Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 28 mei 2004

Behandeld


- Drs M.A. Stibbe


Kenmerk


- DIE 258/04

Telefoon


- +31-070-3484872


Blad


- 1/8

Fax


- +31-070-3486381


Bijlage(n)


- antwoorden van de regering


- ma.stibbe@minbuza.nl


Betreft


- Beantwoording vragen van de vaste commissie voor Europese Zaken naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg met de regering over de brief van de ministers van EZ, Financien en BZ en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.


- Zeer geachte Voorzitter,

Graag - bied ik u hierbij, mede namens de minister van Financien en de staatssecretaris van Economische Zaken- , de antwoorden aan op de vragen opgenomen in het verslag van een schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Europese Zaken met de regering over de brief van de ministers van EZ, Financien en BZ en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 21501-20, nr. 240)- - - . Deze vragen werden op 28 april ingezonden.- -


- De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï

Beantwoording vragen en opmerkingen schriftelijk overleg vaste commissie voor Europese Zaken over het nieuwe Cohesiebeleid voor de Europese Unie

Algemeen

De leden van het CDA vragen waarom het niet mogelijk was voorafgaand aan het Cohesieforum van gedachte te wisselen over de standpunten die het kabinet heeft ingenomen in zijn reactie op het Derde Cohesierapport van de Europese Commissie.

Het zgn. Cohesieforum is een conferentie georganiseerd door de Europese Commissie. De meeste deelnemers zijn begunstigden van het huidige (en mogelijk toekomstige) stuctuurfondsenbeleid. Zij krijgen op deze wijze de gelegenheid ervaringen uit te wisselen met de Commissie en inbreng te leveren in de discussie over de volgende generatie structuurprogramma's. Het is geen forum, waar Commissie en lidstaten onderhandelen. Als zodanig ligt een overleg met de Tweede Kamer dan ook niet direct in de rede, zoals dat bij een Raadsvergadering het geval is; het kabinet zou -desgevraagd- evenmin bedenkingen hebben tegen een gedachtewisseling als genoemd.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar een evaluatie van de resultaten van het Cohesiebeleid in Nederland per regio en per programma (periode 2000-2006).

Op 19 november 2003 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de overige betrokken bewindspersonen, de Tweede Kamer het jaarlijkse overzicht van de voortgang van de structuurfondsenprogramma's in Nederland tot en met 2002 toegezonden (TK 27813, nr. 5; naar aanleiding van het jaarlijks overzicht vond op 21 januari 2004 een algemeen overleg plaats). Naast een beschrijving van de voortgang zijn in dit overzicht voor de regionale programma's (Doelstelling 1 en 2) ook beleidsresultaten opgenomen. Uit het overzicht blijkt dat de programma's een deel van hun achterstand in uitvoering hadden ingelopen, maar dat een flinke inspanning noodzakelijk blijft om deze geheel weg te werken. Ook in 2003 verliepen de programma's voorspoedig. In de brief van 19 november is tevens een evaluatie halverwege in het kader van de 'herziening halverwege' aangekondigd. Dit betreft evaluaties per programma. De evaluaties zijn inmiddels afgerond en openbaar beschikbaar gesteld op internet, maar de herziening halverwege (waar het goedkeuring voor aanpassingen van het programma betreft) loopt vertraging op door capaciteitsproblemen bij de Commissie. In het jaarlijks overzicht dat de staatssecretaris van Economische Zaken dit jaar naar de Tweede Kamer zal sturen wordt een dwarsdoorsnede van de evaluaties van de programma's opgenomen.

Diezelfde leden vroegen of het Cohesiebeleid heeft bijgedragen aan versterking van de economische structuur van betreffende regio's en in welke mate de beoogde transitie in die regio's is voltooid.

Nederland komt in de periode 2000-2006 in aanmerking voor steun aan regio's uit hoofde van Doelstelling 1 en 2. Voor Doelstelling 1 (Flevoland) en voor een gedeelte van Doelstelling 2 betreft dit uitfaseringssteun. Voor Flevoland geldt bovendien dat deze regio ook niet in aanmerking zou zijn gekomen voor Doelstelling 2. Uitfaseringssteun wordt verleend om een abrupte overgang in beleid te voorkomen in gebieden die niet meer voldoen aan de criteria om voor steun in aanmerking te komen; de transitie van deze regio's is vanuit oogpunt van het wegwerken van regionale achterstanden (doel van het vigerende Europese regiobeleid) daarmee voltooid. In zijn algemeenheid geldt dat de verschillen binnen Nederland tussen de regio's relatief gering zijn, zeker vanuit Europees perspectief bezien. De bijdrage van het cohesiebeleid aan versterking van de economische structuur in Nederlandse regio's is positief, maar beperkt. Daarbij moet bedacht worden dat de omvang van deze middelen ten opzichte van de overige overheidsinvesteringen relatief gering is en regio's in potentie verschillen. Nederland kent overigens, als enige lidstaat, binnen D2 ook een stedelijk programma. Centraal hierbinnen staat het aanpakken van achterstanden in een stad in aansluiting op het GSB beleid.

Voorts willen de leden van de PvdA-fractie weten welke de gevolgen voor nationaal regionaal beleid zouden zijn, indien geen cohesiegeld naar Nederland gaat.

Dit jaar zullen de conclusies van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) regionaal beleid beschikbaar komen. Hierin komt onder meer de vraag aan de orde of de in Nederland gehanteerde instrumenten voor regionaal beleid doeltreffend en doelmatig zijn. Deze uitkomsten zijn alleszins relevant voor de vraag hoe toekomstig regionaal beleid vorm gegeven moet worden. Een standpuntbepaling op dit moment over regionaal beleid in Nederland in een situatie zonder cohesiebeleid is om die reden te vroeg. Ten algemene geldt dat het al dan niet ontvangen van Europese gelden op zich geen voorwaarde vormt voor het nationaal voeren van regionaal beleid.

Tenslotte vragen die leden naar de verhouding van de opstelling van het kabinet ten aanzien van overgangs- en uitfaseringssteun en de wens van Nederlandse regio's om ook in de toekomst geld tekrijgen voor structuurversterking.

De voorstellen van de Commissie voorzien in een uit- en infaseringsregime voor regio's die tot 2007 steun uit hoofde van Doelstelling 1 ontvingen. Uitfasering geldt volgens de voorstellen voor regio's die door de uitbreiding boven de grens van 75% van het EU BBP gemiddelde uitkomen, maar zonder uitbreiding daaronder zouden zijn gebleven (het zogenaamde statistisch effect). Infasering geldt voor regio's die ook zonder uitbreiding boven de grens van 75% van het EU BBP gemiddelde uitkomen. Deze regio's komen in de voorstellen van de Commissie automatisch in aanmerking voor de doelstelling 'Regionale concurrentiekracht' (deze doelstelling kan beschouwd worden als opvolger van Doelstelling 2). Nederland komt voor geen van deze regimes in aanmerking aangezien het geen Doelstelling 1 regio's heeft (voor Flevoland geldt nu reeds een uitfaseringsregime).

Financiële Perspectieven 2007-2013

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel middelen er in de FP's beschikbaar komen voor cohesiebeleid.

Gezien het feit dat de onderhandelingen over de aankomende Financiële Perspectieven pas van start zijn gegaan, is het thans niet mogelijk op deze vraag een antwoord te geven. Binnen de onderhandelingen over de nieuwe Financiële Perspectieven is de omvang van de cohesie-enveloppe namelijk één van de grootste discussiepunten.

Ook vragen die leden of de strategie van 1% BBP als plafond voor de FP's samen met een nettobegrenzer en de cohesiebenadering enige kans van slagen heeft: moet Nederland niet een terugvaloptie ontwikkelen?

Het kabinet ziet de onderhandelingen over het nieuwe cohesiebeleid als integraal onderdeel van de discussie over Agenda 2007 en in het bijzonder de nieuwe Financiële Perspectieven. Uitgangspunt van het kabinet ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven is het Hoofdlijnenakkoord: reëel constante afdrachten. Het door de Commissie voorgestelde nieuwe Cohesiebeleid en -budget doen geen recht aan bovengenoemd uitgangspunt. Daarnaast wil het kabinet binnen de reëel constante afdrachten ruimte vinden voor middelen voor nieuw beleid (duurzame groei, JBZ en externe betrekkingen). Het kabinet acht het onverstandig om nu aan te geven op welke wijze het de onderhandelingen over het cohesiebeleid zal voeren. Wel verwijst het kabinet naar zijn aan de Kamer gezonden standpunt over het nieuwe structuurbeleid (september 2001, TK 27 913, nr. 1) met daarin zijn inzet voor de cohesiebenadering. Daarin is tevens opgenomen dat indien aangewezen Nederland zal opkomen voor zijn fair share.

De leden van de PvdA-fractie willen voorts weten welke aanspraken Nederland heeft ingeval de gekozen strategie niet tot het gewenste resultaat leidt.

