Persbericht, 27-5-2004
Jaarverslag Regionale toetsingscommissies euthanasie
Dit persbericht valt onder verantwoordelijkheid van de Regionale
toetsingscommissies euthanasie.
De vijf regionale toetsingscommissies euthanasie hebben vorig jaar
1815 meldingen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
getoetst. In 1626 gevallen ging het om euthanasie, in 148 gevallen om
hulp bij zelfdoding en in 41 gevallen betrof het een combinatie van
beide. Dit blijkt uit het jaarverslag van 2003 van de regionale
toetsingscommissies euthanasie dat vandaag is gepubliceerd.
De toetsingscommissies oordeelden in bijna alle gevallen dat de arts
overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen had gehandeld. In een aantal
gevallen moesten artsen schriftelijk of mondeling een nadere
toelichting geven aan de commissies. In 2003 is in acht gevallen
geoordeeld dat de arts niet volgens de zorgvuldigheidseisen heeft
gehandeld. Deze zaken zijn doorgezonden aan het College van
procureurs-generaal en de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
In 2 gevallen achtten de commissies zich niet bevoegd om de zaak te
beoordelen.
De levensbeëindiging vond in 1477 gevallen thuis plaats, in 207
gevallen in een ziekenhuis, in 47 gevallen in een verpleeghuis, in 41
gevallen in een verzorgingstehuis en in 43 gevallen elders
(bijvoorbeeld in een hospice of bij familie). In verreweg de meeste
gevallen leden mensen aan kanker. Het aantal meldingen is in 2003
gedaald ten opzichte van voorgaande jaren 2002, 2001 en 2000
(respectievelijk 1882, 2054 en 2123 gevallen).
Er zijn vijf regionale toetsingscommissies. Elke commissie bestaat uit
drie leden, namelijk een jurist, die tevens voorzitter is, een arts en
een ethicus. Vanaf 1 april 2002 is de Wet toetsing levensbeëindiging
op verzoek en hulp bij zelfdoding in werking getreden.
De commissies toetsen of de arts al dan niet heeft gehandeld volgens
de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Zo moet er onder meer sprake zijn
van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en van uitzichtloos en
ondraaglijk lijden van de patiënt. Ook moet de behandelend arts ten
minste één onafhankelijk arts hebben geraadpleegd en moet de
levensbeëindiging medisch zorgvuldig zijn uitgevoerd.
De commissies brengen hun oordeel alleen ter kennis van het Openbaar
Ministerie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg als de arts niet
volgens deze zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport