Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP0229 Zaaknr: 39269
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 28-05-2004
Datum publicatie: 28-05-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 39.269
28 mei 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 december 2002, nr.
BK-01/01434, betreffende na te melden aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag,
na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is
verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 101.331.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel betoogt onder meer dat het Hof ten onrechte het aanbod
van belanghebbende tot het leveren van getuigenbewijs heeft
gepasseerd.
3.2. In zijn beroepschrift voor het Hof heeft belanghebbende gesteld:
'dat tussen werkgeefster en X een overeenkomst is gesloten waarbij
werkgeefster alle kosten voor haar rekening neemt onder verrekening
van een bijdrage voor het privé gebruik van de auto door X'. Voorts
heeft belanghebbende uitdrukkelijk een aanbod gedaan tot het leveren
van getuigenbewijs. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het
Hof zouden de getuigen volgens belanghebbende 'de feiten die in de
stukken van de zijde van belanghebbende worden gesteld, bevestigen'.
Dit een en ander laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat het
aanbod van getuigenbewijs zich ook uitstrekte tot evenvermelde
stelling van belanghebbende. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van
het geding blijkt niet dat belanghebbende nader die stelling heeft
verlaten dan wel zijn aanbod van getuigenbewijs niet meer op die
stelling heeft betrokken.
3.3. Het Hof heeft het aanbod van getuigenbewijs gepasseerd. Het heeft
daartoe overwogen dat het, uitgaande van de juistheid van de gestelde
feiten, niet tot een ander oordeel zou komen onder meer inzake de in
geschil zijnde vraag of het autokostenforfait van artikel 42 van de
Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van toepassing is,
welke vraag het Hof ontkennend heeft beantwoord.
3.4. Aldus heeft het Hof geen inzicht in zijn gedachtegang gegeven.
Niet duidelijk is of de hiervoor in 3.2 vermelde stelling van
belanghebbende naar het oordeel van het Hof mede inhield dat tot de
door de werkgeefster voor haar rekening te nemen autokosten ook
behoren de lasten en afschrijvingen ter zake van de auto. Indien die
stelling aldus moet worden opgevat en juist is, zou, anders dan het
Hof heeft geoordeeld, het autokostenforfait van artikel 42 van de Wet
van toepassing zijn. Immers, doordat - bij dat uitgangspunt - de
werkgeefster zich jegens de werknemer zou hebben verbonden alle door
hem gemaakte autokosten (in deze ruime zin) onder verrekening van een
bijdrage voor privé-gebruik voor haar rekening te nemen, zou
belanghebbende in zoverre op één lijn staan met een werknemer aan wie
een personenauto ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 42,
lid 3, van de Wet (HR 19 oktober 1983, nr. 22014, BNB 1984/15, en HR
20 november 1991, nr. 27782, BNB 1992/32). Indien het Hof dit heeft
miskend, berust zijn beslissing tot passeren van het bewijsaanbod op
een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof is uitgegaan van de
juiste rechtsopvatting, berust die beslissing hetzij op een
voorbijgaan aan de mogelijkheid dat de hier bedoelde stelling moet
worden opgevat zoals hiervoor vermeld - welke beslissing evenwel
nadere motivering behoeft - hetzij op een te beperkte uitleg van het
aanbod van getuigenbewijs. Aldus is 's Hofs uitspraak niet naar de eis
der wet met redenen omkleed. In zoverre treft het middel doel.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
Het middel behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden
beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor
het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van f 160 (EUR 72,60), en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan
als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en
in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2004.