Antwoorden op kamervragen over mogelijke uitlatingen van minister De
Graaf inzake het functioneren van de Tweede Kamer
Antwoorden op kamervragen over mogelijke uitlatingen van minister De Graaf
inzake het functioneren van de Tweede Kamer
28 mei 2004
Vragen van het lid Externe link Herben (LPF) aan de
minister-president, minister van Algemene Zaken en de minister voor
Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over mogelijke
uitlatingen van minister De Graaf inzake het functioneren van de
Tweede Kamer. (Ingezonden 24 mei 2004)
---
1. Vraag
Heeft u kennisgenomen van het artikel 1) waarin wordt bericht over
kritische uitlatingen over het functioneren van de Tweede Kamer,
gedaan door vice-premier De Graaf tijdens een congres van
bestuurskundigen? Is de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en
Koninkrijksrelaties bereid om de tekst van zijn speech waaruit wordt
geciteerd in het bewuste artikel aan de Tweede Kamer te doen toekomen?
1. Antwoord
Ja. De tekst van de toespraak voor het Landelijk Congres
Bestuurskunde d.d. 18 mei jl treft u als bijlage aan.
2. Vraag
Worden de opvattingen van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en
Koninkrijksrelaties dat de Tweede Kamer hijgerig is, van incident naar
incidenten holt, niet toekomt aan systematische controle van het
regeringsbeleid en dat er sprake is van een voortsluipend proces van
erosie van de legitimiteit van het parlement en daarmee van onze
democratie, gedeeld door de minister-president en de overige leden van
het kabinet?
2. Antwoord
De minister voor BVK haalde in de toespraak onder meer de
vice-presidentvan de Raad van State aan in diens ten geleide bij het
Jaarverslag 2003.Hij citeerde voorts de fractievoorzitters van CDA en
Pv/dA. Hij sloot zich overigens bij de door betrokkenen gebezigde
analyse aan. Ook wees hij op het boek "The empty throne" waarin de
Tilburgse rechtsgeleerde mr. S. van Bijsterveld wijst op de
verminderde betekenis van het legaliteitsbeginsel in relatie met de
functie van de wetgeving en de rol van het parlement daarin. Het debat
over het functioneren van de politieke en parlementaire democratie
wordt binnen en buiten het parlement gevoerd. De toespraak van de
minister voor BVK is daar een bijdrage aan.
3. Vraag
Vindt de minister-president de door de minister voor Bestuurlijke
Vernieuwing en Koninkrijksrelaties geuite kritiek op de Tweede Kamer
gepast? Deelt de minister-president de mening dat bovenvermelde
uitspraken van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en
Koninkrijksrelaties van dezelfde orde zijn, of zelfs verder gaan dan
de opmerking van de toenmalige minister voor Vreemdelingenbeleid en
Integratie Nawijn dat de Tweede Kamer "één groot ritueel is"? 2)
3. Antwoord
Er is geen sprake van ongepaste kritiek, temeer nu de minister voor
BVK zijn opmerkingen plaatste in het kader van een lopend debat,
waaraan ook door leden van uw Kamer zelf volop wordt deelgenomen. Een
vergelijking met de uitspraak van voormalig minister Nawijn dat de
Kamer "één groot ritueel", zou zijn, is niet aan de orde, nu de
minister BVK dergelijke woorden juist niet heeft gebruikt. De minister
voor BVK plaatste zijn opmerkingen in het kader van de bespreking van
de modernisering van de overheid, waarin het politieke proces eveneens
van belang is.
4. Vraag
Kan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties
zeggen in welke gevallen naar zijn mening de Tweede Kamer hijgerig is
geweest? Kan hij ook meedelen om welke concrete incidenten het gaat?
4. Antwoord
De opmerkingen terzake beslaan een periode van tien jaar, waarin de
minister voor BVK ruim negen jaar lid van de TK is geweest. In deze
periode zijn er vele (spoed-) debatten geweest over incidenten;
evenzeer was het aantal schriftelijke en mondelinge vragen naar
aanleiding van mediaberichten in deze periode groot.
5. Vraag
Staat de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties
nog steeds achter zijn eigen uitspraken 3), gedaan als Kamerlid
tijdens het spoeddebat van 10 december 2002 naar aanleiding van de
hierboven reeds geciteerde opmerking van de toenmalig minister voor
Vreemdelingenbeleid en Integratie, dat een minister die zo
fundamenteel zijn gebrek aan vertrouwen in de parlementaire democratie
uitspreekt geen minister meer moet willen zijn? Verlangt de minister
voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties nu ook weer dat
de minister-president met gezag optreedt en, in dit geval hemzelf,
oproept om af te treden? Vindt de minister voor Bestuurlijke
Vernieuwing en Koninkrijksrelaties nog steeds dat in voorkomend geval
niet 150 Kamerleden worden gebruskeerd, maar de kiezers die zij
vertegenwoordigen, en dat zo'n minister gewoon moet opstappen? En als
hij dat niet zelf doet, de Tweede Kamer daarvoor moet zorgen?
5. Antwoord
De minister voor BVK staat nog steeds achter die uitspraak. Er is bij
de minister voor BVK vanzelfsprekend niet sprake van gebrek aan
vertrouwen in de parlementaire democratie, wel van een wens om bij te
dragen aan een verbetering daarvan.
1) Algemeen Dagblad, 19 mei jl.
2) LPF-congres, 7 december 2002
3) Handelingen II, nr. 31, vergaderjaar 2002-2003
---
---
---
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties