Ingezonden persbericht

Persbericht, 25 mei 2004

"Geef bodemleven een identiteit"

Biodiversiteit wortelt in de bodem

HETEREN (Gld.) / UTRECHT - "Een simpel recept voor nieuwe natuur bestaat niet," volgens Gerlinde De Deyn van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) in Heteren. Zij onderzocht de relaties van het leven boven en onder de grond. Het bodemleven blijkt een dikke vinger in de pap te hebben bij het bepalen welke plantensoorten waar kunnen groeien. En passant stelt De Deyn ook dat we biodiversiteit anders moeten formuleren: niet het aantal soorten maar vooral het aantal eigenschappen telt. Ze promoveert vrijdag in Utrecht.

"Onderzoek alleen bovengronds is eenzijdig, " stelt Gerlinde De Deyn van het NIOO. Je kunt dan niet alles begrijpen. Toch kijken onderzoekers tot nu toe vooral bovengronds naar planten. Als ze al naar wortels kijken, dan gaat het meestal over de opname van voedingsstoffen. Maar er zit meer in de bodem dan plantenwortels en voedingsstoffen.

Planten leven in de natuur anders dan in vazen: onderaan hun stengels en bladeren zitten de wortels, die met het bodemleven in contact staan. Het deel van de plant dat je kunt zien, is het resultaat van de interacties in de bodem. In de bodem speelt zich een 'ondergrondse oorlog' af tussen de daar verzamelde organismen: insecten, aaltjes, schimmels, bacteriën, maar dus ook planten. Bepaalde organismen helpen elkaar daarentegen.

Naast planten bestaan er meer koppelingen tussen het leven boven en onder de grasmat. Veel bovengrondse insecten hebben namelijk een ondergronds leven als larf achter de rug. Denk aan meikevers, langpootmuggen of bijvoorbeeld de cicaden die deze zomer met miljarden boven de grond komen in Amerika.

Het ondergrondse leven bepaalt dus de samenstelling van de vegetatie bovengronds, samen met de bodemvruchtbaarheid en de aanwezige zaden. Maar daarmee is het verhaal nog niet af. Want de vegetatie beïnvloedt op haar beurt weer het bodemleven. Zo is er een voortdurende terugkoppeling tussen vegetatie en bodembewoners: de wortels van een bepaalde soort plant trekken specifieke insecten, aaltjes, enzovoorts aan, die vervolgens hun weerslag hebben op de vegetatiesamenstelling.

Deze terugkoppeling is van belang voor natuurherstel. De kans op het aarden van gewenste plantensoorten in een natuurontwikkelingsgebied hangt af van de al aanwezige planten en bodemorganismen. "Via de aanwezige planten bepaalt het bodemleven de kans van slagen voor de nieuwkomers. Wij denken aan de aan- of afwezigheid van bepaalde worteleters, ziekteverwekkende schimmels of juist goedaardige mycorrhizaschimmels," meldt De Deyn. "Natuurontwikkelaars moeten zich dat realiseren. Je bent er niet door landbouwgrond uit productie te nemen en er grote grazers in te jagen. Ook met het uitzaaien van je doelsoorten op een ogenschijnlijk geschikte bodem krijg je nog niet de gewenste vegetatie. Daar horen ook de juiste bodemorganismen bij. Er bestaat geen simpel recept voor nieuwe natuur."

Kortom, je moet niet te makkelijk denken over het ombouwen van landbouwgrond naar natuur. Vertrekpunt is geen kale grond maar 'volle grond'. Het bodemleven is net zo soortenrijk als een tropisch regenbos. Professor Wim van der Putten, één van de begeleiders van De Deyn, stelt het zo: "Je moet eigenlijk de diversiteit van het ene tropisch regenwoud ombouwen naar die van het andere, wil je van uit productie genomen landbouwgrond een soortenrijk grasland maken. Zo ingewikkeld zit het bodemleven in elkaar." Daarom blijken restauratieprojecten ook veel meer tijd te vergen dan gedacht.

Vervolgens gaat het om de vraag wat de betekenis is van de rijkdom van het bodemleven voor natuurontwikkeling. "Bij het inschatten van de biodiversiteit van een gebied zou je eigenlijk niet naar de aantallen soorten moeten kijken, maar naar de aantallen eigenschappen die aanwezig zijn," vindt de Deyn. Onderzoek moet je ook richten op de diversiteit aan eigenschappen en functies van ecosystemen en niet alleen op 'tuinieren' met zeldzame soorten: hun succes hangt namelijk samen met alles wat er omheen gebeurt. De diversiteit van eigenschappen geeft veel beter weer hoe het met een ecosysteem gesteld is, dan het aantal soorten als zodanig. De Deyn: "Ook de bodem heeft een identiteit. Eigenlijk zou je voor de bodem een paspoort of streepjescode moeten opstellen met alle 'functionele groepen', waarbij een groep bestaat uit organismen met dezelfde eigenschappen." Aangezien we lang niet alle eigenschappen kennen, zal die groepering afhangen van de functie die we willen onderzoeken en behouden in een ecosysteem. Vervolgens kunnen we kijken welke en hoeveel van de aanwezige soorten die functie kunnen uitoefenen.

Het Stimuleringsprogramma Biodiversiteit van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) financiert het onderzoeksproject. In dit project werken de Vrije Universiteit, Wageningen Universiteit, Universiteit Utrecht en het NIOO-KNAW samen.

Het NIOO is het onderzoeksinstituut voor ecologie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Het bestaat uit drie centra: voor ecologie van kust en zee, van het zoete water en van het land. Bij het NIOO werken ongeveer 250 mensen. Op het NIOO-Centrum voor Terrestrische Ecologie in Heteren richten de onderzoekers zich op het leven op het land.