Ongeacht de strategische benadering van de onderhandelingen over het nieuwe cohesiebeleid heeft Nederland bij de verdeling van de middelen dezelfde aanspraken als alle andere lidstaten. Hierbij wil het kabinet er op wijzen dat Nederland een relatief welvarend land is binnen de Unie met een evenwichtige regionale spreiding van de welvaart. Deze elementen zullen van invloed zijn op de eventueel aan Nederland toevallende cohesiemiddelen.

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie hoe Nederland er voor wil zorgen dat er geen onderuitputting optreedt van eventueel aan Nederland toevallende cohesiemiddelen.

Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat de nieuwe regelgeving voor het cohesiebeleid in een zodanige vorm wordt gegoten, dat eventueel aan Nederland toevallende cohesiemiddelen op adequate en kwalitatief verantwoorde wijze kunnen worden ingezet. Het kabinet kan niet garanderen dat er geen onderuitputting optreedt. Besteding van eventueel aan Nederland toevallende cohesiemiddelen hangt immers af van aantal en kwaliteit van in te dienen projectvoorstellen door potentiële begunstigden.

Doelstelling 1: Convergentie

De leden van de CDA-fractie vragen welke de 'statistisch effect regio's' zullen zijn?

Door de uitbreiding daalt het gemiddelde BBP per hoofd van de EU. Hierdoor voldoen enkele regio's niet meer aan het criterium voor steun uit de doelstelling Convergentie (momenteel Doelstelling 1), namelijk een BBP per hoofd gecorrigeerd voor koopkracht van ten hoogste 75% van het EU-gemiddelde. De basis voor de berekening wordt gevormd door het gemiddelde van de laatste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn, op het moment dat de structuurfondsverordeningen worden aangenomen. Daarom is het momenteel nog niet met absolute zekerheid te zeggen welke regio's hieronder vallen, vooral ook omdat veel van deze regio's op de rand van de 75% balanceren. Op basis van cijfers uit het Derde Cohesierapport (februari 2004) van de Commissie vallen vooralsnog de volgende regio's onder de noemer 'statistisch effect':

België: Hainaut en Belgisch Luxemburg

Duitsland: Dresden en Leipzig

Griekenland: Dytiki Makedonia en Attiki

Italië: Basilicata

Portugal: Algarve

Spanje: Asturias en Murcia

VK : Merseyside, West Wales & The Valleys en Highlands & Islands

Hainaut (België) en Highlands & Islands (VK) ontvangen in de huidige periode uitfaseringssteun uit Doelstelling 1, maar vallen waarschijnlijk weer terug.

De regio's die in aanmerking komen voor steun vanwege het statistisch effect worden bepaald aan de hand van het effect van de uitbreiding op het gemiddelde BBP per hoofd (vergelijking EU-15 met EU-25). Of een regio daadwerkelijk steun heeft ontvangen in de periode 2000-2006 staat daar -kennelijk- los van. Dit leidt tot twee opmerkelijke situaties, waar het kabinet de Commissie om een toelichting zal vragen, aangezien het hier geen feitelijke uitfasering betreft. Het betreft Belgisch Luxemburg en Malta. Belgisch Luxemburg ontvangt momenteel helemaal geen Doelstelling 1-steun, maar komt door tegenvallende economische groei onder de drempel van 75% van het gemiddelde BBP per hoofd in de EU-15. Daarnaast komt ook Malta (in de huidige Europese definitie één regio) mogelijk in aanmerking voor steun vanwege het statistisch effect.

De behandeling van regio's die door het statistisch effect worden getroffen zal een punt zijn in de onderhandelingen over het toekomstig cohesiebeleid.

Voorts willen deze leden weten of de Commissie een soortgelijke behandeling voorziet voor landen waar het statistisch effect gevolgen zou hebben voor hun kwalificatie voor het Cohesiefonds.

Voor steun uit het Cohesiefonds komen in de Commissieplannen alle landen in aanmerkingen die op het moment van besluitvorming een BNP per hoofd -gecorrigeerd voor koopkracht- van minder dan 90% van het EU-gemiddelde hebben. Ook hier geldt dat een gemiddelde wordt berekend over de drie laatste jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn, op het moment dat de structuurfondsverordeningen worden aangenomen. Er zijn geen overgangsregelingen voorzien.

De leden van de CDA-fractie vragen wat er gaat gebeuren met communautaire initiatieven als Adapt, Equal en Employment.

