Ministerie van Buitenlandse Zaken

Algemeen ambtsbericht Iran
april 2004

Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken Afdeling Asiel- en Migratiezaken
Den Haag

+31 (0)70 348 5612


Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


1 Inleiding
In dit algemene ambtsbericht wordt de huidige situatie in Iran beschreven voor zover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit Iran en voor besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Iraanse asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere algemene ambtsberichten over de situatie in Iran, laatstelijk het algemene ambtsbericht Iran van 10 februari 2003. Het ambtsbericht beslaat de periode van januari 2003 tot en met maart 2004.
Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, verschillende niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is opgenomen in de literatuurlijst. Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Teheran en van EU-lidstaten aan dit algemene ambtsbericht ten grondslag. In het ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde openbare bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op politiek en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Iran. Ook is een korte passage over geografie en de bevolking van Iran opgenomen.
Na een beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij Iran partij is, komen in hoofdstuk drie mogelijkheden van toezicht aan de orde. Daarna volgt in paragraaf drie de eigenlijke beschrijving van de mensenrechtensituatie. In hoofdstuk drie wordt bovendien de positie van specifieke groepen belicht.
In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden, het beleid van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Iran en activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van UNHCR, aan de orde. Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf. Voor de weergave van Iraanse namen is de spelling gebruikt zoals die in de media het vaakst wordt gehanteerd.

4

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


2 Landeninformatie

2.1 Basisgegevens

2.1.1 Land en volk
Iran vormt de geografische brug tussen het Midden-Oosten en Azië. Het grenst in het noorden aan Armenië, Azerbaijan, de Kaspische zee en Turkmenistan, in het oosten aan Afghanistan en Pakistan, in het zuiden aan de Golf van Oman en de Perzische Golf en in het westen aan Irak en Turkije. Met een oppervlakte van ruim
1,6 miljoen vierkante kilometer is het circa 40 keer zo groot als Nederland. Het land telde eind 2002 naar schatting 65,5 miljoen inwoners, waarvan rond de 7 miljoen in de hoofdstad Teheran1.
De grootste bevolkingsgroep wordt gevormd door etnische Perzen. Daarnaast wonen er Azeri's, Koerden, Arabieren, Baluchi's en Turkmenen. De officiële taal is het Farsi (Perzisch), maar veel minderheidsgroepen spreken daarnaast hun eigen taal, zoals het Azeri-Turks, Koerdisch of Arabisch.
2.1.2 Geschiedenis
De geschiedenis van het moderne Iran begon in 1925, toen Reza Khan (die later zichzelf de naam Reza Pahlavi gaf) zichzelf uitriep tot de Sjah (koning) van Perzië. Onder zijn krachtige bewind werd de modernisering van het land voortvarend ter hand genomen. Toen bleek dat de Sjah pro-Duitse sympathieën aan de dag legde, werd hij in 1941 vervangen door zijn zoon, Mohammad Reza Pahlavi. De nieuwe Sjah werd een trouwe bondgenoot van het Westen en de Verenigde Staten. Mohammad Reza Sjah voerde vanaf de jaren zestig een sterk persoonlijk en westers georiënteerd bewind, dat werd gekenmerkt door een reeks politieke, economische en sociale hervormingen, maar tegelijkertijd een repressief karakter had. Het succes van de hervormingen bleef voor brede lagen van de bevolking beperkt. Het toenemend verzet tegen het bewind van Mohammad Reza Sjah leidde begin 1979 tot diens val en vertrek. De macht kwam na een korte overgangsperiode in handen van de islamitische geestelijke Ayatollah Khomeini, die kort daarop de Islamitische Republiek Iran uitriep.
Onder leiding van Khomeini werd een sterk isolationistisch bewind gevoerd en werden de Verenigde Staten en Israël uitgeroepen tot staatsvijanden. Van 1980 tot en met 1988 verkeerde Iran in een hevige oorlog met buurland Irak. Deze oorlog,
1 EIU Country Profile 2003.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

die vele slachtoffers eiste, greep diep in op de Iraanse samenleving en economie. Na de dood van Ayatollah Khomeini in 1989 heeft Iran eerst een aantal jaren van ernstige malaise doorgemaakt alvorens het geleidelijk een andere, minder isolationalistische koers is gaan varen. Later heeft het land deze isolationistische koers steeds meer verlaten.
De huidige hervormingsgezinde president Mohammad Khatami werd op 8 juni 2001 met grote meerderheid (77% van de stemmen) op democratische wijze voor een tweede termijn van vier jaar herkozen. Nog voor de inauguratie van de president kwam het tot onenigheid tussen het hervormingsgezinde parlement en de uiterst conservatieve Raad van Hoeders2 over de door het parlement geblokkeerde benoeming van twee nieuwe leden van de raad. Pas nadat het parlement bakzeil had gehaald en alsnog instemde met de benoeming was de Raad weer compleet en kon de president op 8 augustus 2001 worden geïnaugureerd. Het kort daarna door Khatami gepresenteerde kabinet was voor een groot deel gelijk aan het vorige en bevatte nog altijd een groot aantal meer conservatieve ministers, hetgeen leidde tot kritiek op de president door hervormingsgezinden.
De hervormingsbeweging in Iran heeft nauwelijks kunnen profiteren van de verkiezingsoverwinning van Khatami. Steeds weer vond de beweging, die een overweldigende meerderheid in het parlement had, de Raad van Hoeders op haar weg. In de nasleep van 11 september 2001, toen de Iraanse politiek met name werd gedomineerd door de ontwikkelingen in Afghanistan, wist de Raad twee belangrijke wetsvoorstellen van de hervormingsgezinden inzake buitenlandse investeringen en hervorming van het justitieel apparaat zonder veel ophef te torpederen. De ontevredenheid over het gebrek aan daadkracht bij de president nam onder de hervormingsgezinden steeds verder toe. Ook kwam het in november 2002 weer tot studentenprotesten.
Op 24 september 2002 presenteerde president Khatami zijn twee reeds lang verwachte wetsvoorstellen voor belangrijke hervormingen. Het betrof een voorstel dat de macht van de president versterkt, in die zin dat hij ongrondwettige handelingen van de rechterlijke macht nietig kan verklaren, en een voorstel om de macht van de conservatieve Raad van Hoeders in te perken, door de invloed van de raad bij de `goedkeuring' van kandidaten voor verkiezingen te verkleinen. Op 6 november 2002 werd het voorstel door het parlement aangenomen, waarna het ter goedkeuring werd voorgelegd aan de Raad van Hoeders.
2 Zie over deze Raad van Hoeders de paragraaf 2.1.3 van dit ambtsbericht.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


2.1.3 Staatsinrichting3
De trias politica en de Geestelijk Leider
Iran is een islamitische republiek die de scheiding der machten kent. De drie staatsmachten vallen echter onder een overkoepelende macht in de rol van de Geestelijk Leider4. De aanwezigheid van deze Geestelijk Leider is gebaseerd op het door Ayatollah Khomeini geïntroduceerde leerstuk van de Velayat-e Faqeh, de heerschappij van de religieuze wetsgeleerde. De Geestelijk Leider is staatshoofd en heeft de bevoegdheid om rechtstreeks in de aangelegenheden van de onderstaand omschreven drie machten van de trias politica in te grijpen5. De Geestelijk Leider benoemt het hoofd van de rechterlijke macht, de geestelijken die de helft van de Raad van Hoeders uitmaken, alle hoge militaire functionarissen, de leiders van het vrijdaggebed, het hoofd van de nationale radio en TV en de uitgever van de avondkrant Kayhan. Thans is de Geestelijk Leider Ayatollah Ali Khamenei, die dit ambt bekleedt sinds het overlijden van Khomeini.
De uit 86 geestelijken bestaande zeer conservatieve Vergadering van Experts (Council of Experts) wordt elke acht jaar rechtstreeks door de bevolking gekozen en is verantwoordelijk voor de verkiezing van een nieuwe Geestelijk Leider bij het overlijden van de huidige Geestelijk Leider. Officieel dient de vergadering ook toe te zien op het functioneren van de Geestelijk Leider, waartoe de vergadering eens per twee jaar bijeen hoort te komen. In de praktijk is de Vergadering van Experts echter onderworpen aan de Geestelijk Leider. De laatste maal dat verkiezingen voor de Vergadering van Experts plaatsvonden, was in 1998. Wetgevende macht
De wetgevende macht wordt gevormd door het parlement (Islamitische Consultatieve Vergadering, in het Perzisch vaak afgekort tot majlis)6. De 290 leden van het parlement worden iedere vier jaar rechtstreeks door de bevolking gekozen. De meest recente verkiezingen hebben plaatsgevonden op 20 februari 2004. Doordat elke kandidaat voor de parlementsverkiezingen door de ondergenoemde Raad van Hoeders dient te worden gescreend op loyaliteit aan de beginselen van de
3 Voor dit hoofdstuk is onder andere gebruik gemaakt van `Iran: Who holds the power?' op de website van BBC News, news.bbc.co.uk.
4 Een grafische weergave van de diverse staatsorganen is te vinden in bijlage 2 van dit ambtsbericht.

5 Artikel 57 van de Iraanse grondwet, waarin het beginsel van de scheiding der machten is neergelegd, luidt als volgt: "The sovereign powers in the Islamic Republic of Iran consist of the Legislature, the Executive and the Judiciary, which shall be exercised under the supervision of the Imam and the Leader of the nation in accordance with the following articles of this law. These powers are independent of each other and a connection between them is maintained by the President of the Republic."

6 Artikel 58 van de Iraanse grondwet.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

islamitische republiek, wordt een groot aantal potentiële kandidaten echter uitgesloten van deelname aan de verkiezingen. Het parlement kan volgens de grondwet niet worden ontbonden. De huidige voorzitter van het parlement is Mehdi Karroubi, een geestelijke met een linkse inslag.
Het parlement heeft naast zijn wetgevende taak ook tot taak het optreden van de uitvoerende macht te controleren. Het komt regelmatig voor dat ministers door het parlement worden opgeroepen om verantwoording af te leggen over hun beleid. Het parlement kan door middel van een motie van wantrouwen ministers tot aftreden dwingen, hetgeen in het afgelopen decennium ook daadwerkelijk is voorgekomen. De enige hervormingsgezinde partij in het parlement is na de verkiezingen van februari 2004 de Vereniging van Strijdende Geestelijken, de partij van president Khatami. De belangrijkste conservatieve partijen zijn de Vereniging van de Strijdende Geestelijkheid (niet te verwarren met de bijna gelijkluidende eerdergenoemde hervormingsgezinde partij) onder leiding van voormalig president Rafsanjani en de Abadgaran (Islamitische Iran Coalitie van Ontwikkelaars). Bij vrijwel alle verkiezingen worden nieuwe gelegenheidscoalities tussen partijen gesmeed. Tot aan de parlementsverkiezingen van 20 februari 2004 bestond de meerderheid van het parlement uit hervormingsgezinde parlementariërs, hierna kregen de conservatieven de overhand.
De macht van het parlement op wetgevend gebied wordt aanzienlijk beperkt doordat wetgeving die door het parlement wordt aangenomen, door de zogenaamde Raad van Hoeders (Council of Guardians) dient te worden goedgekeurd. De helft van deze uit twaalf leden bestaande raad bestaat uit geestelijken die door de Geestelijk Leider worden benoemd. De andere helft zijn seculiere magistraten afkomstig uit de rechterlijke macht. De benoeming van deze zes magistraten in de Raad van Hoeders geschiedt door het hoofd van de rechterlijke macht, na instemming van het parlement. De Raad van Hoeders is zeer behoudend van karakter. Secretaris van de Raad van Hoeders is Ayatollah Ahmad Jannati.
Geschillen tussen het parlement en de Raad van Hoeders worden besproken in de Beoordelingsraad (Expediency Council), waarin onder andere parlementariërs, leden van de Raad van Hoeders en de hoofden van de drie machten zitting hebben. De Beoordelingsraad staat onder leiding van de voormalig president van Iran, Hashemi Rafsanjani.
Uitvoerende macht
Aan het hoofd van de uitvoerende macht staat volgens de grondwet de president7. In de praktijk is het echter vaak de Geestelijk Leider die de macht heeft, zoals
7 Artikel 60 van de Iraanse grondwet.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

bijvoorbeeld over de strijdkrachten. De president wordt iedere vier jaar gekozen en kan maximaal twee termijnen dienen. De laatste presidentsverkiezingen hebben plaatsgevonden op 8 juni 2001. De huidige president is Mohammad Khatami. Onder hem valt de regering die bestaat uit zes vice-presidenten en de overige ministers. De ministers worden gekozen door de president, die hen ook kan afzetten. In de praktijk verantwoorden ministers zich op het punt van defensie, veiligheid en buitenlands beleid meestal bij de Geestelijk Leider. Iran heeft 28 provincies, die worden bestuurd door centraal benoemde provinciegouverneurs. De strijdkrachten bestaan uit het reguliere leger en de Revolutionaire Garde (Sepah-e Pasdaran), verenigd onder een gemeenschappelijke generale staf. Alle hoge legerfunctionarissen worden benoemd door de Geestelijk Leider en zijn rechtstreeks verantwoording aan hem verschuldigd. De Revolutionaire Garde, die functioneert als een volledig leger, met luchtmacht, landmacht en marine, heeft een grote invloed in andere instellingen zoals de politie en het ministerie van Inlichtingen.
Onder de verantwoordelijkheid van de Revolutionaire Garde vallen ook de zogenaamde Basidj, uit vrijwilligers bestaande burgermilities die een deel van de ordehandhaving voor hun rekening nemen. De positie van deze Basidj als ondersteuner van politie en justitie is in 1992 in de wet vastgelegd. De leden van de Basidj voeren deze taak in hun vrije tijd uit naast hun normale werkzaamheden. De diverse Basidj-groepen opereren vanuit plaatselijke moskeeën. Waarnemers zeggen dat zij voor hun diensten betaald worden door conservatieve elementen binnen het overheidsapparaat. Inmiddels zijn de Basidj zo ver vergroeid met de reguliere veiligheidstroepen, dat zij door veel waarnemers als een integraal onderdeel van het staatsapparaat worden beschouwd. Het komt dan ook slechts zeer zelden voor dat de reguliere politie of andere onderdelen van het officiële staatsapparaat ingrijpen in het handelen van de genoemde milities. Bij de studentendemonstraties in 2003 werden leden van de milities die vreedzaam studerende studenten te lijf gingen na enige tijd wel door reguliere politie-eenheden weerhouden van verder geweld. Een andere zeer conservatieve militie met een vergelijkbare positie is de uit enkele duizenden leden bestaande Ansar-e Hezbollah.
Rechtsprekende macht8
De rechtsprekende macht is in Iran een zeer invloedrijke machtsfactor, die in de laatste jaren altijd zeer conservatief van karakter is geweest. Het hoofd van de rechtsprekende macht (judiciary) moet een geestelijke zijn, die wordt benoemd door de Geestelijk Leider. Sinds augustus 1999 is Ayatollah Mahmoud Hashemi Shahroudi het hoofd van de magistratuur.

8 Voor een beschrijving van de rechtsgang zie paragraaf 3.3.5 van dit ambtsbericht.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

In Iran bestaan naast de normale rechtbanken (openbare rechtbank genoemd), ook zogenaamde revolutionaire rechtbanken. Deze laatste zijn opgericht in 1979 en zijn bevoegd voor delicten zoals belediging van de Geestelijk Leider, mohareb `strijd tegen God' of mofzed fi'l arz `verderf zaaien op aarde' ­ een algemene omschrijving die voor veel politieke delicten (inclusief geweldloze) wordt gebruikt ­ en drugsdelicten. Abortus, geloofsafval en homoseksuele handelingen, die in Iran worden beschouwd als een strafbaar feit, worden behandeld door de openbare rechtbanken. In 1994 werden het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht samengevoegd, zodat de rechter zowel de rol van openbaar aanklager als van rechter kreeg toebedeeld. Deze constructie is in 2003 teruggedraaid, toen het instituut van openbaar aanklager opnieuw werd ingevoerd.
Voor de berechting van geestelijken en militairen bestaan speciale afzonderlijke rechtbanken. Het Hooggerechtshof, dat zestien afdelingen telt, heeft een beperkte bevoegdheid om vonnissen van rechtbanken te herzien. De speciale rechtbank voor geestelijken kent geen beroepsmogelijkheid.

2.2 Politieke ontwikkelingen

2.2.1 De positie van president Khatami en zijn hervormingsbeleid President Khatami is in 2001 opnieuw met een grote meerderheid van stemmen gekozen, hetgeen er op wees dat de bevolking nog altijd vertrouwen had in de hervormingsgezinde koers die hij en zijn regering voeren. Dit vertrouwen is inmiddels door het gebrek aan slagkracht van Khatami en zijn regering sterk afgenomen.
Illustratief voor de positie van Khatami en zijn hervormingsbeleid zijn de wederwaardigheden van de in 2002 door Khatami ingediende voorstellen tot belangrijke wetswijzigingen. In mei 2003 werd het wetsvoorstel waarbij de president de mogelijkheid kreeg om ongrondwettige handelingen van de rechterlijke macht nietig te verklaren9, afgewezen door de Raad van Hoeders, die alle ontwerpwetgeving toetst op overeenstemming met de grondwet en de islamitische principes van de staat. In diezelfde maand waarschuwden 135 (van de 290) parlementsleden in een open brief voor rampspoed, als er niet eindelijk ernst gemaakt zou worden met de hervormingen.
In augustus 2003 werden opnieuw drie door het parlement goedgekeurde wetsvoorstellen door de Raad van Hoeders afgewezen. Het betrof een ook al in april en juli 2003 door de Raad van Hoeders verworpen en vervolgens in aangepaste
9 Zie hierover ook paragraaf 2.1.2.
10

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

vorm opnieuw door het parlement aangenomen wetsvoorstel om de invloed van de Raad van Hoeders op de selectie van kandidaten voor de parlementsverkiezingen in te perken, en twee wetsvoorstellen over toetreding tot het VN-antifolterverdrag (CAT) en het VN-vrouwenverdrag (CEDAW). Aldus is thans nog geen enkel hervormingsvoorstel door de Raad van Hoeders goedgekeurd10. Dit heeft ertoe geleid dat Khatami veel aan populariteit heeft ingeboet en de bevolking een apathische houding heeft gekregen jegens de door hem beloofde hervormingen. Enkele malen heeft Khatami zelfs gedreigd met aftreden wanneer zijn hervormingsplannen opnieuw geblokkeerd zouden worden. Deze woorden heeft hij echter geen gestand gedaan.
Ook in de crisis van begin 200411 rond de afgewezen kandidaten voor de parlementsverkiezingen kreeg Khatami veel verwijten dat hij geen sterke positie durfde in te nemen tegenover de conservatieven en steeds de confrontatie uit de weg ging12. Na de overwinning van de conservatieven in de parlementsverkiezingen van februari 2004 heeft de president nauwelijks meer steun om hervormingen te kunnen doorvoeren.
Op 17 maart 2004 maakte Khatami bekend dat hij het eerdergenoemde wetsvoorstel inzake uitbreiding van de bevoegdheden van de president had ingetrokken. Hij bekritiseerde de frequente afwijzing van wetsvoorstellen door de Raad van Hoeders en gaf aan dat het instituut van president naar zijn mening in de afgelopen periode aan betekenis heeft ingeboet13.

2.2.2 Lokale verkiezingen
Op 28 februari 2003 vonden lokale verkiezingen plaats. Tot 5 januari 2003 konden potentiële kandidaten zich aanmelden. Een groot aantal kandidaten meldde zich aan. Voor de 15 gemeenteraadszetels in Teheran waren meer dan 1500 kandidaten14. Onder hen bevond zich ook een aanzienlijk aantal liberale en nationalistische kandidaten.
Screening van de kandidaten voor de gemeenteraden geschiedt in tegenstelling tot kandidaten voor de parlementsverkiezingen niet door de Raad van Hoeders, maar door een `electoral board' van het ministerie van Binnenlandse Zaken en een Commissie die aan het parlement is verbonden. Bij de screening werden twee leden
10 Reuters, 13 augustus 2003.

11 Zie hierover paragraaf 2.2.4 van dit ambtsbericht.
12 Reuters, 14 januari 2004.

13 RFE/RL Iran Report Vol. 7 No.11, 22 maart 2004.
14 AFP, 23 januari 2003.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

van de verboden nationalistisch georiënteerde Iran Freedom Movement (IFM) uitgesloten van deelname.
Onder de bevolking bleek weinig animo te bestaan om haar stem uit te brengen. In totaal heeft slechts 39% van de bevolking haar stem uitgebracht. In Teheran was het opkomstpercentage nog lager, slechts 12%. In de hoofdstad werden 14 van de 15 zetels veroverd door conservatieven. Ook in een groot aantal andere steden wonnen de conservatieven. Dit hangt direct samen met de lage opkomst. De conservatieven beschikken over een loyale achterban die bij de verkiezingen trouw is opgekomen. De kiezers die bij de presidentsverkiezingen van 2001 nog massaal de hervormingsgezinde Khatami steunden, bleven nu teleurgesteld thuis en lieten op deze wijze het speelveld aan de conservatieve kandidaten.
2.2.3 Studentenprotesten
Op 9 juni 2003 vonden protesten plaats door enkele honderden studenten die zich verzetten tegen de privatisering van hun universiteit. De protesten veranderden al snel in veel algemenere kritiek op het gehele overheidsbeleid in Iran. De volgende dag gingen 's avonds duizenden studenten de straat op, luidkeels anti-regimeleuzen schreeuwend. Hun protest werd kracht bijgezet door het claxonneren van passerende auto's. De politie sloot de omgeving af, waarna de radicaal islamitische burgermilities van de Ansar-e Hezbollah en de Basidj de betogers met geweld uiteendreven. Hierbij sneuvelden vele ruiten, telefooncellen en motorfietsen. Ook werden tientallen arrestaties verricht. Ook de volgende avond waren weer duizenden jongeren op straat te vinden; met name in de buurt van universiteiten in Teheran vonden massale protestmarsen plaats. Een belangrijke rol bij de demonstraties speelden enkele Perzischtalige televisiezenders die zijn gestationeerd in Californië in de Verenigde Staten. Deze zenders riepen bij herhaling gepassioneerd de bevolking op om de straat op te gaan. Op de derde achtereenvolgende avond vonden opnieuw demonstraties plaats, zij het dat het aantal deelnemers minder was dan de avonden ervoor. Bij de demonstraties was voor het eerst de leus `Dood aan Khamenei' te horen. Het kwam tot gewelddadige confrontaties tussen de studenten enerzijds en Ansar-e Hezbollah en de Basidj anderzijds, waarbij veertig gewonden vielen15. De demonstranten werden door de politie met traangas uiteengedreven. Op 13 juni nam de politie posities in binnen de campus van de Universiteit van Teheran, om zo hernieuwde confrontaties tussen de studenten en de Basidj en Ansar-e Hezbollah te voorkomen. Ook op de avond van deze dag gingen duizenden demonstranten de straat op. Anti-Khamenei leuzen werden die avond niet gehoord. Toen met messen en kettingen bewapende militieleden van de Ansar-e Hezbollah en de Basidj enkele slaapzalen van de universiteit binnenvielen, raakten tientallen
15 Reuters en AFP, 13 juni 2003.

12

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

studenten gewond. Later zijn door de oproerpolitie onder de Basidj en de Ansar-e Hezbollah arrestaties verricht. Onder andere de leider van de Ansar-e Hezbollah werd wegens de genoemde vergrijpen aangehouden. De vijfde nacht vonden opnieuw demonstraties plaats, maar vele demonstranten bleven in hun auto's, om zo aanvallen van de milities te voorkomen. De zesde opeenvolgende nacht herhaalde dit patroon zich. De daarop volgende dagen hielden de demonstraties aan. Een groot aantal studenten werd aangehouden.
De demonstraties die aanvankelijk alleen in Teheran plaatsvonden, sloegen op 12 juni ook over naar de steden Shiraz, Isfahan, Mashhad en Ahvaz. Een opvallend verschil met vorige studentenprotesten was, dat nu in het hele land ook burgers in groten getale opkwamen om naar de demonstraties te kijken en hun instemming met het protest niet onder stoelen of banken staken. De protestacties kregen ­ ook ditmaal voor het eerst ­ geen steun vanuit de hervormers in het parlement, hetgeen te begrijpen is, omdat de demonstraties zich onder andere richtten tegen de hervormingsgezinde regering van Khatami.
De laatste avond en nacht van de rellen was op 20 juni 2003, al was het rond 9 juli opnieuw enigszins onrustig. In de maand juli werd nog een groot aantal arrestaties verricht.

