POLITIE EN WETENSCHAP
politiestraatwerk in Nederland
'Politiestraatwerk in Nederland', nieuwe uitgave in de reeks
Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap.
Embargo tot donderdag 27 mei a.s. 06.30 uur
Blauw op straat is in de afgelopen 10 jaar weinig van karakter
veranderd. Politiemensen houden zich het meest bezig met de controle
van rechtsregels. Agenten in de noodhulp handelen op afroep (meldingen
van) incidenten af en controleren het verkeer. Gebieds- of
wijkagenten besteden naast het uitvoeren
van (verkeers)controle frequent tijd aan het opbouwen en onderhouden
van netwerken met zowel gewone burgers als - vertegenwoordigers van -
officiële instanties. Alleen blijft onduidelijk met wat voor -
duurzaam - resultaat.
Agenten in de noodhulp zijn wat repressiever zijn ingesteld
dan gebiedsagenten, die meer investeren in goede contacten en
preventie. Voor beide groepen geldt dat ze zich in de praktijk
nauwelijks bezighouden met 'boeven vangen'. Voor zover er al
repressief en corrigerend wordt opgetreden, dan is dat bijna altijd in
het verkeer.
Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een
(vervolg-)studie naar het politiestraatwerk in Nederland, die is
uitgevoerd door Wouter Stol, Anton van Wijk, Gert Vogel, van
Onderzoeksgroep van de Politie Academie, Bram Foederer van de
Katholieke Universiteit Brabant en Lucas van Heel van de Universiteit
Twente.
De veel gehoorde roep om meer blauw op straat gaat uit van de premisse
dat de aanwezigheid van meer agenten op straat garant staat voor een
verhoging van de veiligheid. Een dergelijke aanname blijft enigermate
in het luchtledige hangen zolang niet bekend is waar de feitelijke
werkzaamheden van straatagenten uit bestaan. Dat zichtbaar maken was
doel en opzet van dit onderzoek naar het politiestraatwerk, dat is
verricht in een viertal politieteams in drie politieregio's en dat
deels een herhaling is van soortgelijk onderzoek 10 jaar geleden, door
dezelfde (eerste) onderzoeker. Dat maakte het mogelijk veranderingen
in het afgelopen decennium in kaart te brengen, waarbij met name wordt
gekeken naar de - mogelijke - invloed van (de introductie van)
gebiedsgebonden politiewerk. De uitkomsten van het onderzoek worden
bovendien vergeleken met die van soortgelijk onderzoek in andere
Westerse landen wat het mogelijk maakt een meer universeel beeld te
schetsen van het politiestraatwerk in de Westerse samenleving.
Het onderzoeksverslag geeft een minutieus beeld van de activiteiten
die straatagenten in drie kleinere steden en een grote stadswijk
ondernemen. Daarbij worden noodhulp en gebiedsgebonden politiewerk
stelselmatig met elkaar vergeleken. Politiewerk wordt onder meer
onderscheiden in vier categorieën: controle, hulpverlening,
ordehandhaving en netwerken. Gekeken is hoeveel tijd agenten waaraan
besteden, op wiens initiatief of wiens opdracht dat gebeurt en met
welk resultaat. Onderzocht is ook hoe verschillen tussen lokaties en
ontwikkelingen in de afgelopen 10 jaar kunnen worden verklaard. Bij
dat laatste ging de belangstelling vooral uit naar de invloed van het
gebiedsgebonden politiewerk dat in die tijd in veel politiekorpsen, op
overigens verschillende manieren, is ingevoerd.
De gegevens zijn vooral verzameld door langdurige observaties van het
straatwerk. Met behulp van een gestandaardiseerd meetinstrument zijn
waargenomen activiteiten van straatagenten in een scorelijst
vastgelegd. Dit instrument leent zich behalve voor herhaald onderzoek
in de toekomst, ook voor andere doeleinden, bijvoorbeeld het sturen op
veranderingen en resultaat.
Uit het onderzoek blijkt dat met de introductie van het
gebiedsgebonden politiewerk het totaal aanbod van politiezorg wel iets
is veranderd. Voorheen werd het politiewerk in wijk en buurt verzorgd
door wijkteams met een brede taakstelling, waaronder ook de noodhulp
viel. Noodhulp en gebiedswerk zijn nu veel consequenter gescheiden en
blijken zich te hebben ontwikkeld tot twee verschillende soorten van
politiewerk waartussen evenwel (nog) weinig samenhang bestaat.
Noodhulp is onveranderd sterk incidentgericht en agenten worden wat
dit betreft vooral gestuurd door meldingen vanuit de meldkamer. De
'leegloopuren' worden vooral gevuld met verkeerscontroles die op eigen
initiatief worden uitgevoerd en waarbij regelmatig repressief wordt
opgetreden. Meestal geven de betrokken agenten een waarschuwing, soms
een verbaal en een enkele maal wordt iemand aangehouden. Controle
speelt ook de hoofdrol in het werk van gebiedsagenten, zij het minder
frequent en direct gevolgd door hulpverlening en netwerken. Het werk
van gebiedsagenten is minder incidentgericht en meer probleemgericht
en kent dus, anders dan het meer eendimensionale karakter van de
noodhulp, meerdere dimensies. In relatie daarmee passen ze ook een
mix van stijlen of 'basisstrategieën'toe en zijn ze minder repressief
ingesteld. Niettemin vindt hun probleemgerichte aanpak maar zelden
plaats in een breder verband. Noch extern, waarbij aantoonbaar en in
samenwerking met nadere instanties structurele oplossingen worden
gecreëerd voor problemen in de wijk - voor zover dat al een haalbare
doelstelling is; noch intern, waarbij het gebiedswerk is ingebed in
een integraal politieconcept waarbij noodhulp en gebiedswerk meer met
elkaar optrekken. Tussen gebiedswerk en noodhulp bestaat nog weinig
samenhang en samenwerking, er wordt ook niet echt op gestuurd door
politiechefs.
Dat laatste past ook wel bij het andere karakter van gebiedsgebonden
politiewerk dat gebiedsagenten veel ruimte laat om hun werk in en ten
behoeve van de wijk naar eigen inzicht in te vullen. Het roept
niettemin, aldus de auteurs, de vraag op of het gebiedswerk wel
voldoende wordt aangestuurd, zowel ten aanzien van prioriteiten als te
verwachten resultaten en opbrengsten. Zo zouden netwerken niet enkel
benut moeten worden voor het oplossen van leefbaarheidsvraagstukken
maar ook voor de aanpak van de wijkveiligheid. In dat verband
bepleiten de auteurs duidelijke normen voor goed gebiedswerk. De
politieke druk op de politie om aantoonbare prestaties te leveren,
geeft daar ook alle aanleiding toe. Overigens zijn de mogelijke
gevolgen van de landelijke prestatiecontracten op de inhoud van het
straatwerk, en met name het aandeel daarin van activiteiten gericht op
daadwerkelijke handhaving en opsporing, niet mee genomen in het
onderzoek; het veldwerk was afgesloten toen de contracten werden
ingevoerd.
Vergeleken met 10 jaar geleden, toen een soortgelijk onderzoek is
gehouden in een aantal van de ook nu weer onderzochte gebieden, is
voor wat betreft de noodhulp weinig veranderd. Niet alleen is het qua
profiel nagenoeg hetzelfde gebleven, onveranderd is ook dat agenten de
leegloop uren invullen met verkeerszaken. Vergelijking met andere
West-Europese landen laat bovendien zien dat het profiel van de
noodhulp ook internationaal zeer stabiel en uniform is. Dat laatste
gaat ook op voor het profiel van het gebiedswerk, dat evenzeer overal
gelijk is in zoverre gebiedsagenten minder controlegericht zijn, vaker
zelf initiatief nemen en meer netwerken en ook eerder kiezen voor
informele afdoening in geval van strafbare feiten.
De onderzoekers concluderen al met al dat gebiedswerk en noodhulp
principieel van elkaar verschillen op een wijze zoals in het
politiebeleid ook is bedoeld. Het komt er in de praktijk dan ook op
neer dat de basisopdracht aan agenten: noodhulp of gebiedswerk,
bepaalt welke invulling zij geven aan hun werk.
De wijze waarop aan het straatwerk invulling wordt gegeven wordt
daarnaast nog door een paar andere factoren beïnvloed. Binnen de
'microcontext'van een optreden zijn het vooral de ernst van de
situatie, de reactie van betrokken burgers en de opvatting van de
betrokken agenten die bepalen hoe en hoe streng wordt opgetreden. Er
wordt strenger opgetreden naarmate de situatie ernstiger is, de
burger tegendraadser en de agent strenger. Plaatselijke verschillen
worden vooral bepaald door het werkaanbod, dat in grootstedelijke
gebieden omvangrijker en ook 'zwaarder' is dan in kleinstedelijke en
landelijke gebieden. Daarnaast kan ook de wijze van operationeel
leidinggeven invloed hebben, vooral als een duidelijke
prioriteitstelling wordt opgelegd die aansluit bij de eigen beleving
en opvatting van agenten.
De studie kan in twee opzichten beschouwd worden als een
standaardwerk. Het biedt een valide en betrouwbare methodiek om
politiestraatwerk systematisch, periodiek in kaart te brengen. Maar
het geeft bovenal een minutieus beeld van wat politiestraatwerk nu
feitelijk inhoudt en in hoeverre het zich van 'bovenaf'laat
sturen. Dat geeft mogelijkheden tot 'benchmarking', vergelijkingen
trekken tussen verschillende korpsen, het geeft de korpsen handvatten
om het werk op straat beter te sturen en evalueren en biedt de
politieministeries de mogelijkheid een landelijk beeld van straatwerk
te construeren voor evaluatie- en monitoringdoeleinden.
Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van
het Programma Politie en Wetenschap. Dit programma is in mei 1999
ingesteld door de minister van BZK om het wetenschappelijk onderzoek
op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een
impuls te geven
Aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk
en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld.
De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de
directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.
Nadere informatie:
Van de zijde van de onderzoekers:
- dr. W. Stol 020 - 6471049
Van de zijde van het Programma Politie en Wetenschap :
- G.C.K. Vlek 055 - 5397215 of 06 -
22778644
W.Ph. Stol, A. Ph. van Wijk, G. Vogel, B. Foederer en L. van Heel,
'Politiestraatwerk in Nederland', Politiewetenschap nr. 14, Programma
P & W, Apeldoorn/Zeist: Uitgeverij Kerkebosch bv 2004.
27 mei 04 06:30