd wordt door drie getuigen (p. 97, p.
107/145 en p. 116)); hij had geen jas bij zich, die had hij immers al
weggegooid.
Ontlastende omstandigheden
* Op de handen van V. en op diens kleding zijn geen schotresten
aangetroffen (p. 598, 599).
Indien er geen relatie kan worden aangetoond tussen de verdachte
en een schietproces hoeft dit niet te betekenen dat deze niet
betrokken is geweest bij een schietproces (zie NFI vakbijlage
schotrestenonderzoek, p. 3). Het kan zijn dat het wapen in
combinatie met de munitie weinig tot geen schotresten afzet op de
handen van de verdachte. Ook kan het zo zijn, volgens genoemde
vakbijlage, dat de schotresten door normaal gebruik van de handen
verdwenen zijn, zoals het wassen van de handen.
Ik heb het NFI verzocht om door middel van proefschoten met het
pistool en de munitie vast te stellen of er na één keer schieten
schotresten op de handen en kleding van de schutter worden
afgezet. Dit naar aanleiding van het feit dat er op de handen en
de kleding van V. geen schotresten zijn aangetroffen. In overleg
met mij heeft het NFI de schietproeven echter niet uitgevoerd. In
de tijdspanne tussen het schieten en het bemonsteren verdwijnen de
afgezette schotresten van de handen en de kleding van een
schutter. Dit is sterk afhankelijk van de handelingen die de
schutter in deze periode verricht. Bij het houden van
schietproeven zouden deze handelingen nauwgezet gereconstrueerd
moeten worden. Echter de handelingen die een schutter met zijn
handen heeft verricht in de tijdspanne tussen het schieten en het
bemonsteren is zeer moeilijk te achterhalen, concludeert de
schotrestendeskundige van het NFI (pp. 1020-1022). Overigens is er
één getuige die spreekt over het feit dat V. handschoenen droeg.
Bovendien is niet uit te sluiten dat V. diens handen heeft
gewassen in café Bloemers.
* Negatieve foslos. Analoog aan het ontbreken van schotresten, wil
de niet-herkenning van verdachte door getuigen uit een meervoudige
fotoconfrontatie, niet zeggen dat de verdachte de dader niet is of
kan zijn geweest. Bovendien zijn de foslos pas twee maanden na de
moord getoond aan de getuigen.
* Als een onschuldige wordt beschuldigd van een zó ernstig misdrijf
als hier gepleegd, en daardoor lange tijd komt vast te zitten, zou
men verwachten dat hij actief is in het aannemelijk maken van zijn
onschuld. Zijn proceshouding heeft eerder verraden dat hij de
waarheid achter wil houden (hetgeen zijn goed recht is), dan dat
hij werkelijk onterecht wordt beschuldigd. V. heeft, door zich op
zijn zwijgrecht te beroepen, niets gedaan om aannemelijk te maken
dat politie en het OM helemaal fout zitten.
Het is geen bewijs, maar uw Rechtbank kan het niet helemaal
negeren als het om de vraag gaat of u uit de wettige
bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft dat hij de feiten heeft
begaan.
B. Het bewijs in de ten laste gelegde feiten
In feite komt het hier op neer
Er zijn twee getuigen die de schutter zien schieten. Dat zijn de
getuigen B. en de taxichauffeur (p. 202). De beide getuigen zien dat
de schutter in de richting van de Damstraat loopt.
Een andere getuige v. D., hoort een knal, draait zich om en ziet het
slachtoffer Dimitrov liggen. Tegelijkertijd ziet hij verdachte langs
zich lopen, komende uit de richting van Dimitrov en misschien met een
wapen in zijn hand. Twee fietsers (P. en B.) volgen eveneens de
verdachte. Getuige B. ziet dat verdachte het wapen in het water gooit,
dat daar ook is aangetroffen en waarmee het slachtoffer is vermoord.
De getuige v. D. heeft de beide fietsers, B. en P., even gesproken en
heeft aan P. bevestigd dat hij verdachte moest volgen. B. verklaart
niets over dat gesprek maar uit de gedetailleerde informatie die v. D.
geeft, moet hij wel getuige B. bedoelen en niet een andere fietser (p.
72 en p. 23).
P. volgt de verdachte tot het einde, tot café Bloemers waar hij is
aangehouden. De getuige L. ziet de man met de rugtas (v. D.) achter
verdachte lopen en heeft hem twee maanden later in de foslo
aangewezen. Bovendien geeft L. aan dat verdachte een blauwe telefoon
in zijn handen had, die bij verdachte ook is aangetroffen.
De volgende getuigenverklaringen zijn belastend
Getuige B.