2.2.4 Parlementsverkiezingen
Op 14 september 2003 maakte het ministerie van Binnenlandse Zaken bekend dat de eerstvolgende parlementsverkiezingen plaats zouden vinden op 20 februari 2004. De kandidaten konden zich van 12 tot 19 december 2003 laten registreren. Uiteindelijk registreerden zich 8.145 kandidaten, waarvan 1700 voor de dertig zetels die voor Teheran beschikbaar zijn. In de maanden voorafgaand aan de verkiezingen werd vanuit het hervormingsgezinde kamp de vrees uitgesproken dat de opkomst net zo laag zou zijn als bij de lokale verkiezingen, waardoor de conservatieven de macht in het parlement zouden krijgen. De bevolking werd aanvankelijk door deze hervormingsgezinden opgeroepen toch vooral te gaan stemmen. Op 10 januari 2004 maakte de Raad van Hoeders, die zoals gezegd de kandidaten voor de parlementsverkiezingen stuk voor stuk screent, bekend dat een groot deel van de geregistreerde kandidaten niet door de screening was gekomen. Enkele duizenden kandidaten werden uitgesloten van deelname aan de verkiezingen, omdat zij geen respect voor de islam zouden hebben of niet loyaal zouden zijn aan de absolute heerschappij van de Geestelijk Leider. Onder de gediskwalificeerde kandidaten bevonden zich ook 84 parlementsleden uit het nog zittende parlement. De meeste afgewezen kandidaten waren van hervormingsgezinde signatuur.
13

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Een aantal hoge hervormingsgezinde functionarissen heeft per brief aan de president laten weten dat zij bereid waren om af te treden als de beslissing niet zou worden teruggedraaid. President Khatami heeft berichten in de media dat hij zelf ook tot aftreden bereid zou zijn door zijn woordvoerder laten ontkrachten16. Onder hen die met aftreden dreigden, waren vier van de zes vice-presidenten, twaalf van de twintig ministers en 27 van de 28 provinciegouverneurs17.
Als reactie op de afwijzing begonnen circa 80 parlementariërs ­ waaronder een groot aantal van de afgewezen kandidaten voor de aanstaande parlementsverkiezingen ­ op 11 januari 2004 een sit-in voor het parlementsgebouw. Op de vierde dag van de sit-in riep president Khatami hen tijdens een toespraak in het parlement op om de sit-in voor een week op te schorten, zodat in de tussentijd met de Raad van Hoeders gesproken kon worden. De parlementariërs gaven geen gehoor aan de oproep en deelden mee hun actie te zullen voortzetten. Op 14 januari 2004 gaf Geestelijk Leider Khamenei, die in staatsaangelegenheden altijd het laatste woord heeft, tijdens een bijeenkomst met de Raad van Hoeders de raad de opdracht om de kandidaturen nogmaals te bekijken. Ten minste de kandidaturen van de reeds zittende parlementsleden moesten volgens Khamenei worden goedgekeurd18. Op 20 januari 2004 deelde de Raad van Hoeders mee dat
200 eerder afgewezen kandidaten alsnog werden toegelaten. Dit heeft de parlementsleden er niet van weerhouden om hun sit-in actie voort te zetten19. In de loop van de dagen hierna is in verschillende fases steeds een nieuw aantal kandidaten alsnog toegelaten. Telkens weer kwam het tot dreigementen met aftreden en een verkiezingsboycot van hervormingsgezinde politici en hoge ambtenaren.
Op 30 januari 2004 maakte de Raad van Hoeders bekend dat uiteindelijk 1160 van de eerder niet toegelaten kandidaten alsnog konden deelnemen aan de verkiezingen. Onder hen bevonden zich echter niet de zittende parlementsleden die in eerste instantie waren uitgesloten. Daags hierna verklaarde president Khatami dat de verkiezingen na deze beslissing van de Raad alle legitimiteit ontbeerden. Een groot aantal provinciegouverneurs die verantwoordelijk waren voor de organisatie van de verkiezingen nam ontslag. Op 1 februari 2004 namen tevens 123 van de 290 parlementsleden ontslag uit protest tegen de beslissing. Een verzoek van de regering om de verkiezingen uit te stellen werd door de Raad van Hoeders niet gehonoreerd. Op 4 februari 2004 maakte Geestelijk Leider Khamenei bekend dat de verkiezingen gewoon dienden te worden gehouden op de geplande datum. Ook deelde hij mee dat
16 DPA, 14 januari 2004.

17 Reuters, 13 januari 2004.

18 DPA, 14 januari 2004 en Reuters, 15 januari 2004.
19 DPA, 20 januari 2004.

14

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

het verhinderen van de verkiezingen door het nemen van ontslag indruiste tegen de wet en tegen de islam20.
Op 2 februari maakte de grootste politieke partij, het hervormingsgezinde Islamic Iran Participation Front (IIPF) bekend, dat de partij niet aan de verkiezingen zou deelnemen. De partij van president Khatami, de Vereniging van Strijdende Geestelijken, gaf enkele dagen later aan wel in de verkiezingen te zullen participeren21. Op 5 februari 2004 beëindigden de parlementariërs hun sit-in actie. Meer dan honderd van hen hebben op 17 februari 2004 een open brief aan de Geestelijk Leider gestuurd, waarin zij hem scherp hebben bekritiseerd. Dergelijke kritiek op de Geestelijk Leider was nooit eerder zo openlijk geuit22. De verkiezingen vonden op 20 februari plaats zonder de circa 2000 van deelname uitgesloten hervormingsgezinde kandidaten. Het landelijke opkomstpercentage lag volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken op 50,5 %. In Teheran kwam 33,7% van de kiezers op23. Zowel de conservatieven als de hervormingsgezinden interpreteerden deze opkomst als een overwinning voor hun eigen kant. De hervormingsgezinden lazen uit de uitslag dat massaal gehoor was gegeven aan de oproep om niet te gaan stemmen die zij hadden gedaan na de uitsluiting van een groot aantal kandidaten; de conservatieven daarentegen zagen het opkomstcijfer als hoog. De verkiezingen resulteerden ­ zoals verwacht ­ in een overwinning voor de conservatieven. Van de 290 zetels in het parlement behaalden zij er 156, hetgeen een ruime absolute meerderheid betekent. De hervormingsgezinden, die tot aan de verkiezingen driekwart van de zetels in het parlement in handen hadden, vielen terug tot 39 zetels. De rest van de zetels is verdeeld over diverse onafhankelijke kandidaten24.

2.2.5 Internationale ontwikkelingen
In de internationale sfeer heeft in de verslagperiode een aantal zaken een rol gespeeld. De dood van een Canadese fotojournaliste van Iraanse afkomst na haar aanhouding in de buurt van de Evin-gevangenis in Teheran in juli 2003 heeft de relatie tussen Iran en Canada danig verstoord. Dit heeft er onder andere toe geleid dat Canada in de derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties het voortouw heeft genomen voor een resolutie die de mensenrechtensituatie in Iran scherp bekritiseert.

20 AFP, 4 februari 2004.

21 AFP, 9 februari 2004.

22 AP, 18 februari 2004.

23 DPV, 22 februari 2004.

24 AFP, 25 februari 2004.

15

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Nadat in juni 2003 bleek dat het Iraanse atoomprogramma veel verder ontwikkeld was dan tot dan toe werd gedacht, ontstond bij veel landen de zorg dat Iran zich bezighield met de ontwikkeling van nucleaire wapens. Hierdoor nam de druk op Iran om het tweede protocol bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag te tekenen toe. Na bemiddeling van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland heeft Iran in oktober 2003 uiteindelijk ingestemd met ondertekening van het protocol, strengere inspecties en (tijdelijke) stopzetting van het verrijken van uranium. Het additionele protocol werd op 18 december 2003 ondertekend.

2.3 Sociaal-economische situatie
Iran stond voor het jaar 2003 op plaats 106 in de Human Development Index van de UNDP (in 2002 was dat nog plaats 98, in 2001 plaats 90). Het BNP per hoofd van de bevolking was in 2001 1.302 US dollar. In 2000 lag het BNP per hoofd van de bevolking in Iran op 1.106 US dollar25. Er zijn op korte termijn nauwelijks impulsen te verwachten voor economisch herstel. De werkloosheid blijft erg hoog. Voor 2001 werd deze geschat op ruim 16%26. Voor jongeren, ongeveer 70% van de bevolking is jonger dan 30 jaar, is het zeer moeilijk een baan te vinden en om een gezin te stichten. De wil om Iran te verlaten, vooral onder opgeleide jongeren, is wijdverbreid, mede vanwege de beperkingen die jongeren ondervinden in hun sociale leven27. Er is nog steeds geen beeld van schrijnende armoede, al wordt het voor grote lagen van de bevolking steeds moeilijker financieel rond te komen; zo'n
15 % van de bevolking leefde in 2002 in armoede28. De aardbeving die eind 2003 plaatsvond in de stad Bam in het zuiden van het land heeft circa 40.000 dodelijke slachtoffers geëist en grote verwoestingen aangericht in deze stad. Velen raakten hierdoor hun huizen kwijt en werden ondergebracht in tenten.

3

25 Iran. Country Profile 2002., The Economist Intelligence Unit (2002), blz. 60.
26 Iran. Country Profile 2003., The Economist Intelligence Unit (2003), blz. 59.
27 "Khatami says Iran incapable to attract expatriates to return home" in: Iran Weekly Press Digest, Vol. 15, No. 33, August 10-16, 2002, p. 4.
28 Country Report December 2002, The Economist Intelligence Unit, pagina 26, waarbij "armoede" gedefinieerd is als een inkomen van minder dan US dollar 89 per maand in de stad en US dollar 60 per maand op het platte land.
16

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Mensenrechten

3.1 Juridische context

3.1.1 Verdragen en protocollen
Iran heeft de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens onderschreven en de volgende mensenrechtenverdragen ondertekend en geratificeerd: het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (ECOSOC), het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Rassendiscriminatie (CERD) en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (CRC). De verdragen zijn alle reeds geratificeerd voor de islamitische revolutie van 1979, met uitzondering van het laatstgenoemde verdrag, dat in 1994 is geratificeerd. Bij dit verdrag is het voorbehoud gemaakt dat Iran zich het recht voorbehoudt om bepalingen die in strijd zijn met de islamitische wet buiten toepassing te laten. Iran is partij bij het Vluchtelingenverdrag van 1951, inclusief het Protocol van 1967. Iran heeft voorts in 2000 het statuut voor een Internationaal Strafhof ondertekend. Ratificatie van deze laatste ondertekening dient nog altijd plaats te vinden. Ratificatie van het reeds ondertekende Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen (CEDAW) en het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (CAT) heeft in de verslagperiode niet plaatsgevonden. Op 23 en 24 juli 2003 heeft het parlement twee wetten aangenomen, die moeten voorzien in ratificatie van het CEDAW respectievelijk het CAT. Op 12 augustus 2003 werden de wetten door de Raad van Hoeders echter geretourneerd aan het parlement29. De wet op de ratificatie van het CAT zou volgens de Raad een bepaling moeten bevatten dat de administratiekosten die verbonden zijn aan de toetreding door de VN dienen te worden gedragen. In oktober 2003 heeft het parlement de wet tot ratificatie van het CEDAW ongewijzigd voorgelegd aan de Beoordelingsraad, die bij dergelijke conflicten tussen het parlement en de Raad van Hoeders een bemiddelende rol speelt30. Op 21 december 2003 is de wet die voorziet in ratificatie van het CAT door het parlement geamendeerd in lijn met de opmerkingen van de Raad van Hoeders31. Beide wetsvoorstellen zijn nog altijd niet van kracht geworden.
3.1.2 Nationale wetgeving

29 Reuters en BBC-News, 13 augustus 2003.
30 Iran News, 18 oktober 2003.

31 Iraanse persbureau IRNA, 21 december 2003 en Iran Daily, 22 december 2003.
17

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Grondwet
De Iraanse grondwet, die dateert van 1979 en voor het laatst werd gewijzigd in
1989, erkent alle gebruikelijke grondrechten als vrijheid van pers, religie, vereniging en vergadering, bewegingsvrijheid, eerlijke rechtsgang, vrijwaring van foltering en van onmenselijke behandeling en vrijwaring van huiszoekingen en arbitraire aanhoudingen. Deze rechten zijn vastgelegd in de artikelen 19 t/m 42 van de grondwet. De grondwet kent echter ook mogelijkheden om deze vrijheden in te perken. Zo is in een aantal grondwettelijke bepalingen neergelegd dat het desbetreffende grondrecht niet in strijd mag zijn met de beginselen van de islam (artikelen 20, 21, 26 en 28 van de grondwet). Ook is in een aantal artikelen neergelegd, dat de vrijheid bij wet kan worden ingeperkt. Vrijheid van meningsuiting is niet in de grondwet opgenomen.
Andere wetgeving
Verspreid over diverse wetten is een aantal artikelen te vinden dat diverse grondrechten inperkt. Deze artikelen zullen de revue passeren bij de behandeling van de afzonderlijke mensenrechten in het vervolg van dit ambtsbericht. Het wetsontwerp dat beoogt artikel 38 van de grondwet ("prevention of torture of prisoners") te verankeren in de nationale wetgeving is ook in de verslagperiode niet aangenomen32. Het ontwerp betrof de wijze waarop gevangenen dienen te worden behandeld. Artikel 9 van het wetsontwerp bepaalt dat er een Raad zal worden ingesteld die toezicht moet houden op de naleving van de wet. De leden van de Raad moeten te allen tijde gedetineerden kunnen bezoeken en kunnen ingrijpen wanneer zij merken dat er wordt gefolterd of anderszins wordt gezondigd tegen artikel 38. Eventuele overtredingen zullen de leden van deze Raad rapporteren aan de hoofden van de drie machten.
Reeds in 2002 werd het voorstel tweemaal door het parlement goedgekeurd en vervolgens naar het parlement terugverwezen door de Raad van Hoeders. Op 15 december 2002 nam het parlement een geamendeerde versie van de wet opnieuw aan, die op 8 januari 2003 wederom door de Raad van Hoeders werd verworpen33. Hierop werd het voorstel voorgelegd aan de Beoordelingsraad, om vervolgens in augustus 2003 weer in geamendeerde versie door het parlement aangenomen te worden. Op 10 september 2003 werd het ontwerp echter opnieuw door de Raad van Hoeders verworpen34.

3.2 Toezicht

32 Zie over het wetsontwerp paragraaf 3.1.2 van het ambtsbericht Iran d.d.10 februari 2003.
33 DPA en Iran News, 9 januari 2003.
34 Dagblad Aftab-e Yazd, 11 september 2003.
18

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


3.2.1 Internationaal
Verenigde Naties
Doordat tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties voor het eerst in negentien jaar de resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran (ternauwernood) niet werd aanvaard, is het mandaat van de Speciale Rapporteur in mei 2002 komen te vervallen35. Op 21 november 2003 werd door de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN wel weer een ontwerpresolutie aangenomen die de mensenrechtensituatie in Iran veroordeelt. Op
22 december 2003 werd de resolutie ook plenair in de Algemene Vergadering aangenomen. Daarmee is echter het mandaat van de Speciale Rapporteur niet hersteld, aangezien slechts de Mensenrechtencommissie hiertoe in een resolutie kan oproepen. In januari 2004 riep de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch de VN op om opnieuw een procedure in te stellen om de naleving van aanbevelingen van de resolutie op de voet te volgen36. Op 24 juli 2002, tijdens een gesprek tussen de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (UNHCHR), Mary Robinson, en de Iraanse ambassadeur bij de VN, Mohammed Reza Alborzi, gaf Iran onverwacht het groene licht voor bezoeken van thematische VN-mensenrechtenrapporteurs aan Iran37. Van 15 t/m 27 februari 2003 vond voor het eerst sinds 1996 een bezoek aan Iran plaats onder de auspiciën van de VN-mensenrechtencommissie. Het betrof de VN-Werkgroep inzake Arbitraire Detentie onder leiding van de Franse rechter Louis Joinet, die onder andere een aantal gevangenissen en detentiecentra heeft bezocht. Het rapport van de Werkgroep is gepubliceerd op 27 juni 200338. De werkgroep concludeerde dat de meeste gevallen van arbitraire detentie voorkwamen bij personen die de grenzen van de vrijheid van meningsuiting hadden overschreden. Na hun gesprekken met leden van de werkgroep Arbitrary Detention lijken verschillende politieke gevangenen te zijn geïsoleerd.
Van 4 t/m 10 november 2003 bezocht voor het eerst in de geschiedenis de VN- Speciale Rapporteur inzake Bescherming van het Recht op Vrijheid van Meningsuiting, de Keniaan Ambeyi Ligabo, Iran. Tijdens zijn bezoek heeft hij naast zijn gesprekken met overheidsfunctionarissen ook zonder inmenging van de autoriteiten kunnen spreken met een aantal politieke gevangenen. Later bleek echter
35 Zie hierover uitgebreider paragraaf 3.2 van het algemeen ambtsbericht Iran d.d. 10 februari
2003.

36 Human Rights Watch, Iran. Briefing to the 60th Session of the UN Commission on Human Rights, 29 januari 2004.

37 AFP, 25 juli 2002 en BBC News, 26 juli 2002.
38 VN Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003.

19

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

dat de gesprekspartners van de Speciale Rapporteur die op borgtocht waren vrijgelaten na hun gesprekken door de autoriteiten opnieuw werden gedetineerd en ondervraagd39. Het rapport van de rapporteur is in januari 2004 uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat één van de gesprekspartners van Ligabo, Ahmad Batebi, kort na de ontmoeting is verdwenen40.
Europese Unie
De EU en Iran zijn in 2002 overeengekomen een mensenrechtendialoog aan te gaan. De eerste sessie vond plaats te Teheran, op 16 en 17 december 2002. Hier kwamen bestrijding van foltering en de strijd tegen discriminatie aan de orde. De tweede sessie werd gehouden in Brussel in maart 2003, waarbij eerlijke rechtsgang en het primaat van de wet (rule of law) onderwerp van gesprek waren. De derde sessie vond eveneens plaats in Brussel op 8 en 9 oktober 2003; hierbij stonden het recht op ontwikkeling en de vrijheid van meningsuiting op de agenda. Bij de tijdens deze sessies gehouden besloten bijeenkomsten van hoge ambtenaren zijn alle onderwerpen op het gebied van mensenrechten die voor de EU een punt van zorg zijn aan de orde gesteld. Ditzelfde gebeurt ook in de twee maal per jaar gehouden alomvattende politieke dialoog tussen de EU en Iran op hoog ambtelijk niveau41. De sessie van de alomvattende politieke Iran-dialoog die voor 26 oktober 2003 stond gepland in Teheran, is op verzoek van de Iraanse autoriteiten uitgesteld, omdat Iran had aangegeven meer tijd nodig te hebben voor de voorbereidingen. Ook de vierde ronde van de EU-Iran mensenrechtendialoog, die op 8 en 9 maart 2004 in Teheran had moeten plaatsvinden, is op Iraans verzoek voor onbepaalde tijd uitgesteld.
Internationale NGO's
Ook organisaties als Amnesty International (AI), Human Rights Watch (HRW) en Rapporteurs sans Frontières (RSF) houden de mensenrechtensituatie in Iran kritisch in de gaten. Deze organisaties hebben geen kantoren in Iran en krijgen van de Iraanse autoriteiten ook geen toestemming om het land regelmatig te bezoeken, maar maken gebruik van een uitgebreid netwerk van informanten. Zowel AI en HRW waren, na een eerdere afwijzing door de Iraanse autoriteiten, aanwezig bij de derde sessie van de EU-Iran mensenrechtendialoog op 8 en 9 oktober 2003 in Brussel. Teneinde deze NGO's te kunnen laten deelnemen, was de dialoogronde verplaatst van Teheran naar Brussel, omdat de Iraanse autoriteiten weigerden de delegatieleden van AI en HRW een visum te verstrekken.
39 Brief van Iraanse organisatie Ashti aan Speciaal Rapporteur Ligabo d.d. 25-12-2003, gepubliceerd op internet www.ashti.org.
40 VN Speciale Rapporteur voor de vrijheid van meningsuiting, Mission to the Islamic Republic of Iran E/CN.4/2004/62/Add.2 (14 januari 2004), blz. 6.
41 Raad van de Europese Unie, EU Annual Report on Human Rights. 13449/03 (10 oktober 2003), blz. 39-40.

20

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


3.2.2 Nationaal gouvernementeel
Binnen Iran opereren aan de overheid gelieerde mensenrechtenorganisaties zoals de Islamic Human Rights Commission (IHRC) en de "Article 90 Commission" van het parlement. Ofschoon deze organisaties van goede wil zijn, blijft het voor hen bijzonder moeilijk in Iran met succes te opereren. Islamic Human Rights Commission (IHRC)
De IHRC is in 1995 opgericht onder auspiciën van het hoofd van de rechtsprekende macht. Deze heeft als waarnemer plaats in het bestuur van de commissie. De IHRC inventariseert alle klachten en petities welke zij ontvangt van particulieren en instanties. Dat worden er elk jaar meer. In augustus 2003 deelde Mohammad Hossein Ziaiefar, de secretaris van de IHRC, mee dat binnen een jaar meer dan
12.000 brieven waren ontvangen waarin schendingen van de mensenrechten in Iran worden gemeld42. De meeste klachten betreffen de gerechtelijke autoriteiten. De commissie schrijft daarover omvangrijke rapporten, die echter zelden vermelden welke actie is of wordt ondernomen en met welk resultaat. De IHRC spreekt zich regelmatig in het openbaar uit over door haar geconstateerde schendingen. De IHRC onderhoudt goede contacten met de nationale Deense Mensenrechtencommissie. Artikel 90-Commissie
De parlementaire Artikel 90-Commissie is vernoemd naar artikel 90 van de grondwet. Dit artikel geeft elke burger het recht om bij het parlement een petitie in te dienen inzake het handelen van het parlement zelf, maar ook inzake het handelen van de uitvoerende macht en de rechterlijke macht. Het artikel verplicht het parlement de voorgelegde zaak te onderzoeken en een `bevredigend antwoord' te geven. Op basis van dit artikel is in 1996 de genoemde commissie ingericht. De klachten die de commissie ontvangt betreffen meestal de rechterlijke macht. De commissie werd tot aan de verkiezingen voorgezeten door parlementslid Hossein Ansari-Rad. Zijn opvolger was eind april 2004 nog niet bekend. De commissie heeft bezoeken gebracht aan gedetineerden, vele petities in ontvangst genomen, familieleden van gedetineerden ontvangen, brieven gericht tot het hoofd van het justitieel apparaat en duidelijke openbare uitspraken gedaan, zowel in het parlement als in interviews in de hervormingsgezinde pers. Ook heeft de commissie een aantal indringende vragen aan onder andere de openbaar aanklager Mortazavi gezonden met betrekking tot het onderzoek naar de dood in detentie van de Iraans-
42 IRNA en AFP, 19 augustus 2003.
21

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Canadese fotojournaliste Zahra Kazemi43. Op 28 oktober 2003 werd het rapport dat de commissie maakte over dit voorval in het parlement voorgelezen44. De rapporteur van deze commissie werd eerder vanwege zijn kritiek op de rechterlijke macht gedagvaard en veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Ondanks alle ontplooide activiteiten slaagt ook de Artikel 90-Commissie er niet in greep te krijgen op het justitieel apparaat dat rechtstreeks door de Geestelijk Leider en zijn adviseurs wordt aangestuurd. Toezicht in gevangenissen
Eind december 2003 verklaarde president Khatami dat met toestemming van het hoofd van de rechtsprekende macht een team was opgezet om inspecties te verrichten naar de toestand in gevangenissen45. In januari 2004 is een rapport over de situatie in gevangenissen gereedgekomen. Hiernaar gevraagd door westerse diplomaten heeft de regering aangegeven dat het rapport vertrouwelijk is en dus niet kan worden vrijgegeven.

3.2.3 Nationaal niet-gouvernementeel
Belangrijke, actieve mensenrechten-NGO's in Iran zijn de Association of Iranian Journalists (AIJ) en het Defenders of Human Rights Centre (DHRC).

De AIJ laat geregeld van zich horen en komt op voor een vrije pers en voor de rechten van (vooral gedetineerde) journalisten en hun families. In maart 2003 maakte de vereniging bekend een brief te willen schrijven aan de drie machten in Iran om nog eens te benadrukken hoe gevaarlijk het is om in Iran journalist te zijn46. In november 2003 verzocht de AIJ aan het hoofd van de rechtsprekende macht om gedetineerde journalisten te mogen bezoeken47. De vereniging is in het verleden regelmatig het voorwerp geweest van intimidatie door de Iraanse autoriteiten. Voorzitter van de AIJ is voormalig parlementslid Rajabali Mazroui. De DHRC, waarvan Nobelprijs-winnares Shirin Ebadi medeoprichter is, houdt zich bezig met kostenloze rechtsbijstand voor politieke gevangenen en ondersteuning van de families van politieke gevangenen. De DHRC heeft op 22 november 2003 de `Prix des Droits de l'Homme de la République Française' toegekend gekregen.
43 Dagbladen Iran, 3 september 2003 en Iran News, 4 september 2003.
44 BBC-News, AFP, 28 oktober 2003.
45 `Iran launches a probe into conditions in its jails' in Weekly Press Digest no. 52, 20-26 december 2003.

46 Iraans studentenpersbureau ISNA, 2 maart 2003 en Iran Daily, 3 maart 2003.
47 Iraans Persbureau IRNA, 3 november 2003.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Ook in de verslagperiode werden de activiteiten van mensenrechten-NGO's weer beperkt door de autoriteiten. Zo kregen leden van de organisaties soms te maken met pesterijen of intimidatie48.


48 U.S. Department of State, Iran Country Reports on Human Rights Practices ­ 2003, § 4.
23

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


3.3 Naleving en schendingen

3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
De vrijheid van meningsuiting wordt beperkt door een aantal artikelen in de Perswet en het Wetboek van Strafrecht. Artikel 12 van de uit 2000 daterende Perswet draagt aan het toezichthoudend orgaan op de pers op, om publicaties die in strijd zijn met de principes van de islamitische republiek te verbieden. Meningsuitingen die als delict worden gekwalificeerd, worden veelal behandeld door de revolutionaire rechtbanken, die bekend staan om hun harde houding ten opzichte van persdelicten. Doordat niet nauwkeurig gedefinieerd is welke uitspraken precies `in strijd met de islam' zijn, is op dit punt sprake van een arbitraire rechtspraktijk. De grens van toelaatbare kritiek, die niet altijd scherp te trekken is, lijkt te liggen bij kritiek op het principe van de velayat-e faqeh49 en kritiek op de persoon van de Geestelijk Leider. Kritiek op parlementariërs, ministers en de president kan ongestraft plaatsvinden, zolang de bekritiseerde personen hierover geen klacht indienen. Het aantal gevallen van strafvervolging wegens strafbaar geachte meningsuitingen is in de verslagperiode hoger geweest dan in de jaren ervoor. De opgelegde straffen worden door de Speciale Rapporteur voor de Vrijheid van Meningsuiting `hard en disproportioneel' genoemd50.
Kranten en tijdschriften
Iran kent een groot aantal kranten, die het hele spectrum van zeer conservatief tot uiterst hervormingsgezind bestrijken. Ook het aantal weekbladen is aanzienlijk. Censuur voorafgaand aan publicaties in kranten en tijdschriften vindt in Iran van tijd tot tijd plaats. Uitgevers van kranten worden namelijk van tijd tot tijd opgeroepen om bij de Nationale Veiligheidsraad te verschijnen, waar zij de instructie krijgen bepaalde zaken niet te publiceren. Zo werd in februari 2004 aan de media de opdracht gegeven een door een groep parlementsleden geschreven kritische brief over de Geestelijk Leider niet te publiceren51.
Kranten en weekbladen worden in Iran ook regelmatig achteraf gesanctioneerd voor hun berichtgeving. Publicatieverboden worden vaak gebaseerd op de Wet Preventieve Beperking uit 1960, die volgens onder andere een groot aantal parlementsleden helemaal niet voor dit doel in het leven is geroepen. Ook in 2003 is het weer enkele malen voorgekomen dat kranten of weekbladen voor kortere of langere tijd hun deuren moesten sluiten. Dergelijke verschijningsverboden troffen in
49 Zie hierover paragraaf 2.1.3 van dit ambtsbericht.
50 VN Speciale Rapporteur voor de vrijheid van meningsuiting, Mission to the Islamic Republic of Iran E/CN.4/2004/62/Add.2 (14 januari 2004), blz. 3.
51 AFP, 19 februari 2004.

24

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

de verslagperiode de kranten Hayat-e No, Nouruz, Hamshahri, Hambastegi, Yas-e Now en het studentenblad Andisheh. Soms mocht een krant ondanks het verbod alsnog na één of enkele dagen zijn deuren weer openen nadat eerst de uitgever was vervangen. De krant Asia, die op 6 juli 2003 werd verboden wegens het publiceren van een foto van Maryam Rajavi, leider van de verboden Mujaheddin-e Khalq Organisation (MKO), mag nog altijd niet verschijnen. De betrokken journalist van deze krant is in januari 2004 na een half jaar detentie op borgtocht (van ca. 100.000 euro) vrijgelaten. De hoofdredacteur van de krant is sinds juli 2003 gedetineerd52. In de week voorafgaand aan de verkiezingen van 20 februari 2004 werden de kranten Yas-e No en Shargh gesloten wegens de publicatie van een open brief van een aantal parlementariërs waarin felle kritiek werd geuit op de Geestelijk Leider53. Shargh mocht op 3 maart 2004 weer verschijnen, naar verluidt na een aantal concessies door de uitgever. In februari en maart 2004 werden de in Tabriz uitgegeven publicatie Neda-ye Azadegan en de weekbladen Vaght, Pen of the Teacher en Dabarestan gesloten54.
Regelmatig is strafvervolging ingesteld tegen uitgevers en soms ook tegen journalisten van kranten en weekbladen wegens een in de krant gepubliceerd artikel. De aanklacht luidt vaak: belediging, laster, verspreiden van leugens, beledigen van de islam. Het komt regelmatig voor dat een juridische procedure wordt begonnen op grond van aangifte door instanties die zich het voorwerp van belediging voelen; in het overgrote deel van de gevallen zijn dit overheidsinstanties55. Betrokkenen komen na betaling van een borgsom vaak vrij uit voorarrest. Veroordelingen betreffen vaak gevangenisstraffen die soms oplopen tot enkele jaren. Openbaar aanklager Mortazavi die verantwoordelijk is voor persdelicten staat bekend als een conservatieve hardliner. Thans zouden volgens Reporters Sans Frontières nog elf journalisten gedetineerd zijn56.
Radio en Televisie
In Iran worden op radio en televisie alleen programma's van de staatsomroep IRIB aangeboden. Vanuit het buitenland (met name de Verenigde Staten) is via de satelliet echter een groot aantal private Iraanse televisiezenders te ontvangen. Deze zenders representeren een breed scala, waarbinnen zich ook diverse oppositiegroeperingen in ballingschap bevinden. Ontvangst van deze televisiezenders is in Iran verboden. Er is derhalve een verbod op de verkoop en het bezit van satellietschotels voor TV-ontvangst. Een in december 2002 door het
52 Reporters Sans Frontières, 10 januari 2004.
53 Zie over deze brief paragraaf 2.2.4 van dit ambtsbericht.
54 AFP, 9 en 15 maart 2004.

55 VN Speciale Rapporteur voor de vrijheid van meningsuiting, Mission to the Islamic Republic of Iran E/CN.4/2004/62/Add.2 (14 januari 2004), blz. 15.
56 Zoals geciteerd in AFP, 9 maart 2004.
25

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

parlement aangenomen wetsvoorstel om het verbod gedeeltelijk op te heffen werd op 21 januari 2003 door de Raad van Hoeders verworpen57. Regelmatig vinden acties plaats om satellietschotels in beslag te nemen. Bezitters krijgen hierbij een geldboete tussen de 1 en 5 miljoen rials (circa 100 tot 500 euro) opgelegd58. In maart 2004 werden bij enkele lokale producenten circa 4000 schotels in beslag genomen59. Ook worden de signalen van satellieten gestoord, zodat ontvangst niet langer mogelijk is. Vele Iraniërs beschuldigen de Revolutionaire Garde van dit storen van de satellietsignalen60.
Internet
Door de sluiting van een groot aantal hervormingsgezinde kranten in 2002 hebben veel liberaal gezinden hun toevlucht gezocht tot het internet om hun ideeën te verspreiden. In januari 2003 beval het invloedrijke hoofd van de rechterlijke macht Ayatollah Mahmoud Hashemi Shahroudi aan internetproviders de blokkering van een groot aantal van deze websites61. Inderdaad is in de maanden daarna een groot aantal websites, waaronder ook vele buitenlandse, voor de Iraanse internetgebruiker onbereikbaar geworden. Webmasters van de autoriteiten onwelgevallige websites zijn regelmatig opgeroepen voor verhoor door de politie. Ook heeft een aantal malen strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden. In mei 2003 werd binnen de rechterlijke macht een speciale afdeling opgezet die verantwoordelijk is voor het onderzoeken en vervolgen van internetdelicten62. Er bestaat in Iran geen wetgeving met betrekking tot het internet. Voor de vervolging van internetdelicten wordt gebruik gemaakt van de Perswet. In november 2003 werd een schrijver veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf wegens contact met vanuit het buitenland opererende (Iraanse) websites63.
In augustus 2003 gingen er in het parlement stemmen op die het ontslag van minister Ahmad Motamedi van Post en Telecommunicatie eisten. De parlementsleden hielden hem verantwoordelijk voor het blokkeren van een groot aantal internetsites, hetgeen volgens hen onwettig was. Op 5 november 2003 vond in het parlement uiteindelijk een stemming over het aanblijven van Motamedi plaats. Van de 214 aanwezige stemmers waren 142 van mening dat Motamedi kon aanblijven64.

57 AFP, 21 januari 2003 en Iran News, 22 januari 2003. Zie over dit wetsvoorstel het algemeen ambtsbericht Iran d.d. 10 februari 2003, blz. 24-25.
58 AFP en dagblad Iran, 3 juli 2003.
59 Iran, 17 maart 2004 en Iran News, 18 maart 2004.
60 Iran News, 22 en 27 april 2003, Iraans dagblad Tose'eh, 26 april 2003.
61 Iraanse dagblad Abrar, 5 januari 2003, Iran News, 6 januari 2003.
62 AFP, 6 mei 2003 en Iraanse dagblad Yas-e No, 15 mei 2003.
63 Iran News, 8 november 2003.

64 Iraans persbureau IRNA, 5 november 2003 en Iran News, 6 novermber 2003.
26

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Boeken
Boeken die in Iran worden uitgegeven, dienen vooraf goedkeuring te krijgen van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding. Pas nadat deze goedkeuring is verleend, mogen drukkerijen tot het drukken van een boek overgaan. Naast integrale goedkeuring of afkeuring van boeken komt het ook voor dat het ministerie de uitgever te kennen geeft dat publicatie kan plaatsvinden na het aanpassen van bepaalde passages. Van tijd tot tijd gebeurt het dat een boek eerst goedkeuring krijgt, maar vervolgens alsnog wordt verboden. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met het boek `Iran, vrouwen en muziek' van Tuka Maleki. Het is ook in 2003 weer enkele malen voorgekomen dat (hoge) ambtenaren van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding werden gedagvaard wegens het verlenen van een vergunning voor een bepaalde publicatie. Ook schrijvers zijn in de verslagperiode regelmatig strafrechtelijk vervolgd wegens door hen geschreven werken. Het betreft hier vrijwel in alle gevallen publicaties die kritiek leveren op het bestaande model van de islamitische staat in Iran.
Het Iraanse Wetboek van Strafrecht kent geen specifieke straffen voor het in bezit hebben van verboden boeken en ander materiaal zoals afbeeldingen of video's, zolang het om privé materiaal gaat. Wanneer deze worden aangetroffen, blijft het bij inbeslagname hiervan door de autoriteiten. Het met een commercieel oogmerk handelen in literatuur, video's en ander materiaal dat aanstootgevend of beledigend voor de islam wordt geacht, is wel verboden. De straffen variëren van 3 maanden tot een jaar gevangenisstraf en/of geldboetes. Indien grote voorraden van verboden werken aanwezig zijn die bedoeld zijn voor (gratis) verspreiding met een meer politiek oogmerk, dan kan ook strafvervolging plaatsvinden. Deze vindt dan meestal plaats op grond van een aanklacht wegens verstoring van de publieke orde, een delict dat door de revolutionaire rechtbank behandeld wordt. Overige culturele uitingen
Begin 2003 werd een groot aantal filmcritici en kunstenaars door de politie gearresteerd en verhoord dan wel opgeroepen voor verhoor65. Volgens één van hen werden zij bevraagd op hun gehele handel en wandel. Politiechef kolonel Qalibaf verklaarde dat de reden van de arrestaties en verhoren was gelegen in het feit dat deze personen allemaal betrokken waren bij de verspreiding van pornografisch materiaal66. Ook is er een geval bekend van een uitgever van een filmtijdschrift die werd gearresteerd wegens het publiceren in zijn blad van foto's van vrouwen zonder de voorgeschreven islamitische kleding67. Een andere uitgever werd wegens een zelfde vergrijp veroordeeld68.

65 Reporters Sans Frontières, 12 maart 2003 en Dagblad Etimad, 6 maart 2003.
66 Tose'eh en Iran News, 12 maart 2003.
67 AFP, 16 juli 2003.

68 ISNA, 29 december 2003 en Iran Daily, 30 december 2003.
27

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Mondelinge meningsuitingen
Ook in de verslagperiode zijn vele studenten gearresteerd, berecht en veroordeeld wegens kritiek op de autoriteiten. Het betrof in veel gevallen studentenleiders die persconferenties hielden69. Ook komt het voor dat personen die een toespraak of persconferentie houden worden aangevallen door leden van de Basidj- of Ansar-e Hezbollah-milities. Dit lot is in 2003 ook een aantal parlementsleden ten deel gevallen toen zij toespraken wilden houden in diverse provinciesteden. Het huisarrest dat in 1997 werd opgelegd aan de thans 83-jarige groot-ayatollah Hossein Ali Montazeri wegens kritische uitlatingen over het Iraanse staatsbestel, werd op 30 januari 2003 opgeheven wegens de slechte gezondheidstoestand van Montazeri. In de maanden erna verschenen in de pers echter berichten dat hij nog altijd niet geheel kon gaan en staan waar hij wilde70. In september 2003 hield hij voor het eerst een openbare toespraak in de stad Qom71. Na zijn vrijlating heeft Montazeri zich bij herhaling kritisch uitgelaten over het Iraanse regime. De situatie van de wegens zijn uitspraken ter dood veroordeelde academicus Hashem Aghajari komt aan de orde in paragraaf 3.3.9 van dit ambtsbericht.
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
Vrijheid van vergadering
De grondwet garandeert vrijheid van vergadering, zolang deze niet ingaat tegen de principes van de islam. In de praktijk treden de autoriteiten echter zowel op tegen anti-overheidsdemonstraties als tegen alle samenscholingen waarvoor niet expliciet toestemming is verleend. Hierbij komt het vaak tot grote aantallen arrestaties. Vreedzame demonstranten worden vaak aangevallen door de milities van de Ansar- e Hezbollah en de Basidj.
Met name protestacties tegen het doodvonnis van de academicus Hashem Aghajari in november 2002 hebben geleid tot een golf van arrestaties72. Ook de grootschalige (studenten-)protestacties die plaatsvonden in juni 2003 hebben voor veel arrestaties van studenten gezorgd. Ook kwam het tot aanvallen op de demonstranten door de Ansar-e Hezbollah en de Basidj, waarbij gewonden en zelfs enkele doden zijn gevallen73. De deelnemende demonstranten zijn veelal nog in afwachting van de behandeling van hun rechtszaak. In veel gevallen kwamen de studenten wel vrij uit
69 Studenten die deelnamen aan de studentendemonstraties van juni 2003 komen aan de orde in paragraaf 3.3.2 van dit ambtsbericht.
70 Iran, Iran News en AFP, 12 maart 2003.
71 AP, 17 september 2003 en Iran News, 20 september 2003.
72 Zie over Aghajari paragraaf 3.3.9 van dit ambtsbericht.
73 Zie hierover paragraaf 2.3.3 van dit ambtsbericht.
28

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

hun voorarrest na het betalen van een borgsom. Eind februari 2004 zat nog een tiental studenten in voorarrest.
Vrijheid van vereniging
De vrijheid van vereniging is vastgelegd in artikel 26 en 27 van de Iraanse grondwet, maar is in deze artikelen begrensd door de principes van de islam. Voor de oprichting van een vereniging is vooraf toestemming nodig van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Binnen dit ministerie bevindt zich een speciaal comité dat zich bezighoudt met aanvragen voor oprichting van verenigingen. Een vergunning voor een vereniging wordt verstrekt voor de periode van twee jaar en dient vervolgens elke twee jaar vernieuwd te worden. Het komt regelmatig voor dat aanvragen niet worden gehonoreerd.
Iran Freedom Movement (IFM) 74
Een belangrijke vereniging die in de verslagperiode niet heeft kunnen opereren is de Iran Freedom Movement (IFM). Nadat de revolutionaire rechtbank op 27 juli 2002 de ontbinding van de IFM had gelast, ging de beweging op 3 augustus 2003 tegen deze uitspraak in beroep75. Het beroep was in maart 2004 nog niet behandeld door het Hof van Beroep. Ook diende voorzitter Ebrahim Yazdi namens de leden van de IFM een klacht in bij de parlementaire Artikel 90-Commissie over de gang van zaken tijdens de rechtszaken. De commissie rapporteerde op 15 april 2003 aan het parlement over de uitkomsten van haar onderzoek. De conclusie van de commissie luidde dat de IFM géén illegale beweging is en dat de inbeslagname van eigendommen en sluiting van kantoren van de IFM illegaal was. De conservatieve minderheid in het parlement reageerde furieus, omdat Imam Khomeini de beweging als onwettig had bestempeld76. Op 13 december 2003 begon een proces tegen de leider van de IFM. Eind april 2004 was nog altijd niet duidelijk wat de aanklacht was.
Vakbonden
Iran kent geen vakbonden in de gangbare zin van het woord. Fabrieken en grote bedrijven kennen wel een `Islamic Council of Labourers' (ICL), deze zijn over het algemeen echter niet onafhankelijk en lopen sterk aan de leiband van de desbetreffende directeuren en overheidsambtenaren. Vertegenwoordigers van deze ICL's vormen samen `The House of Labour'. De House of Labour vaardigt weer een vertegenwoordiger af aan de International Labour Organisation (ILO), waar ook een regeringsvertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van de werkgeversorganisatie zitting in hebben.

74 De IFM is een religieus nationalistische groepering die scheiding tussen staat en religie voorstaat.

75 Over het verloop van de rechtszaak tegen de IFM zie het algemeen ambtsbericht Iran d.d. 10 februari 2003, paragraaf 3.3.2

76 Iraans persbureau IRNA, 15 april 2003, dagblad Hambastegi en Iran News, 16 april 2004.
29

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

De politieke betekenis van deze organisaties is verwaarloosbaar. Demonstraties van ontevreden werknemers, bijvoorbeeld over slechte werkomstandigheden of het uitblijven van salarisbetalingen, worden niet door de ICL's georganiseerd. De ICL's proberen over het algemeen juist een matigende rol te spelen en uitingen van ontevredenheid te voorkomen.
Het hoofd van de House of Labour, de hervormingsgezinde Mahjoub, heeft begin
2004 de `Islamic Labour Party' opgericht. Hij wil zich gaan toeleggen op de herziening van de Arbeidswet en de oprichting van vakbonden. De uiteindelijke relevantie en consequenties hiervan zijn vooralsnog onbekend.
3.3.3 Vrijheid van godsdienst en overtuiging
Verreweg het grootste deel van de Iraanse bevolking is sji'itisch moslim. Het soennisme komt voornamelijk onder etnische minderheden als Koerden, Baluchi's, Turkmenen en Arabieren voor. Bijna 99% van de bevolking hangt de islam aan. Het beleid van de overheid is gericht op strikte naleving van islamitische waarden en normen. De grondwet verklaart de sji'itische islam (en de Ja'fari-school van denken) tot officiële religie van Iran, maar erkent het christendom, zoroastrianisme en het jodendom als officiële religieuze minderheden77. Gedurende de verslagperiode hebben zich geen belangrijke veranderingen voorgedaan ten aanzien van de situatie van de religieuze minderheden in Iran. De relatieve tolerantie tegenover bekeringsijver van christelijke zijde is ook in de verslagperiode blijven voortduren.
Erkende godsdiensten
De erkende religieuze minderheden hebben het recht op eigen publicaties en de mogelijkheid het eigen geloof te belijden. Bovendien hebben deze minderheden in bepaalde gevallen het recht eigen gebruiken en wetten na te leven. Voor deze religieuze minderheden is een vaste plaats in het parlement gereserveerd. Uit hun midden wordt een eigen volksvertegenwoordiger gekozen. Ondanks deze bescherming door de grondwet komt discriminatie op religieuze gronden voor, bijvoorbeeld wanneer het gaat om toegang tot een baan bij de overheid. In december
2003 is officieel goedkeuring verleend aan het aannemen van honderd christenen, zoroastriërs en joden als onderwijzers in dienst van het ministerie van Onderwijs. Zij zullen in verschillende regio's van de provincie Teheran te werk worden gesteld. Waarnemers beoordelen deze maatregel als een middel van de overheid om
77 Artikel 12 van de grondwet benadrukt de "volledige eerbiediging en vrijheid" van het sji'isme ten opzichte van soennitische varianten van de Islam. In artikel 13 worden het zoroastrianisme, jodendom en christendom genoemd als enige erkende religieuze minderheden.
30

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

beschuldigingen inzake discriminatie van religieuze minderheden te kunnen weerleggen78.
Door toepassing van de sjari'a worden de erkende religieuze minderheden achtergesteld op het terrein van het recht en gerechtelijke procedures, zoals getuigenissen, erfrechtkwesties en tot voor kort bloedgeld. Voor erkende religieuze minderheden is het uiterst moeilijk in geval van discriminatie op religieuze gronden een beroep te doen op de overheid. Zij doen soms een beroep op hun eigen kerkgemeenschap voor bemiddeling. Dit is echter vrijwel altijd zonder resultaat als de discriminatie is gebaseerd op de sjari'a-wetgeving. Wetswijziging op gebied van bloedgeld
Een belangrijke stap in de richting van gelijke juridische rechten voor de erkende religieuze minderheden is de recente wetswijziging op het gebied van bloedgeld (diyeh), waardoor ook verwanten van een niet-islamitisch slachtoffer nu het volledige bloedgeld ontvangen. Bloedgeld is het bedrag dat moordenaars aan de familieleden van de vermoorde moeten betalen om aan executie te kunnen ontkomen. In het verleden was het vastgestelde bedrag voor een niet-islamitisch slachtoffer de helft van hetgeen voor een moslim betaald diende te worden (momenteel 150 miljoen rials = 18.750 US dollar). De wetswijziging werd op 3 november 2002 door het parlement aangenomen79. Op 27 december 2003 stemde de Beoordelingsraad ­ na eerdere afwijzing door de Raad van Hoeders ­ in met de wet, waardoor deze officieel van kracht werd. De Geestelijk Leider zou persoonlijk een hand hebben gehad in de acceptatie van de wet80. Reeds eerder, op 2 september
2002, werd als voorschot op de wet al het volledige bedrag van 150 miljoen rials toegekend aan de nabestaanden van Hanik Hovsepian Mehr, de in 1994 vermoorde voorganger van de pinkstergemeente (Assemblies of God) in Teheran81. Christenen
De christelijke gemeenschap in Iran bestaat hoofdzakelijk uit Armeense en Assyrische christenen, die in de Iraanse samenleving geïntegreerde gemeenschappen vormen. De Armeense gemeenschap telt circa 120.000 leden, de overige "oorspronkelijke" christenen zijn ruim 15.000 in getal. De christelijke gemeenschap blijft onverkort in staat haar godsdienst uit te oefenen, voor zover het "geboren" christenen betreft.
De "oude" kerken roepen weinig of geen weerstand op. Deze ontplooien geen zendingsactiviteiten. De leider van de Armeense kerk in Iran heeft expliciet te kennen gegeven zelfs geen moslim-bekeerlingen die uit zichzelf belangstelling
78 Website Baztab, 27 december 2003 en Iran News, 28 december 2003.
79 IRNA / AFP 3 november 2002, Hambastegi 4 november 2002.
80 IRNA 28 december 2003, Iran Daily 29 december 2003 en Iran News 30 december 2003.
81 Dagblad Resalat, 2 september 2002.
31

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

tonen in zijn kerk te accepteren. Men wordt christen bij geboorte en trouwt slechts onderling. In de sporadische gevallen van een gemengde christen/moslim relatie, dient een mannelijke christen moslim te worden. Een vrouw kan haar oude geloof trouw blijven, mits haar kinderen moslim worden. De Armeense en Assyrische kerken in Iran bedienen zich in de liturgie en de bijbellessen van hun eigen taal. Complicaties als gevolg van zendingsdrang kunnen zich soms voordoen bij "moderne" kerken, zoals de pinkstergemeente (Assemblies of God) en evangelische kerken. De laatste jaren zijn zij met hun bekeringsactiviteiten niet meer actief onder de traditionele kerken. Van de zijde van geïnteresseerde moslims ondervinden deze kerken aanzienlijke belangstelling. Het is in de verslagperiode enkele malen voorgekomen dat personen die zich openlijk en actief hebben beziggehouden met evangelisatie zijn aangehouden en vervolgens zijn vastgehouden. Dit is het geval geweest bij twee mannen die op een groot plein in Teheran op luidruchtige wijze Perzischtalige bijbels aan de man probeerden te brengen. Zij verkeerden 28 dagen in voorarrest. Tijdens dit voorarrest zijn zij niet mishandeld. Ook een drukker die illegaal Perzischtalige bijbels drukte is aangehouden en gedurende enkele dagen verhoord. De bijbel in het Perzisch is in Iran reeds jarenlang verboden. Ook zouden in maart 2004 in Hamedan vijf gezinnen van bekeerde moslims zijn aangehouden en twee dagen lang ondervraagd. Voor zover bekend is in deze gevallen geen strafvervolging ingesteld. Pastors van kerken in Teheran die bekeerde moslims toelaten in hun gelederen hebben in de verslagperiode geen last gehad van enige bemoeienis van de autoriteiten. Internationale waarnemers in Iran merken op dat er weinig voor nodig is om deze relatief tolerante houding van de autoriteiten te doen omslaan.
Hoewel op apostasie (mortad) ­ ofwel afvalligheid van de islam ­ volgens de sjari'a de doodstraf staat, heeft de laatste jaren in geen enkel geval strafvervolging of executie plaatsgevonden van personen die zich hebben bekeerd tot het christendom. Ook hebben geen aanhoudingen of andere bemoeienis van de autoriteiten plaatsgevonden in verband met bekering tot het christendom. Moslims kunnen interesse tonen in het christendom, christelijke kerken bezoeken en bijbelonderricht volgen zonder dat dit hen op negatieve aandacht van de autoriteiten komt te staan. Volgens een leider van de Assemblies of God in Iran vinden ­ in tegenstelling tot wat soms wordt beweerd ­ geen identiteitscontroles plaats bij de ingang van de kerk en worden kerkgangers voor of na hun kerkbezoek niet ondervraagd door politiefunctionarissen.
Het dopen van moslims komt in deze kerken met enige regelmaat voor. Aan deze doop gaat altijd godsdienstonderricht vooraf van ten minste een jaar en meestal meerdere jaren. Deze grondige voorgeschiedenis dient volgens een leider van de Iraanse Assemblies of God onder meer om er zeker van te zijn dat de persoon in kwestie te vertrouwen is en dat de bekeringswens authentiek is en niet is ingegeven
32

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

door de wens naar het Westen te vertrekken. De door de doop gemarkeerde overgang tot het christelijk geloof wordt niet doorgegeven aan de burgerlijke stand. Tot het christendom bekeerde moslims kunnen maatschappelijk in principe probleemloos functioneren. De marges hierbij worden goeddeels bepaald door de mate waarin de betrokkenen met hun bekering in de openbaarheid treden. Of de autoriteiten al dan niet op de hoogte zijn van de bekering van betrokkene, is in principe slechts van belang wanneer de bekeerling reeds om andere redenen dan zijn geloofsovergang in de negatieve belangstelling staat of komt te staan van de Iraanse autoriteiten. In dat geval kan de bekering als een verzwarende factor meewegen. Het enkele feit dat iemand zich heeft bekeerd leidt momenteel echter niet tot vervolging of anderszins negatieve aandacht van de zijde van de Iraanse autoriteiten82. Iraniërs die zich in het buitenland hebben bekeerd en vervolgens terugkeren naar Iran komen aldaar in dezelfde positie terecht als andere ex-moslims. Duitsland repatrieert met enige regelmaat uitgeprocedeerde Iraanse bekeerde moslims. Van Duitse zijde zijn geen problemen bij terugkeer gemeld.
Indien er problemen ontstaan, doen deze zich meestal voor in de familiesfeer, of worden veroorzaakt door individuele overheidsambtenaren. Het gaat hierbij dan vooral om problemen op het gebied van uitreis, paspoortverstrekking, toegang tot de universiteit of degradatie op het werk. Ook hebben bekeerlingen over het algemeen zeer beperkte mogelijkheden om rechtsbescherming of beroepsmogelijkheden te zoeken. Zulks geldt overigens evenzeer voor leden van erkende religieuze minderheden, zoals joden en "geboren" christenen. Ook zij hebben weinig tot geen mogelijkheden om rechtsbescherming te zoeken wanneer zij bijvoorbeeld niet worden toegelaten tot een universiteit83. Overigens zijn de erkende minderheden dit jaar voor de eerste maal ontslagen van de verplichting om vragen over de islam te beantwoorden tijdens de toelatingsexamens voor de universiteiten. Christenen die behoren tot de erkende minderheden krijgen in plaats daarvan vragen over de bijbel voorgelegd.

Jehova's getuigen
In Iran zou een klein aantal Jehova's getuigen actief zijn. Zij beschikken niet over een eigen gebouw. Verder is over deze zeer kleine groep niets bekend. Joden
De joodse gemeenschap blijft onverkort in staat haar vrijheid van godsdienst uit te
82 Tijdens een bezoek van Oostenrijkse rechters aan Iran in 2002 bevestigde Groot-Ayatollah Yousef Sanei desgevraagd dat bekeringen van de islam tot het christendom op zichzelf niet in strijd zijn met de sjari'a . Dit wordt pas anders als de bekering gepaard gaat met godslastering of belediging van heiligen (artikel in Defenders' Newsletter, juli-augustus 2002, pagina 22).
83 Deze beperkte mogelijkheden voor rechtsbescherming gelden overigens ook voor de islamitische Iraniërs die niet de benodigde relaties hebben.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

oefenen, maar zij wordt wel steeds minder talrijk. De joodse gemeenschap voelt zich in zeker mate geïntimideerd door de anti-Israël propaganda die de overheid bedrijft en het onder de bevolking breed levende idee dat alle joden aanhangers zijn van het zionisme. Ofschoon het proces tegen de joden in Shiraz84 kan hebben bijgedragen aan een versnelde uittocht, spelen ook de slechte economische omstandigheden in Iran een rol bij het besluit het land te verlaten, evenals discriminatie bij toelating tot de universiteit en bij sollicitaties naar overheidsbanen voor met name de jongere joden85. In februari 2003 werden alle vijf nog gedetineerde joden in Shiraz vrijgelaten.
Zoroastriërs
De zoroastriërs, aanhangers van Zarathoestra (Zoroaster in het Grieks, Zarthost in het Perzisch) leefden reeds eeuwen voor het intreden van de islam in Iran. Thans zijn tussen de 30.000 en 50.000 zoroastriërs in Iran woonachtig. De meesten van hen wonen in Yazd en Teheran.
Vele anderen zijn de afgelopen decennia naar het buitenland geëmigreerd. De zoroastrische minderheid in Iran wordt in staat gesteld om traditionele en familiale gebruiken na te leven. Zoroastriërs beschikken over zogeheten "vuurtempels", waar zij hun geloof kunnen uitoefenen. Actieve bekering tot het zoroastrianisme vindt niet plaats. De zoroastriërs spreken onderling een eigen taal en hebben een eigen alfabet. Artikelen voor en door zoroastriërs worden gepubliceerd in het tijdschrift Frahvahr. Op 11 en 12 december 2003 vond in Teheran, in samenwerking met UNESCO, een groot congres van de zoroastriërs plaats onder het thema 3000 jaar Zoroastrische cultuur. Er namen honderd zoroastriërs aan deel evenals een aantal regeringsfunctionarissen waaronder parlementsvoorzitter Mehdi Karroubi86. In de positie van de zoroastriërs is in de verslagperiode geen verandering gekomen. Zij zijn nog immer in staat hun godsdienst vrijelijk te beleven, hebben een vertegenwoordiger in het parlement en zijn loyale onderdanen van de Islamitische Republiek Iran. Wel zijn aan hen diverse discriminerende beperkingen opgelegd. Dit zijn dezelfde beperkingen die gelden voor de andere erkende religieuze minderheden. Het islamitisch regime heeft ­ zij het niet van harte ­ sommige gebruiken van de zoroastriërs zelfs tot nationale manifestaties zien uitgroeien, zoals het Vuurfeest (Chahharshanbeh Souri), dat sedert 2000 weer met veel vuurwerk op de laatste dinsdagavond en woensdag vóór het Iraanse Nieuwjaar (Norouz) wordt
84 Voor het proces tegen de joden in Shiraz zie pagina 27 van het Algemeen ambtsbericht Iran van
24 augustus 2001 en pagina's 28-30 van het Algemeen ambtsbericht Iran van 30 augustus 2000.
85 Hier komt nog bij dat joden, net als christenen, tot eind 2002 bij hun uitreis konden worden geholpen door bepaalde stichtingen in Wenen, die tegen een minimumbedrag van $ 3000,- tijdelijk opvang in Oostenrijk regelden en vervolgens emigratie naar de Verenigde Staten verzorgden.

86 DPA en AFP, 11 december 2003.

34

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

gevierd. Overigens dateert ook Norouz uit het pre-islamitische Zarathoestra- tijdperk.
Bahá'i
In Iran zijn circa 300.000 aanhangers van het bahá'i geloof woonachtig. De meerderheid van hen is van Perzische afkomst. Het bahá'i geloof wordt niet erkend in de Iraanse grondwet. Aanhangers worden als geloofsafvalligen van de islam beschouwd, die de geloofsovertuiging tarten en een bedreiging zijn voor de stabiliteit van de staat. In Iran beschikken zij dan ook niet over gebedshuizen, zodat de religieuze bijeenkomsten in woonhuizen worden georganiseerd. Recente gevallen van persoonlijke vervolging enkel en alleen vanwege het aanhangen van het bahá'i- geloof zijn niet bekend.
Ofschoon de meeste niet-sji'itische geloofsgemeenschappen momenteel een redelijke mate van vrijheid genieten, blijft de situatie van de bahá'i precair, al zijn er geen gevallen bekend van vervolging vanwege het aanhangen van het bahá'i geloof. Bahá'i ondervinden nog steeds beperkingen op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, reizen en culturele activiteiten en zij worden regelmatig geconfronteerd met willekeur van de zijde van lokale autoriteiten. Voorts krijgen zij te maken met onteigening van hun eigendommen. Ook mogen bahá'i in de regel hun doden niet begraven of eer bewijzen op een manier die past binnen hun geloof. In 2002 leek het er op dat de Iraanse autoriteiten de bahá'i-gemeenschap in Teheran tegemoet kwamen door hun een stuk land voor een begraafplaats aan te bieden. Dit bleek echter een loos gebaar, omdat het een stuk land in de woestijn betrof, zonder toegang tot water en daardoor niet geschikt voor de rouwrituelen van de bahá'i87. Ten slotte komen de bahá'i, als niet erkende religieuze minderheid, niet in aanmerking voor de eerder genoemde bloedgeldregeling. Een verbetering is opgetreden op het punt van toelating tot universiteiten. In het studiejaar 2003/2004 is op het inschrijvingsformulier van de toelatingsexamens voor de eerste maal de vraag naar de religie van betrokkene weggelaten. In plaats daarvan kunnen de aanvragers nu aangeven over welke religie ze bevraagd willen worden op het toelatingsexamen, ongeacht of dit hun eigen religie betreft of niet. In 2003 zijn twee bahá'i, de tot levenslang veroordeelde Musa Talebi en Manouchehr Khulusi, uit de gevangenis vrijgelaten. Laatstgenoemde kwam vrij tegen een borgsom van 50 miljoen rials (62.800 US dollar); zijn proces is nog niet afgelopen. Op 27 oktober 2003 verwierp het Hof van Beroep in Teheran het beroep van een bahá'i tegen de onteigening van zijn woning op grond van de beschuldiging dat in de woning godsdienstonderricht van het bahá'i geloof werd gegeven. Nadat op 7 februari 2004 twee bahá'i hun gevangenisstraf van15 jaar hadden uitgezeten,
87 Zie o.a. Maurice Copithorne, E/CN.4/2002/42, pagina 17, en International Religious Freedom Report Iran, U.S. Department of State, 7 oktober 2002.
35

