Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6911 Zaaknr: C03/062HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 28-05-2004
Datum publicatie: 28-05-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
28 mei 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/062HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.I. van Vlijmen,
t e g e n
, wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot
van 13 oktober 2000 verweerder in cassatie - verder te noemen:
- gedagvaard voor de kantonrechter te Leiden en gevorderd
bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat uit hoofde van de tussen
partijen gesloten huurovereenkomst de dato 18 maart 1994 het huurrecht
en het feitelijk huurgenot heeft van de garage gelegen aan de
te ;
II. te verklaren voor recht dat haar huurrecht op de garage
gelegen aan de te niet heeft prijsgegeven;
III. te veroordelen om de garage gelegen aan de [a-straat
1] te , terstond na betekening van het te dezen te wijzen
vonnis, wederom aan ter beschikking te stellen en haar het
uitsluitend huurgenot daarvan te verschaffen;
IV. te bepalen dat een aan te betalen dwangsom
zal verbeuren van f 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat
in gebreke blijft aan de hierboven onder III vermelde
veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van f 50.000,--;
V. te veroordelen om aan als schadevergoeding
te voldoen een bedrag van f 15.000,--, te vermeerderen met f 750,--
per maand voor iedere maand dat na 1 oktober 2000 weigert
de garage aan ter beschikking te stellen;
VI. te veroordelen in de kosten van deze procedure,
waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van en
alle eventuele kosten van executie.
heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 11 juli 2001 de vorderingen
afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij de
rechtbank te 's-Gravenhage.
Bij vonnis van 6 november 2002 heeft de rechtbank het vonnis van de
kantonrechter bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen is verstek verleend.
heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.B. Fleers, als voorzitter,
E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer A. Hammerstein op 28 mei 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C03/062HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 19 maart 2004
conclusie inzake
tegen
Edelhoogachtbaar College,
1. In deze zaak betreffende een geschil over het huur- en/of
gebruiksrecht van een garage, gaat het in cassatie om de vraag of de
Rechtbank als appelrechter aan een essentiële stelling van thans
eiseres tot cassatie, hierna: , is voorbijgegaan.
2. Voor zover thans in cassatie van belang liggen de feiten als volgt
(zie r.o. 4.3, 4.4 en 4.5 van het vonnis van de Rechtbank in
verbinding met r.o. 2 van het vonnis van de Kantonrechter).
(i) Thans verweerder in cassatie, hierna: , is eigenaar
van het pand aan de te . Dit pand bestaat op de
begane grond uit een garage en enkele ruimten (kantoor, binnenplaatsje
en een studio) en heeft voorts een eerste en tweede etage. De ruimten
op de begane grond zijn alleen via de garage toegankelijk.
(ii) en hebben enige tijd een affectieve
relatie gehad en hebben toen samengewoond in de bovenwoning van
genoemd pand.
(iii) Nadat de relatie in oktober 1998 was geëindigd is de
bovenwoning blijven bewonen en heeft zijn intrek op de
begane grond genomen.
(iv) heeft begin 1999 bezwaar gemaakt tegen het feit dat
toegang had tot de door hem bewoonde ruimten op de begane
grond. De vader van heeft in deze kwestie bemiddeld, waarna
de inpandige verbindingsdeur heeft dichtgemaakt.
Daartegen heeft niet geprotesteerd.
(v) De garagedeur heeft twee sloten. Tot januari 1999 werd alleen het
bovenste slot gebruikt. Begin 1999 heeft het onderste
slot van de garagedeur op slot gedraaid. heeft geen sleutel
van het onderste slot van de garagedeur.
(vi) In februari 1999 heeft de sleutel van het bovenste slot
van de garagedeur in een gesloten enveloppe zonder begeleidend
schrijven aan geretourneerd.
3. Bij dagvaarding van 13 oktober 2000 heeft
gedagvaard voor de Kantonrechter te Leiden en onder meer gevorderd -
kort gezegd - een verklaring voor recht dat zij het huurrecht en het
feitelijk genot heeft van de garage en dat zij dat huurrecht niet
heeft prijsgegeven. stelde een reconventionele vordering
in. Deze vordering is in cassatie niet meer aan de orde.
4. heeft de vordering van bestreden en onder
meer aangevoerd dat het de bedoeling van partijen was dat
niet langer in de studio van zou (kunnen) rondsnuffelen
als hij afwezig was, dat beide partijen privacy zouden hebben en dat
in dat kader niet langer de garage en de achterliggende
studio e.d. zou betreden. Tegen deze achtergrond is afgesproken dat
de sleutel van de garagedeur zou teruggeven. Het teruggeven
van de sleutel door heeft hij, mede gelet op de
onderliggende afspraak, opgevat en ook mogen opvatten als afstand door
van verder gebruik van de garage, aldus .
5. heeft de door gestelde afspraak ontkend.
Voorts heeft zij betwist dat het teruggeven van de
sleutel heeft mogen opvatten als afstand van het gebruiksrecht van de
garage: zij heeft de sleutel van het bovenste slot geretourneerd omdat
deze door het afsluiten van het onderste slot onbruikbaar was
geworden.