Gekomen ter hoogte van de Dam viel het hem op dat er weinig mensen op
straat waren (p. 54). Het was vrij rustig op de Dam (p. 207). De
getuige B. heeft 2 verklaringen afgelegd (p. 54 en p. 207). Hij bevond
zich op de fiets en zag dat P. oogcontact had met Dimitrov. Hij zag
een persoon komen die zijn linkerarm omhoog bracht en naast het hoofd
hield van Dimitrov. In zijn beleving hield hij met zijn hand het hoofd
vast. De rechterhand bracht hij omhoog, zich eveneens later
realiserende dat hij een pistool vasthield. Bijvoet zag dat de man het
ding dat hij in zijn rechterhand vasthield midden op het achterhoofd
van het latere slachtoffer zette en hoorde een doffe knal.
(Zie het sectierapport waarin staat dat Dimitrov een inschotopening
had midden aan het achterhoofd).
Volgens B. had de schutter wellicht zwarte handschoenen aan (p. 209).
B. zag de man richting de Damstraat lopen en hij niemand anders gezien
bij de dader.
B. spreekt niet over een muts, maar heeft het wel over een jas tot
over zn knieën. In zijn eerste verklaring spreekt hij over een
Marokkaan, maar na er over nagedacht te hebben is hij tot de conclusie
gekomen dat het geen Marokkaan was maar een blanke man, niet echt wit.
Deze getuige heeft niemand anders gezien bij de verdachte (p. 55).
Getuige v. D.
Dit is de getuige die een rugzak droeg (p. 71). Hij hoorde een knal en
zag Dimitrov op de grond liggen. Hij zag een persoon (verdachte) langs
hem lopen, komende uit de richting van Dimitrov. Deze persoon is later
aangehouden in café Bloemers. Verdachte rende, beheerst, en had
misschien een wapen in zijn hand. Ook verklaart v. D. dat hij de enige
man was die achter de verdachte aanrende. Hij heeft maar één iemand
gezien die hard liep en dat was de verdachte. Als er nog iemand in de
Damstraat had hardgelopen dan had ik dat zeker gezien, zegt v. D.
tegen de politie (p. 72).
Twee fietsers namelijk getuige B., dat blijkt uit de verklaringen op
de pp. 23, 72, 441 en 1074, en getuige P., p. 107, volgden de
verdachte eveneens.
Getuige v. D. heeft op een gegeven moment de achtervolging gestaakt.
V. D. heeft voornoemde fietsers heel even gesproken. De fietsers zijn
doorgegaan met het volgen van de schutter. Eén van de fietsers (dit
moet getuige B. zijn, zie pp. 23, 72 en 441) kwam later terug en zei
dat verdachte het wapen in de gracht had gegooid bij de kruising van
de Damstraat en de Oudezijdsvoorburgwal.
Getuige B.
Deze getuige heeft twee verklaringen afgelegd (p. 50 en 441).
Eerste verhoor (p. 50)
B. hoorde een knal en zag P. in elkaar zakken. Tevens zag hij de
verdachte wegrennen met een vuurwapen. Getuige is achter verdachte
aangefietst en zag dat verdachte het wapen in de gracht gooide.
Getuige heeft kort daarna de achtervolging gestaakt. Getuige heeft
geschreeuwd tegen omstanders dat ze hem tegen moesten houden (p. 52).
Na de knal zag hij verdachte rennen in de richting van de Damstraat
met daarachter een man met rugzakje (dat moet v. D. zijn). Getuige zag
P. in elkaar zakken. De man met de rugzak schreeuwde en wees naar
verdachte. Hij schreeuwde zoiets van Hou hem.
Tweede verhoor (p. 441)
B. begreep daaruit dat de wegrennende man kennelijk geschoten had en
moest worden aangehouden. B. zag dat verdachte het wapen in het water
op de kruising van de Damstraat en de Oudezijdsvoorburgwal gooide (p.
437). Hij zag namelijk dat de schutter het wapen uit zijn jaszak
haalde. Getuige is hier blijven staan. De man met rugzak (v. D.) bleef
de verdachte volgen.
Tweede verhoor (p. 441)
De verdachte was blank of iets lichtgetint en droeg een muts en een
donkerblauwe stoffen driekwart jas (NB vergelijk verklaring p. 50/51
en zie p. 442).
Getuige T. (Engelsman) (p. 123)
T. zag dat verdachte werd gevolgd door een blanke man met een tas
(noot: zou getuige v. D. kunnen zijn) en een negroïde persoon op de
fiets (noot: getuige B.). Verdachte was blank, droeg een muts en een
korte jas. Verdachte had een stevig postuur en kwam vanuit de richting
van de Dam aanlopen (dit is vanuit de Damstraat, dit zegt getuige niet
met zoveel woorden, maar valt uit zijn verklaring te distilleren) en
sloeg de gracht (Oudezijdsvoorburgwal) in. Verdachte gooide iets in
het water en getuige T. zag een (grote) plons. (Noot: gezien de
verklaring en vondst van het wapen moet dit iets het wapen zijn). De
man met de tas bleef verdachte volgen, maar de negroïde persoon (= B.)
bleef bij de brug wachten.
Getuige L. (p. 96)
Hoorde iemand roepen ter hoogte van de Oudezijdsvoorburgwal He shot
somebody en zag de man met de rugtas (Getuige v. D.) achter verdachte
aanrennen. Getuige L. volgde verdachte tot aan de Utrechtsestraat;
daar heeft getuige L. kort gesproken met getuige P. en L. heeft de
politie gebeld. P. zou verdachte verder volgen. L. zag dat verdachte
zijn muts weggooide en later zijn jas. Getuige geeft uitgebreid
signalement van verdachte, namelijk hij droeg een zwarte muts en een
dunne zwarte jas tot zijn knieën en een zwarte broek (p. 96, 97).
Tevens geeft deze getuige aan dat verdachte een blauwe telefoon in
zijn handen had. Bij verdachte is een blauwe telefoon aangetroffen en
in beslag genomen (p. 401).
Getuige herkent verd. in de foslo (p. 430).
Getuige P. (p. 106)
Kwam aanfietsen en zag man vallen en hevig bloeden (hoofd), fietste op
afstand van twee meter langs het slachtoffer. Man met de rugzak (v.
D.) zei pak die man, pak die man. De man met rugzak rende achter
verdachte aan. Het signalement (p. 107) komt overeen met hetgeen L. en
v. D. verklaarden. V. D. bevestigde aan P. wie hij (P.) moest volgen
zie p. 107
Verdachte gooide muts in het water en later zijn jas en trui. Getuige
volgde verdachte die later het café is ingegaan en verklaart dat hij
nu een witte trui droeg met zwarte strepen (p. 107 en p. 167). Getuige
heeft politie gewaarschuwd en signalement gegeven. Getuige zag dat de
politie met degene naar buiten kwam die hij had gevolgd.
NB Een andere getuige van wie de personalia niet vermeld zijn, is
aangesproken door P. om de politie te bellen; deze getuige heeft
verdachte op het laatste stuk en zag dat degene die is aangehouden in
café Bloemers de persoon was die P. had aangewezen (p. 116, 117).
Getuige v. H. (p. 92)
Ter hoogte van Hotel the Grand (Oudezijdsvoorburgwal) aan de andere
kant van het water zag getuige dat verdachte iets in het water gooide.
Verdachte passeerde getuige en liep door in de richting van de
Grimburgwal. (Getuige weet niet precies welke kant verdachte is
opgegaan)
Er zaten twee mensen achter verdachte. Een man met een rugtas (afstand
40 meter)
(noot: getuige v. D.) en een negroïde persoon op de fiets (noot:
getuige B.)
Getuige omschrijft verdachte als een blanke man, geheel kaal hoofd met
een lange stoffen jas aan tot over de knie. Deze jas beschrijft hij
ook als een. Driekwart lange jas (pp. 87 en 89).
Verdachte had een licht zongebruinde huid.
Er is door verdachte iets in het water gegooid ter hoogte van hotel
the Grand volgens v. H.:
NB vergelijk een stukje uit de verklaring van L. p. 96
Later in de achtervolging zonder hem uit het oog te zijn verloren, zag
ik nadat hij zijn muts had afgegooid dat hij een kaalgeschoren hoofd
had. Dit afgooien van zijn muts is gebeurd voor dat hij via de
Oudezijdsvoorburgwal bij het universiteitsterrein was aangekomen.
NB vergelijk een stukje uit de verklaring van P. p. 107
Vervolgens zag ik dat de man, welke in het zwart gekleed was, ter
hoogte van de tweede metalen brug vanaf de Oude Hoogstraat, zijn muts
van zijn hoofd trok en deze met een zwaai in het water gooide. Ik zag
dat hij de muts links van hem voor de brug in het water gooide. Ik
weet alleen niet zeker of het de eerste of de tweede metalen brug was
vanaf de hoek Oudezijdsvoorburgwal en Oude Hoogstraat.
NB vergelijk verklaring getuige B (p.295)
Getuige B. zag dat een persoon die overeenkomt met het signalement van
verdachte (behalve dan dat getuige spreekt over kort stekelig haar)
iets in het water gooide wat zwart van kleur was. Getuige B. dacht aan
een sjaal of een muts.
Getuige F. (p. 563)
Op p. 563 verklaart deze getuige dat hij de indruk had dat de schutter
alleen was. Hij verklaart voorts dat hij niemand bij de schutter heeft
gezien van wie hij de indruk had dat die bij de schutter hoorde.
Getuige C. (p. 61 en p. 557)
Deze getuige spreekt over een donkere man, misschien wel een
Surinaamse man (dit is B.), die op de fiets achter twee andere mannen
aangaat. Dit moeten B., v. D. en de verdachte zijn geweest.
