Hoge Raad: Uitspraak in zaak over aansprakelijkheid van de Staat voor door een TBS-gestelde, tijdens proefverlof, begane ernstige strafbare feiten

Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 28-05-2004

Samenvatting door de griffier van de Hoge Raad (buiten verantwoordelijkheid van de Hoge Raad).

Een persoon, hierna te noemen `betrokkene', is in 1986 strafrechtelijk veroordeeld wegens een geweldsmisdrijf met oplegging van een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling (TBS). In 1996 is deze TBS verlengd met een jaar. Betrokkene was in het najaar van 1995 opgenomen in de resocialisatieafdeling van een TBS-kliniek en genoot toen periodes van onbegeleid verlof. Op 9 april 1996 heeft hij tijdens onbegeleid verlof twee vrouwen, onder wie verweerster, gegijzeld, onzedelijk betast en geld afgeperst. Hij is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft verweerster een vergoeding toegekend voor materiële en immateriële schade die zij in verband met voormelde feiten heeft geleden. Verweerster heeft de Staat aansprakelijk gesteld voor de daardoor nog niet vergoede resterende schade. De rechtbank te Den Haag heeft bij vonnis van 17.3.1999 de vordering van verweerster afgewezen, omdat niet is gebleken dat de Staat bij het nemen van de beslissing tot het verlenen van onbegeleid verlof onzorgvuldig heeft gehandeld. In hoger beroep heeft het hof te Den Haag bij arrest van 29.8.2002 dit oordeel bevestigd, maar wel aansprakelijkheid van de Staat aangenomen op grond van het beginsel dat de onevenredige nadelige - dat wil zeggen: buiten het normale maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende - gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld. In cassatie bestrijdt de Staat dit laatste oordeel, terwijl verweerster het oordeel bestrijdt dat de Staat niet onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
De conclusie van de advocaat-generaal mr. J. Spier van 12.12.2003 strekt tot verwerping van het door de Staat ingestelde cassatieberoep. Bij de beoordeling van beide beroepen heeft de Hoge Raad het volgende vooropgesteld. De schade die verweerster heeft geleden, is een gevolg van het onrechtmatig handelen van betrokkene, die zich ernstig heeft misdragen ten opzichte van verweerster. Betrokkene had als TBS-gestelde die voorbereid behoort te worden op zijn terugkeer in de samenleving, binnen zekere grenzen aanspraak op onbegeleid verlof, indien en zodra het uit de stoornis van zijn geestvermogens voortvloeiende gevaar zodanig was teruggebracht dat het verantwoord was om hem tijdelijk de inrichting te doen verlaten. Aan de beslissing om aan betrokkene daartoe verlof te verlenen diende een zorgvuldige beoordeling van de nog bestaande ernst van de stoornis met een inschatting van de daaruit eventueel voortvloeiende gevaarlijkheid vooraf te gaan. Deze beoordeling noodzaakt tot een afweging waarbij enerzijds geen (volstrekte) zekerheid kan worden verlangd dat degene aan wie als onderdeel van zijn behandeling een periode van vrijheid wordt gegund, tijdens het verlof geen enkel gevaar voor anderen zal kunnen betekenen, en anderzijds de redelijke en gefundeerde verwachting behoort te bestaan dat dit gevaar zodanig beperkt is dat het verlenen van het verlof met het oog op de veiligheid van anderen verantwoord is. Indien komt vast te staan dat de Staat niet tot het verlenen van onbegeleid verlof had mogen

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AO1296

Zie het origineel