Verschillende communautaire initiatieven, zoals Adapt en Employment, zijn afgerond bij afsluiting van de periode 1994-1999. Van de huidige communautaire initiatieven bestaat op basis van de Commissievoorstellen de meeste duidelijkheid over Interreg. Dit initiatief krijgt een opvolger in de Europese territoriale samenwerkingsdoelstelling. Voortzetting van dit initiatief is ook een wens van het kabinet. Het Equal-initiatief wordt waarschijnlijk beëindigd. De communautaire initiatieven Urban en Leader+ worden opgenomen in de overige (regionale) programma's, waarbij een deel van Leader+ wordt overgeheveld naar het plattelandsfonds (categorie 2 in de nieuwe Financiële Perspectieven). Hoe dit vorm gegeven zal worden is op dit moment niet duidelijk.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie welke regio's in de huidige lidstaten in aanmerking komen voor steun onder de convergentiedoelstelling.

Op basis van cijfers uit het Derde Cohesierapport (februari 2004) vallen vooralsnog de onderstaande regio's in de EU-15 onder de drempel van 75% van het gemiddelde BBP per hoofd in de EU:

Duitsland: Dessau, Brandenburg, Chemnitz, Magdeburg, Mecklenburg-Vorpommern, Thüringen, Brandenburg en Halle

Griekenland: Dytiki Ellada, Anatoliki Makedonia, Ipeiros, Ionia Nisia, Thessalia, Voreio Aigaio, Peloponnisos, Kriti en Kentriki Makedonia

Frankrijk: Guyane, Réunion, Guadeloupe en Martinique

Italië: Calabria, Puglia, Campania en Sicilia

Portugal: Açores, Norte, Centro en Alentejo

Spanje: Extremadura, Andalucia, Galicia, Castilla-la Mancha en Ceuta y Melilla

VK: Cornwall & Isles of Scilly

De bovenstaande lijst is nog niet zeker, omdat de basis voor de berekening wordt gevormd door het gemiddelde van de laatste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn, op het moment dat de structuurfondsverordeningen worden aangenomen. Naast het BBP-criterium kunnen ook regio's met een geografische handicap zoals ultraperifere ligging en lage bevolkingsdichtheid voor steun onder Convergentie in aanmerking komen.

De criteria voor de toekenning van steun onder de doelstelling Convergentie zullen onderwerp van gesprek zijn tijdens de onderhandelingen over de toekomst het structuur- en cohesiebeleid.

Doelstelling 2: Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid

De leden van de CDA-fractie vragen naar de verschillen in projecten te financieren onder het huidige Cohesiefonds en de nieuwe Doelstelling 2.

Het huidige Cohesiefonds is primair bedoeld voor projecten op milieugebied en transportinfrastructuur. Lidstaten met een BNP onder 90% van het EU-gemiddelde komen hiervoor in aanmerking. In de voorstellen van de Commissie maakt deze activiteit na 2006 deel uit van de convergentiedoelstelling. Financiering zal blijven plaatsvinden vanuit een specifiek cohesiefonds. De nieuwe doelstelling 'regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid' kan beschouwd worden als een vervolg op de huidige Doelstellingen 2 en 3. De Commissie zet in het Derde Cohesierapport in op thema's die gerelateerd zijn aan de Lissabonagenda. In de huidige regionale programma's in Nederland zijn wat betreft financiële omvang de belangrijkste thema's bedrijvenomgeving, innovatie, ondernemerschap en toerisme. De voorstellen van de Commissie betekenen mogelijk een beperking van inzet op bedrijvenomgeving en toerisme. De voorstellen zijn op dit moment echter te globaal om exact de verschillen in mogelijkheden aan te geven.

Deze leden vragen tevens welke regio's zullen vallen onder de door de Commissie voorgestelde 'infasering'.

Regio's die door sterker dan gemiddelde groei niet meer voldoen aan het BBP-criterium voor steun uit de doelstelling Convergentie, worden in de Commissieplannen 'ingefaseerd' in doelstelling C2. Op basis van cijfers uit het Derde Cohesierapport (februari 2004) gaat het om de onderstaande regio's:

Finland: Ita-Suomi

Griekenland: Sterea Ellada en Notio Aigaio

Ierland: Border, Midland and Western

Italië: Sardegna

Oostenrijk: Burgenland

Portugal: Madeira

Spanje: Castilla y Leon, Comunidad Valenciana en Canarias

VK: South Yorkshire

Zweden: Mellersta Norrland en Ovre Norrland

In de Commissieplannen komen ook regio's in de nieuwe lidstaten in aanmerking voor infasering. In de praktijk gaat het vooralsnog alleen om de Hongaarse regio Közép-Magyarország. De bovenstaande lijst is nog niet zeker, omdat de basis voor de berekening wordt gevormd door het gemiddelde van de laatste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn, op het moment dat de structuurfondsverordeningen worden aangenomen.