Getuige M. (p. 104)
Deze getuige geeft een uitgebreid signalement van verdachte dat
overeenkomt met dat van de andere getuigen.
Wapen
In het pv van bevindingen staat beschreven dat op aanwijzing van
getuige B. (p. 50, 441) en getuige M. (p. 104) dat het wapen in de
gracht is aangetroffen. De brandweer heeft het wapen uit het water
gevist.
De vuurwapenrechercheur (p. 340) alsmede het NFI (p. 310) komen tot
dezelfde conclusie wat betreft het merk, type en kaliber van het wapen
en de munitie. Het NFI concludeert dat de huls die op de plaats delict
is aangetroffen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is
verschoten met het opgeviste pistool. De vuurmond van het wapen bevat
DNA-sporen van het slachtoffer (p. 1035).
De haar op het wapen
De hoofdhaar die geklemd tusen de sluitveerstang van het pistool is
aangetroffen, past bij het ontvangen hoofdhaarpalet van het
slachtoffer Dimitrov. Het NFI concludeert dat de gevonden
morfologische overeenkomsten op de hoofdhaar zeer wel mogelijk van het
slachtoffer Dimitrov afkomstig is (p. 1031). Belangrijker is nog in
het DNA-onderzoek is aangetoond dat het celmateriaal aan die hoofdhaar
van Dimitrov is (p. 1035). Dat er DNA én een hoofdhaar van het
slachtoffer op de vuurmond van het wapen zijn aangetroffen, bevestigt
dat er sprake is van een zogenaamd opgezet schot.
De kleding die V. al lopend heeft uitgedaan en weggegooid
Het NFI concludeert dat de trui en de jas DNA-sporen bevatten die
afkomstig zijn van V. (p. 1035).
We wisten al van de vriendin van V. hoe hij gekleed was; namelijk
gekleed in een zwarte spijkerbroek later zegt ze een blauwe
spijkerbroek, een zwarte trui, een donkere driekwart jas en een zwarte
muts op (p. 144 en p. 325).
Overige belastende omstandigheden
Op de plaats delict
* De getuigen spreken over één man die wegloopt van de plaats
delict.
* Het signalement dat wordt gegeven van de persoon die geschoten
heeft is in alle getuigenverklaringen vrijwel identiek
(sportschooltype, blanke man, muts, gebruind hoofd, donkere jas,
donkere broek).
* Uit paallocatiegegevens blijkt V. vanaf 12.30 op de Dam of daar in
de buurt te zijn geweest.
* De vriendin van verdachte gaf aan dat verdachte op 6 december bij
haar is weggegaan gekleed in een zwarte spijkerbroek , zwarte
trui, donkerblauwe driekwart jas en een zwarte muts (p. 144, zie
voor nader verhoor p. 324; daarin geeft vriendin aan: verdachte
had een blauwe spijkerbroek aan)
* Verdachte is al eerder op 6 december in café Bloemers geweest: zie
getuigeverklaringen van Z. p. 220 en T. p. 129 /343, medewerkers
van dat café. Zie bonnetjes.
* Verbalisant v. M. geeft aan dat hij verdachte eerder op dag heeft
gezien in de Valkensteeg (p. 235 en p. 25/26).
* Verbalisant B. wijst verdachte aan op een foslo (daarop hebben we
gewacht omdat de bewijskracht van een foslo immers groter is) Deze
verbalisant heeft verdachte in de Valkensteeg gezien op de dag van
de moord, tussen 12.30 en 13.30 uur. Deze verbalisant kan ook nog
omschrijven welke schoenen verdachte droeg, namelijk zwarte
schoenen van het merk Botecelli (p. 400).
* Verdachte V. is getapt terwijl hij in het Huis van Bewaring zat.
V. vertelt zijn Roemeense vrouw O. dat hij niet alles over de
telefoon kan vertellen, want zij luisteren alles af (p. 762). Ook
met zijn sportschoolmaatje M. wil V. niet over de telefoon praten
(p. 766). In totaal zijn er 17 gesprekken opgenomen en in een
aantal andere gesprekken herhaalt V. dat hij niet over de telefoon
wil praten. De vraag die dan rijst is of V. wat te verbergen
heeft?
Dat V. getrouwd is met de Roemeense O. komt naar voren in
CIE-informatie uit de maand januari 2004 via een informant (p.
631). Zij zijn volgens O. op 23 oktober 2003 te Onesti in Roemenië
voor de burgerlijke stand getrouwd (p. 633).
* V. is in de zomer van 2003 een aantal malen voor korte tijd naar
Bulgarije en Roemenië gereisd (p. 336). Uit informatie van de
Bulgaren blijkt V. echter vaker te zijn in- en uitgereisd dan uit
zijn huidige paspoort blijkt. Dat huidige paspoort is namelijk op
27 maart 2003 afgegeven door de Burgemeester van Amsterdam (p.
