Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP0228 Zaaknr: 39160


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 28-05-2004
Datum publicatie: 28-05-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 39.160

28 mei 2004
AF

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 oktober 2002, nr. 98/03178, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1. Navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 2470.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 3.004.735, met een verhoging van honderd percent, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Na daartegen gemaakt bezwaar is bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 2.379.861 en voor een bedrag van f 23.807 kwijtschelding verleend van de (nader) op f 1.670.950 vastgestelde verhoging.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 1.532.470 en het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en kwijtschelding verleend tot op 40 percent.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.


3. Beoordeling van de middelen

3.1 De middelen I tot en met IV kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.2. Middel V bestrijdt onder meer 's Hofs in zijn rechtsoverweging
4.13.1 gegeven oordeel dat de verhoging terecht is opgelegd omdat belanghebbende de mogelijke belastbaarheid van het behaalde voordeel niet heeft vermeld in (een bijlage bij) zijn aangifte en met name ook omdat belanghebbende de Inspecteur telefonisch onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Met dit laatste heeft het Hof, gelet op zijn verwijzing naar enkele arresten van de Hoge Raad betreffende toerekening van handelingen van een gemachtigde aan een belastingplichtige, klaarblijkelijk het oog gehad op de in zijn in rechtsoverweging 2.20 vermelde reactie van de gemachtigde van belanghebbende op een telefonisch door de Inspecteur gestelde vraag. De aldus door het Hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden laten echter geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende geen opzet kan worden verweten. Belanghebbende heeft immers in zijn aangiftebiljet geen gegevens verzwegen die hij had dienen te vermelden en zijn gemachtigde heeft wat betreft de feitelijke gang van zaken geen onjuiste informatie verstrekt. Voor het overige heeft die gemachtigde slechts een juridische kwalificatie gegeven, die weliswaar achteraf onjuist is geoordeeld, maar waarvan die onjuistheid, gelet op hetgeen het Hof in zijn rechtsoverwegingen 4.4 en 4.13.2 heeft geoordeeld omtrent de complexiteit van zowel de feiten als de juridische kwalificatie, niet op voorhand duidelijk was. Het middel slaagt in zoverre. Verwijzing moet volgen in verband met de subsidiaire stelling van de Inspecteur dat sprake was van grove schuld. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.


5. Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van EUR 82, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2004.