6. Bij vonnis van 11 juli 2001 heeft de Kantonrechter in conventie de
vordering van afgewezen. Naar het oordeel van de
Kantonrechter heeft het retourneren van de sleutel van de
het bovenste slot van de garagedeur redelijkerwijs mogen opvatten als
het doen van afstand door van het recht op het gebruik van
de garage (r.o. 12).
7. is van het vonnis van de Kantonrechter in hoger beroep
gekomen bij de Rechtbank 's-Gravenhage, doch tevergeefs: bij vonnis
van 6 november 2002 heeft de Rechtbank het in conventie gewezen vonnis
van de Kantonrechter bekrachtigd. Ook naar het oordeel van de
Rechtbank mocht onder de gegeven omstandigheden het
teruggeven door van de garagesleutel - zonder begeleidend
schrijven - redelijkerwijs aldus opvatten dat niet langer
aanspraak maakte op het gebruik van de garage (r.o. 4.17).
8. is tegen het vonnis van de Rechtbank (tijdig) in cassatie
gekomen met een uit verscheidene onderdelen opgebouwd middel.
is in cassatie niet verschenen.
9. Het middel voert in de onderdelen 1 t/m 3 aan dat bij
haar memorie van grieven sub 21 (grief 5) subsidiair heeft aangevoerd
dat - kort gezegd - het teruggeven van de garagesleutel aan
in ieder geval nog niet impliceerde dat sprake zou zijn
van een definitieve beëindiging van haar gebruik van de garage en dat
de desbetreffende, door gestelde afspraak tussen partijen
slechts zou gelden voor de periode dat beide partijen nog woonachtig
zouden zijn in het onderhavige pand, zodat na het vertrek van
uit het pand in oktober 1999 haar rechten met betrekking
tot de garage herleefden. Het middel betoogt dat de rechtbank deze,
volgens het middel essentiële, subsidiaire stelling van
volstrekt onbesproken heeft gelaten.
10. Uit de gedingstukken blijkt dat in hoger beroep, met
name in haar toelichting op de grieven 2 en 5, zich op het standpunt
heeft gesteld dat de vraag of zij afstand heeft gedaan van haar recht
op gebruik van de garage niet los kan worden gezien van de door
gestelde afspraak die partijen daarover zouden hebben
gemaakt; slechts indien die afspraak komt vast te staan, kan worden
aangenomen dat afstand heeft gedaan van haar gebruiksrecht.
Primair heeft betwist dat de door gestelde
afspraak is gemaakt en subsidiair heeft zij gesteld dat, al aangenomen
dat de afspraak is gemaakt, daarin besloten lag dat zij slechts
tijdelijk afstand van haar gebruiksrecht deed, namelijk totdat een der
partijen zou zijn verhuist.
11. Ten aanzien van het door in hoger beroep ingenomen
standpunt heeft de Rechtbank overwogen (r.o. 4.15):
"Of de door gestelde maar door betwiste
afspraak is gemaakt kan echter naar het oordeel van de rechtbank in
het midden blijven omdat, zelfs indien ervan zou moeten worden
uitgegaan dat van een afspraak als door gesteld geen
sprake is, hij naar het oordeel van de rechtbank niettemin mocht menen
dat niet langer aanspraak maakte op het gebruik van de
garage c.q. afstand deed van haar recht die garage te gebruiken."
Uit deze overweging volgt dat naar het oordeel van de Rechtbank voor
het antwoord op de vraag of het retourneren van de
sleutel door heeft mogen opvatten als het doen van afstand
door van het gebruiksrecht van de garage, niet van belang is
of de door gestelde, doch door ontkende
afspraak is gemaakt en wat de inhoud van deze afspraak was: ook indien
partijen niets hebben afgesproken, mocht onder de gegeven
omstandigheden uit het teruggeven van de sleutel opmaken dat
niet langer aanspraak maakte op het gebruik van de garage. Hierin ligt
besloten dat naar het oordeel van de Rechtbank ook het subsidiaire
standpunt van niet kan worden aanvaard. Aangezien in de
visie van de Rechtbank noch het bestaan noch de inhoud van de door
gestelde afspraak van belang is voor de vraag of
uit het retourneren van de sleutel mocht opmaken dat
afstand heeft gedaan van haar gebruiksrecht, kan het
subsidiaire standpunt van , dat berust op de veronderstelling
dat de afspraak wel is gemaakt en dat deze inhield dat zij slechts zou
gelden voor de periode dat beide partijen nog woonachtig zouden zijn
in het onderhavige pand, immers niet afdoen aan het oordeel van de
Rechtbank dat ervan mocht uitgaan dat van
verder gebruik van de garage afstand heeft gedaan.
12. De in de onderdelen 1 t/m 3 ontwikkelde stelling dat de rechtbank
het subsidiaire standpunt van volstrekt onbesproken heeft
gelaten, mist derhalve feitelijke grondslag. De onderdelen 1 t/m 3
kunnen daarom niet tot cassatie leiden.
13. Onderdeel 4 van het middel bouwt rechtstreeks voort op de
onderdelen 1 t/m 3 en moet het lot daarvan delen.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,