337). Die eerdere reizen zijn mogelijk vermeld in een oud paspoort
(p. 635). Met de informatie die de Bulgaren hebben verstrekt op
grond van het rechtshulpverzoek, blijkt dat V. tussen 26 september
2002 en 21 juli 2003 in totaal 6 keer per vliegtuig naar de
hoofdstad Sofia van Bulgarije is gereisd. Zijn verblijf daar duurt
niet langer dan zon 3 à 4 dagen, naar mijn mening erg vaak en erg
kort voor een vakantie (p. 958).
* Uit informatie van de Bulgaarse autoriteiten en van een
sportschoolmaat van V. (p. 572) blijkt dat V. - overigens met
diezelfde sportschoolmaat het huwelijk heeft bijgewoond in het
Bulgaarse plaatsje Sliven van de Bulgaarse crimineel Y.. Zij zijn
samen gereisd op 26 oktober 2002 en op 30 oktober weer uitgereisd.
Die sportschoolmaat herkent Y. als degene wiens huwelijk het was
(p. 575).
* V. heeft in het telefoonboekje van zijn GSM-toestel het nummer
genoteerd staan van de vrouw van Y. en van Y. zelf.
* V. heeft vaak telefonisch contact gehad met die L. (p. 368). Ook
op de dag van de moord hadden beiden veel contact. Het eerste
telefoontje per GSM die dag was om 11.48 uur (p. 583). Daarna
volgden gesprekken om 13.35, 13.37, 13.40, 13.45, 13.53, 14.00,
14.09, 14.32, 14.56, 15.38 en tenslotte om 15.57 uur. Dit laatste
gesprek vond heel kort plaats kort voor de aanhouding van V., op 6
december om 16.00 (p. 149). Tonen kaart met locaties en
tijdstippen.
* Op 6 december was V. vóór de moord in het gezelschap van een man
in café Bloemers en toen hij werd gezien in de Valkensteeg door
twee surveillerende agenten.
* De auto waar V. s ochtends mee naar café Bloemers is gegaan stond
daar vlak in de buurt geparkeerd. Saillant detail is dat V. niet
in het bezit was van autosleutels terwijl hij dus wel met de auto
is gekomen. Hij geeft als verklaring op dat hij die autosleutels
is verloren en verder wil hij niets over de auto verklaren (p.
160). Omdat er één getuige (B.) is die denkt dat verdachte
handschoenen aan had en er ook meerdere getuigen zijn die zeggen
dat hij ook iets in het water gooit verder op dan waar hij het
wapen in het water heeft gegooid, is het niet onaannemelijk dat
hij de sleutelbos heeft gebruikt om de muts en de handschoenen in
het water te laten zinken.
Resumerend kan ten aanzien van feit 1 de betrokkenheid van de
verdachte worden bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
* Dimitrov is gedood door één dodelijke kogel in zijn hoofd;
* één getuige is de schutter onophoudelijk gevolgd tot aan zijn
aanhouding door de politie;
* verdachte gooit het wapen in het water. Later is vastgesteld dat
met dat wapen de kogel zeer waarschijnlijk is verschoten;
* op dat wapen wordt een haar aangetroffen waarvan het zeer wel
mogelijk is dat die van Dimitrov afkomstig is;
* verdachte gooit zijn jas en een trui die hij aanhad op het moment
van het schieten weg terwijl hij wordt gevolgd;
* verdachte heeft Dimitrov met voorbedachten rade om het leven
gebracht en gepoogd om P. met voorbedachten rade om het leven te
brengen.
Het bewijs voor feit 2 is gegrond op de letselverklaringen van P. (pp.
326 en 944). Geconcludeerd wordt dat P. momenteel geen vermindering
van het gezichtsvermogen heeft, maar dat kan desondanks in de loop van
de jaren als een later gevolg intreden. Als direct gevolg van de
schotverwonding is het rechteroog naar achteren gedaald (p. 944). Er
is dus sprake van blijvend letsel.
Feit 3 wapen- en munitiebezit kan worden bewezen o.g.v. de volgende
bewijsmiddelen:
* het door de brandweer opgeviste wapen waarin zich munitie bevond;
* technische rapporten van het wapen (p. 310 en p. 340);
* foto van het wapen en de patroonhouder (p. 652)
* een getuige ziet een persoon die voldoet aan het signalement van
de verdachte V. het wapen in het water gooien.
C. Kwalificatie van het strafbare feit
Bij levensdelicten is er in veel gevallen een relatie tussen dader en
slachtoffer waaruit de daad is voortgevloeid. Ik zal daar nader op
ingaan bij het motief voor de moord.
In deze casus zijn de elementen aanwezig waaruit men zou kunnen
afleiden dat er sprake is van moord met voorbedachten rade. Volgens de
memorie van toelichting wijst voorbedachten rade op een moment van
kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Dit
is het tegenovergestelde van de ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Hoewel verdachte niets heeft willen verklaren, blijkt uit de feiten
dat er verschillende stappen door de verdachte moeten zijn doorlopen.
De eerste stap: Verdachte verlaat het adres van zijn vriendin en rijdt
met haar auto naar de Amsteldijk en parkeert daar de auto. V. gaat
naar het daar vlakbij gelegen café Bloemers en drinkt daar koffie. Hij
gaat dan naar het Centrum. Hoe hij is daar gekomen weten we niet. Wel
weten we aan de hand van de paallocatiegegevens en de herkenning door
de verbalisanten dat hij zich in de directe omgeving van het plaats
delict heeft opgehouden.
De tweede stap is het fatale moment; V. loopt op het slachtoffer af,
in zijn eentje, en vuurt het schot af, in het achterhoofd van
Dimitrov. De kogel gaat door zijn hoofd en raakt diens vriendin P..
De derde stap is het proberen ongezien weg te komen, en gebruik te
maken van de mensendrukte op de Dam. Tijdens dat vluchten heeft hij
zich ontdaan van het wapen, zijn donker mutsje en wellicht ook zijn
handschoenen alsmede zijn jas en trui. V. loopt min of meer in een
rechte lijn naar café Bloemers (zie de kaart).
Voorbedachte rade: wetsgeschiedenis en jurisprudentie
Niet beslissend is of er enige tijd tussen besluit en uitvoering
verloopt, maar of er enig nadenken is geweest, aldus S. in zijn
Regeeringsantwoord op p.431. Ook Demeersseman noemt in zijn werk
gewijd aan voorbedachten rade het nadenken als kenmerk van de
voorbedachte rade.
Het criterium is dat de verdachte voldoende gelegenheid tot nadenken
heeft gehad en dat hij bewuste keuzes heeft gemaakt. Het maakt voor de
straf niet uit wanneer dat moment ontstond.
In het arrest van 20 november 2001 (Nieuwsbrief Strafrecht 11 februari
2002, afl. 2, p. 112) komt de HR tot de conclusie dat er voldoende
bewijs bestond van poging tot doodslag op twee personen door het
afvuren van één kogel. De HR stelt dat het een feit van algemene
bekendheid is dat een kogel die van zeer korte afstand wordt afgevuurd
in de richting van twee naast elkaar (en vanuit de schutter bezien
achter elkaar) zittende personen eerst de ene persoon kan treffen en
vervolgende de andere, is het oordeel van het Hof dat de verdachte met
het vereiste opzet heeft gepoogd twee personen van het leven te
beroven, niet onbegrijpelijk.
Analoog geredeneerd betekent het dat in onderhavige zaak het afvuren
van één kogel op één persoon mede kan resulteren in het aanbrengen van
letsel op een ander.
De HR oordeelt op 10 oktober 2000 (Nieuwsbrief Strafrecht, 1 december
2000, afl.13, nr. 240) dat er bewijs is van opzet in een geval van
schieten in tumulteuze omstandigheden in een café. Verdachte heeft
zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het
vuurwapen zou afgaan en een ander zou worden getroffen. Dat opzet was
voorwaardelijk op dat gevolg gericht.
Bij voorbedachten rade kan het kalm beraad zeer kort zijn. In het
arrest van de HR van 7 december 1999 (NJ 2000, 263) oordeelt de HR dat
het handelen door verd in een korte tijd plaatsvindt niet betekent dat
er geen ruimte is voor handelen in twee fasen. Het ging daar om de
situatie dat verdachte met voorbedachten rade iemand van het leven
heeft beroofd door opzettelijk na een kort tevoren genomen besluit van
nabij met een vuurwapen hem dood te schieten. Die bewezenverklaring
berust op een bewijsvoering, waaruit het beeld naar voren komt van een
man die handelingsbewust is.
Daarvóór oordeelde de HR op 27 mei 1986 (NJ 1987, 8) dat alle vormen
van voorbedachten rade bestaanbaar zijn, ook het voorwaardelijk opzet.
Immers wanneer iemand met tijd voor overleg een plan opmaakt om een
ander doel te bereiken, en daarbij bewust de aanmerkelijke kans
aanvaardt dat zijn gedraging de dood van een ander zal veroorzaken,
dan zijn alle kenmerken van voorbedachten rade aanwezig, aldus Loyons
Langemeijer (p. 934).
De Hoge Raad oordeelt in het arrest van 25 januari 2000, nr. 112.250
(Nieuwsbrief Strafrecht 18 februari 2000, nr. 2, nr. 018) over het
bewijs van voorbedachte rade in het geval van het doodschieten van een
lid van het AT dat dit met voorbedachten rade is gebeurd. Immers de
dader heeft in een reflex zijn wapen gegrepen en schietklaar gemaakt,
heeft boven bij de trap gewacht en heeft geschoten zodra hij beneden
aan de trap iemand zag. De leden van het AT hadden zich duidelijk
kenbaar gemaakt als politie. De verdachte heeft bewust die stappen
doorlopen; er was sprake van kalm beraad en rustig overleg, ook al
duurt dat niet langer dan een aantal minuten. Ik weet ambtshalve dat
het binnentreden door het AT en het aanhouden van de verd vaak niet
langer duurt dan een paar minuten. (Er is volgens de HR in deze casus
niet gehandeld door een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat levert
slechts de doodslag op.)