De criteria voor toekenning van steun onder doelstelling C2 zullen eveneens besproken worden in het kader van de onderhandelingen over het toekomstig cohesiebeleid.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie zich af of het niet logischer zou zijn om te spreken van uitfasering uit C1 dan van infasering in C2.

Het kabinet volgt deze redenering. Het acht het echter wel mogelijk dat de Commissie doelbewust voor het woord infaseren heeft gekozen voor de regio's die, onafhankelijk van het 'statistische effect van de uitbreiding', te welvarend zijn geworden voor convergentiesteun. Door regio's die niet meer in aanmerking komen voor C1 te laten infaseren in C2 ontstaat een mechanisme dat ervoor zorgt dat regio's automatisch steun blijven ontvangen, ongeacht hun economische ontwikkeling. Het infaseren van betreffende regio's in de categorie regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid duidt daarom mogelijk op een 'paradigmaverandering' in het nieuwe cohesiebeleid. De Commissie kan hiermee de basis leggen van het uiteindelijk omvormen van het cohesiebeleid van een in beginsel in de tijd beperkt solidariteitsinstrument (gericht op regionale welvaart van minder dan 75% van het gemiddelde EU-BBP) naar een Europees herverdelingsinstrument van middelen ongeacht de regionale welvaart.

Doelstelling 3: Europese territoriale samenwerking

De leden van de CDA-fractie vragen welke bevoegdheden een grensoverschrijdende gebiedsautoriteit zou krijgen en aan welke instantie zij verantwoording schuldig zou zijn.

Het is nog onduidelijk wat volgens de Commissie de bevoegdheden, vorm en taken van een dergelijke autoriteit zouden moeten zijn. Ook is niet duidelijk hoe dit voorstel zich verhoudt tot bestaande grensoverschrijdende samenwerkingsinstrumenten (overeenkomsten, verenigingen, lichamen) zoals deze bilateraal al tussen buurlanden in het kader van de Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten van de Raad van Europa (1980) zijn en worden ontwikkeld. In zijn brief aan de Kamer heeft het kabinet de voorstellen voor een gebiedsautoriteit bij grensoverschrijdende samenwerking (de opvolger van Interreg A) met een zekere welwillendheid ontvangen. Dat neemt niet weg dat er nog wel vragen leven bij het kabinet. In de eerste plaats participeren nu al decentrale overheden in het Nederlands-Duitse en Nederlands-Belgische grensgebied in samenwerkingsverbanden die deels op basis van het Anholtverdrag of de Beneluxovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden tot stand zijn gekomen. Deze samenwerkingsverbanden, beter bekend als euregio's, spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van door de Europese Commissie meegefinancierde projecten in het grensgebied. De vraag moet dan ook worden gesteld hoe het voorstel van de Commissie zich verhoudt tot de samenwerkingsverbanden die op basis van genoemde verdragen tot stand zijn gekomen.

Verder is niet duidelijk in hoeverre met de door de Commissie voorgestelde grensoverschrijdende gebiedsautoriteit daadwerkelijk een oplossing wordt geboden voor de aan de samenwerking verbonden uitvoeringsproblemen door verschillen in regelgeving. Ook is de vraag of de autoriteit gescheiden bevoegdheden ten aanzien van betalingen en controle zou kunnen krijgen en hoe verantwoording afgelegd zal moeten worden aan de overheden die financieel participeren in de samenwerking. Gelet op bovengenoemde vragen zal het kabinet te zijner tijd beoordelen of met dit voorstel van de Commissie kan worden ingestemd. Mede om die reden heeft het kabinet nu reeds bij de Commissie aangedrongen op verheldering en verduidelijking van de plannen voor een grensoverschrijdende gebiedsautoriteit, mede in het licht van de Europese Kaderovereenkomst en de verdragen inzake grensoverschrijdende samenwerking die Nederland met buurlanden heeft gesloten.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de mogelijkheden voor participatie van regio's in de nieuwe doelstelling C3?

De Europese territoriale samenwerkingsdoelstelling kan beschouwd worden als opvolger van het huidige communautair initiatief Interreg. Dit initiatief wordt gedragen door (grens)regio's; zij zijn actief betrokken. Het kabinet acht ook in de nieuwe doelstelling van Europese territoriale samenwerking deze actieve regionale en stedelijke betrokkenheid van groot belang.

===