De Hoge Raad oordeelt in een later arrest van 27 juni 2000, nr.
01125/99 dat voor voorbedachte raad voldoende is dat de verdachte tijd
had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er
gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn
voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op 11 juni 2002 stelt de Hoge Raad dat de levensberoving door de
verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke
gemoedsbeweging maar dat voor hem de gelegenheid heeft bestaan ().
Daaraan doet niet af dat () die gelegenheid slechts gedurende korte
tijd zou hebben bestaan.
In het arrest van het Hof Den Haag (26 september 2002, Nieuwsbrief
Strafrecht, 23 januari 2003, afl. 1, nr. 27) zet het Hof nog eens op
een rijtje wat voorbedachte rade is. Volgens dat Hof is het voor een
bewezenverklaring van voorbedachte rade volgens vaste rechtspraak
voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te
beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid
heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn
voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft
gegeven.
In datzelfde arrest herhaalt het Hof het standpunt van de HR dat
voorbedachte rade kan samengaan met alle vormen van opzet, inclusief
voorwaardelijk opzet.
Recent, op 15 april 2003, oordeelde de Rechtbank Amsterdam
(parketnummer 1230787-02) dat in de zaak Volkert v.d. G. gezien de
beschreven voorbereidingen en gelet op het feit dat de verdachte op de
dag van de aanslag diverse momenten heeft gehad waarop hij zijn
geplande daad kon overdenken, dat de verdachte na kalm beraad en
rustig overleg is overgegaan tot het uitvoeren van zijn plan om het
slachtoffer van het leven te beroven.
Over de voorbedachten rade nog dit. De verdachte V. heeft voldoende
momenten gehad om zijn voorgenomen plan om Dimitrov van het leven te
beroven te overdenken.
Andere betrokkenen bij de moord
V. heeft op de 6de december talloze malen telefonisch contact gehad
met ene L.. Bovendien wordt verdachte in café Bloemers s ochtends
gezien met een man en later in de Valkensteeg met een man.
Ik zal hier verder op ingaan bij motief voor de moord.
Motief voor de moord
Omdat V. zich op zijn zwijgrecht beroept, moet ik proberen op basis
van het dossier tot een mogelijk motief voor de moord te komen. Wat in
het dossier naar voren komt is dat Dimitrov volgens zijn vriendin P.
de laatste tijd een gespannen indruk maakte (p. 229). Volgens haar is
er in mei 2003 een aanslag op Dimitrov gepleegd toen hij in zijn auto
zat. Hij liet zich in Bulgarije altijd vergezellen door lijfwachten,
verklaart P. (p. 228, p. 967). In het bijzonder de laatste week was
hij bezorgd toen hij niet zichzelf was (p. 968).
Vaststaat in ieder geval dat V. goede contacten heeft met Bulgaren en
in ieder geval met de Bulgaarse crimineel Y.. V. heeft immers het in
Bulgarije gesloten huwelijk van deze Y. bijgewoond.
Dat zou kunnen betekenen dat hij voor geldelijk gewin in opdracht van
Bulgaarse criminelen Dimitrov heeft vermoord in het kader van een
afrekening.
Ander motief kan zijn dat V. een persoonlijke vete had met Dimitrov,
bijvoorbeeld vanwege een mislukte deal. Of er is sprake van een
wraakactie.
Het blijft gissen, maar één ding staat wat mij betreft vast, V. heeft
niet gehandeld in een gemoedsopwelling.
D. De van belang zijnde elementen voor de strafmaat
Eerst: het beslag (KVIs p. 804 t/m 919)
Vooraf formuleer ik mijn vordering ten aanzien van de inbeslaggenomen
voorwerpen.
De voorwerpen 1, 2, 3, 33, 34, 36 (wapens en munitie) moeten worden
onttrokken aan het verkeer;
De voorwerpen 4, 5 (GSMs) retour naar de familie van het slachtoffer
Dimitrov.
De voorwerpen 6 t/m 15 en 20 t/m 29 (DNA-bemonsteringen) en 49 moeten
beschikbaar blijven voor het justitiële onderzoek tot en met de laatst
mogelijke rechterlijke instantie;
De voorwerpen 35, 45 t/m 48 retour eigenaren.
De voorwerpen 16, 18 en 19 retour naar de eigenaar {P.)
De voorwerpen 30 en 31 retour naar de verdachte.
Het voorwerp 32 moet worden verbeurdverklaard.
De voorwerpen 40 t/m 44 (gevonden in BMW van vriendin van V.) bewaring
ten behoeve van de rechthebbende.
De strafmaat
Moord is in Nederland allang geen uniek misdrijf meer. Het is daarom
de vraag of op dit unieke misdrijf een unieke straf moet volgen.
Vast staat dat iedere straf in een Nederlandse strafzaak moet worden
gemotiveerd vanuit de ernst van het bewezen feit, de omstandigheden
waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, een en ander
zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
In mijn overwegingen betrek ik ook de strafdoelen. Daarom behoort bij
de strafdoelen die uw rechtbank moet overwegen, naast de vergelding
van wat verdachte heeft gedaan, ook de algemene preventie.
Daarom geef ik uw rechtbank in overweging de volgende elementen bij
het nadenken over deze drie aspecten van de strafmaat te betrekken.
Met betrekking tot de ernst
Moord is een onherstelbaar misdrijf, waarvoor de dader bewust heeft
gekozen. Van de dader mag worden verondersteld dat hij zich er
rekenschap van heeft gegeven dat hij onherstelbare schade aanricht
voor het slachtoffer, en onpeilbaar leed berokkent aan de
nabestaanden. Dat de schade onherstelbaar is wordt veroorzaakt doordat
de dader het slachtoffer diens leven, het meest kostbare en kwetsbare
bezit, afneemt. Niemand heeft daartoe het recht.
Door de dood van Dimitrov zijn zijn naaste familieleden, verwanten en
vrienden plotseling een dierbare, die nog midden in het leven stond,
kwijtgeraakt. Het feit dat het slachtoffer Dimitrov zelf uit het
criminele Bulgaarse milieu afkomstig is, doet niets af aan de ernst
van het feit.
Hoewel wij leven in een tijd vol van geweld, en de veelheid ervan kan
afstompen, moet telkens weer gezegd worden dat het leed dat door een
moord wordt veroorzaakt, enorm is, en door nabestaanden levenslang
wordt meegedragen. Wie dit misdrijf begaat behoort alleen al hierom in
het algemeen te rekenen met een langdurige gevangenisstraf.
Bovendien is hier sprake van een ernstig strafbaar feit dat past in
een hele reeks van liquidaties die de laatste jaren Amsterdam
teistert. Dergelijke schietpartijen onder de bovengenoemde
omstandigheden geven burgers een gevoelens van angst en van
onveiligheid.
Het lijkt erop dat criminelen met de liquidaties op klaarlichte dag
temidden van drommen mensen willen laten zien dat zij onaantastbaar
zijn en dat zij kunnen doden en laten doden wie, waar en wanneer zij
dat willen.
Daarom ben ik het van harte eens met het hoofdredactioneel commentaar
in NRC Handelsblad van 18 mei jl. waarin wordt gesteld dat het
zorgelijk is dat er zo weinig liquidaties zijn opgelost al was het
alleen maar omdat niet valt uit te sluiten dat het uitblijven van een
justitiële reactie binnen criminele milieus wordt opgevat als een
teken dat men zijn gang kan gaan.
Met dit proces hoopt het OM op een justitiële reactie.
De omstandigheden
Verdachte heeft bij de uitvoering gehandeld als ware het een
liquidatie. Hij bereidde zich voor op onopvallendheid. Tevoren bedacht
hij hoe hij het slachtoffer het best, nl. van achteren kon benaderen
en neerschieten. Zo heeft hij ook gehandeld. Hij kwam uit het niets,
en schoot in koelen bloede eenmaal op het slachtoffer. Bij dit alles
nam hij bewust het risico dat hij anderen in de onmiddellijke omgeving
van het slachtoffer zou raken. Hij heeft echt bijna ook een ander mens
(mevrouw P.) doodgeschoten.
De persoon
Toerekeningsvatbaarheid
De feiten zijn hem volledig toe te rekenen. Omdat verdachte zich
beroept op zijn zwijgrecht is het niet mogelijk inzicht te krijgen in
de persoon van de verdachte.
Strafblad
Verdachte heeft 5 strafbladen voor overtredingen van de Wet Wapens en
munitie en voor mishandeling dan wel zware mishandeling. Het laatste
vonnis dateert uit maart 2002, een arrest gewezen door het Gerechtshof
Amsterdam, ter zake zware mishandeling. Het hof legde toen 11 weken GS
op.
Eis
Verdachte geeft geen inzicht in zijn motieven want hij beroept zich op
zijn zwijgrecht. Ik wil hier een voorbeeld stellen voor personen die
andere mensen al dan niet in opdracht van anderen op drukke plekken
doodschieten met alle bijkomende risicos van dien.
Gelet op alles wat ik hier voor naar voren heb gebracht, eis ik een
gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
Amsterdam, 27 mei 2004
A. van Dam
Officier van Justitie
Openbaar Ministerie