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

zit nog één bahá'i in de gevangenis wegens zijn geloof, aldus een vertegenwoordiger van de bahá'i-gemeenschap in Nederland. Eind januari kwamen er berichten dat in de stad Babul in de Kaspische-Zeeregio een bahá'i-heiligdom, de graftombe van de vooraanstaande Mullah Muhammad Ali Barfurushi, werd afgebroken met medeweten van de lokale autoriteiten. Nadat de bahá'i-gemeenschap de nationale overheid in kennis had gesteld, werd de afbraak stopgezet. Later zijn deze berichten bevestigd door een woordvoerder van de bahá'i- gemeenschap.
Soennieten
Soennieten maken circa 10% van de Iraanse bevolking uit. Het aanhangen van de soennitische richting van islam levert als zodanig geen vervolging door de autoriteiten of burgermilities op. Soennieten waren in het parlement van vóór de verkiezingen van 20 februari 2004 met negentien personen vertegenwoordigd. Evenals enige malen in 2002 stuurden soennitische parlementsleden ook in 2003 weer een brief aan de leidinggevende sji'itische geestelijkheid van Iran waarin zij hun ongenoegen kenbaar maakten over de voortdurende discriminatie tegen de soennitische minderheid waarvan nooit iemand in aanmerking komt voor functies als die van vice-president, minister of gouverneur. Ook is er nog altijd geen soennitische moskee in Teheran88 en worden soennitische ex-strijders uit de Iran- Irak oorlog niet als martelaar aangemerkt.
Het U.S. Department of State maakt melding van een aantal soennitische geestelijken die sinds 1998 gedood zouden zijn, sommigen naar verluidt door krachten gelieerd aan de autoriteiten89.
Hojatieh-gemeenschap
Deze ultra-conservatieve, sji'itische, anti-bahá'i gerichte beweging, opgericht in
1953, is door ayatollah Khomeini in 1983 verboden. Het gaat in feite niet om een aparte geloofsgemeenschap, maar om een min of meer georganiseerd verband van sji'itische gelovigen. Ofschoon bij tijd en wijle de naam van de beweging opduikt in polemische artikelen of achtergrondbeschouwingen, voornamelijk in Iraanse media in het buitenland, wordt in Iran zelf weinig over de Hojatieh-gemeenschap (Hojjatieh Association) vernomen. Veel leden zouden inmiddels zijn opgegaan in de uiterst conservatieve Islamic Coalition Society (ICS). De Hojatieh-gemeenschap richt zich op de wederkomst van de Mahdi, de verdwenen twaalfde Imam, die de echte en enige "islamitische Republiek" zal stichten en keert zich tegen het instituut
88 AFP, 22 juli 2003.

89 International Religious Freedom Report Iran, U.S. Department of State (18 december 2003), section II.

36

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

van velayat-e faqeh. Binnen sommige overheidskringen lijkt enige sympathie voor deze ­ thans zeer kleine ­ beweging te bestaan. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op vervolging van leden van deze gemeenschap.
3.3.4 Bewegingsvrijheid
Binnenland
In principe mogen burgers zonder officiële toestemming naar elk deel van Iran reizen en van woonplaats veranderen. Bij binnenlandse vluchten moeten Iraniërs hun identiteit aantonen met hun geboorte-/identiteitsboekje of paspoort. Geboorte-/identiteitsboekje
Iedere Iraniër heeft een geboorte-/identiteitsboekje (shenasnameh) met een rode omslag en een uniek serienummer dat op elke bladzijde met rode inkt is gedrukt. Daarnaast bevat de shenasnameh een persoonsnummer, dat met pen in het daarvoor bedoelde vak is geschreven en dat uit één tot vijf cijfers kan bestaan. Dit nummer is het volgnummer van de afgevende instantie in het desbetreffende jaar. De combinatie persoonsnummer, geboortedatum en plaats van afgifte is uniek voor de houder van het boekje.
Iraniërs kennen het persoonsnummer dat in hun geboorteboekje vermeld staat doorgaans uit hun hoofd, aangezien zij deze bij nagenoeg alle belangrijke transacties nodig hebben. Het nummer staat niet alleen vermeld op alle andere identificatiebewijzen (paspoort, rijbewijs, studentenkaart, militaire kaart), maar moet ook steeds worden genoemd als een bepaalde overheidsdienst wordt verlangd. Het geboorteboekje wordt na de geboorte door de ouders aangevraagd. Wanneer de houder van het boekje 18 jaar oud is, wordt een foto toegevoegd. Iraniërs zijn niet verplicht het geboorteboekje bij zich te dragen.
De eerste twee pagina's van het geboorteboekje bevatten de persoonlijke gegevens van de houder: voor- en achternaam van de betrokkene, diens geboortedatum (volgens de Iraanse kalender) en geboorteplaats, de voornaam van diens vader en moeder alsmede hun persoonsnummer en de plaats van afgifte van hun geboorteboekjes. Op de middelste twee pagina's worden huwelijken (alsmede echtscheidingen en het overlijden van de partner) en eventuele kinderen bijgeschreven. Bij huwelijken worden alle gegevens (voornaam, achternaam, geboortedatum, nummer en afgifteplaats van het geboorteboekje) van de huwelijkspartner ingevuld, alsmede het registratienummer van het huwelijk en de plaats en nummer van het desbetreffende notariskantoor (notary public). Het boekje wordt bij alle handelingen tevens door de notaris gestempeld.
37

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Op de laatste twee pagina's wordt door middel van stempels aangegeven of betrokkene bijvoorbeeld voedselbonnen heeft ontvangen en in welke stad de houder van het boekje heeft gestemd bij verkiezingen.
Naast de oude shenasnamehs is inmiddels een nieuwe nationale identiteitskaart in gebruik genomen. De nieuwe kaart heeft een nationale code van 10 cijfers en zal gebruikt worden bij allerlei belangrijke transacties (trouwen, kopen van land, aanschaffen van een auto, et cetera). De kaart wordt afgegeven op de postkantoren. De afgifte van de nieuwe kaarten vindt reeds geruime tijd plaats. Er is geen deadline gesteld voor het omruilen van de oude documenten naar de nieuwe identiteitskaart. Gedurende 2003 zijn ook tijdelijke identiteitsbewijzen afgegeven. Deze zijn hardroze van kleur en bevatten geen pasfoto. Ook is op de kaart niet vermeld dat het om een tijdelijk document gaat. De kaart is wel voorzien van de tiencijferige nationale code.
Buitenland
Paspoorten kunnen sinds een wetswijziging in 2002 direct vanaf de geboorte worden verstrekt, waar kinderen voorheen in de paspoorten van ouders werden bijgeschreven. Dit betekent dat ook minderjarigen over een eigen paspoort kunnen beschikken. Mannen die de dienstplichtige leeftijd hebben bereikt, kunnen uitsluitend een paspoort aanvragen na toestemming van de militaire autoriteiten of na vervulling van hun militaire dienstplicht. Overigens hebben minderjarigen voor de aanvraag van een paspoort wel toestemming van hun ouders nodig. In de praktijk worden geen gevangenisstraffen opgelegd wegens illegale uitreis. Wel kunnen geldboetes worden geheven.

Bij uitreis uit Iran wordt de identiteit gecontroleerd met behulp van het paspoort. Het is niet nodig hierbij ook het geboorteboekje te tonen. Voor zover bekend, zijn er recentelijk geen wijzigingen in de uitreisprocedure doorgevoerd. De controle op de luchthaven van Teheran (Mehrabad) is strikt. De feitelijke controles bij uitreis vinden als volgt plaats.
Bij binnenkomst van de luchthaven worden alle tassen en koffers doorgelicht en wordt iedereen, mannen en vrouwen gescheiden, gefouilleerd. Soms wordt bij die gelegenheid naar het paspoort en het ticket gevraagd, doch ook niet-passagiers mogen dit deel van het gebouw betreden. Vóór het inchecken van de bagage (waarbij door de luchtvaartmaatschappijen het eventueel benodigde visum streng wordt gecontroleerd) worden ticket en paspoort gecheckt bij een balie die niet- passagiers in principe niet mogen passeren; hier wordt evenwel regelmatig de hand mee gelicht. Hierna volgt de (grondige) paspoortcontrole, waarbij wordt geverifieerd of de persoon in kwestie op de zwarte lijst voorkomt. Is zulks het geval
38

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

(bijvoorbeeld vanwege een niet betaalde belastingschuld, een tegen betrokkene lopend arrestatiebevel et cetera), dan zal hij in principe niet mogen uitreizen. Vervolgens wordt, alvorens de reiziger tot de gate wordt toegelaten, de handbagage opnieuw doorgelicht en de passagier opnieuw gefouilleerd. In sommige gevallen wordt de passagier gevraagd de schoenen uit te trekken. Een enkele maal wordt bij het betreden van het vliegtuig, naast de instapkaart, ook het paspoort nogmaals gecontroleerd.
Naast de vele uitreismogelijkheden vanaf het vliegveld van Teheran, bestaat tevens gelegenheid om met Iran Air of Mahan Air vanuit Iraanse steden als Ahwaz, Bandar-Abbas, Mashhad, Isfahan en Shiraz naar diverse bestemmingen binnen en buiten de regio te vliegen. Op deze Iraanse luchthavens wordt hetzelfde registratiesysteem als dat op de luchthaven Teheran gehanteerd. Wat de uitgestrekte landgrens met Turkije betreft, is bekend dat de Iraanse, alsook de Turkse grensautoriteiten moeilijkheden hebben om die deugdelijk te bewaken. Iraniërs zijn niet visumplichtig voor Turkije, hetgeen inhoudt dat dit land dan ook een populaire bestemming is. Indien men over een paspoort beschikt, kan men dagelijks per vliegtuig of bus en enige malen per week met de trein van Teheran naar Istanbul afreizen.
Jaarlijks keren duizenden in het buitenland verblijvende Iraniërs, waaronder voormalige asielzoekers, voor korte of langere tijd in het kader van zaken, vakantie of familiebezoek terug naar hun vaderland. In verreweg de meeste gevallen levert een dergelijke terugkeer geen enkel probleem op.

3.3.5 Rechtsgang
Het rechtssysteem in Iran is gebaseerd op de islamitische wet. Om deze reden ontbreken in de bestaande wetgeving soms zaken die tijdens het ontstaan van de islamitische wet niet aan de orde waren maar die heden ten dage een vrijwel vanzelfsprekend onderdeel van de moderne rechtssystemen uitmaken. Zo bestaat er in het Iraanse strafsysteem geen onderscheid tussen de delicten moord en doodslag. Ook de rol van de advocaat in het strafproces blijft zeer beperkt. Het strafproces
De gang van het Iraanse strafproces is vastgelegd in het Iraanse wetboek van Strafvordering van 1994, dat zowel voor de openbare rechtbanken als voor de revolutionaire rechtbanken geldt. Deze wet is in 2003 op een belangrijk punt aangepast. Door deze wetswijziging is het instituut van openbaar aanklager opnieuw in het Iraanse rechtssysteem geïntroduceerd. Voor zowel de strafkamers van de openbare rechtbanken als voor de revolutionaire rechtbanken is thans de
39

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

aanwezigheid van een openbaar aanklager wettelijk voorgeschreven. In de diverse rechtbanken in Teheran functioneert de openbaar aanklager in de praktijk inmiddels volledig. In de rest van het land is de daadwerkelijke introductie van het instituut van openbaar aanklager thans pas voor een deel verwezenlijkt. De introductie van de openbaar aanklager heeft met zich meegebracht, dat personen die aangifte willen doen van een delict zich niet langer tot de rechtbank kunnen wenden, maar dit rechtstreeks moeten melden bij het kantoor van de openbare aanklager of bij de politie, die de aangifte dan doorgeleidt aan de openbare aanklager. Het strafrechtelijk vooronderzoek wordt geleid door de openbaar aanklager, die altijd verbonden is aan een bepaalde rechtbank. De aanklager beschikt over ondervragers en assistenten, die hem bij het vooronderzoek ter zijde staan. Wanneer het dossier is afgerond, wordt de zaak bij de desbetreffende rechtbank gebracht.
Grondwettelijk bestaat voor verdachten de presumptie van onschuld. Deze wordt echter gerelativeerd door het grote belang dat wordt gehecht aan bekentenissen van de verdachte, verklaringen van getuigen en de `overtuigdheid van de rechter'90. Hierdoor spelen forensische bewijzen een ondergeschikte rol in het strafproces. Artikel 165 van de grondwet bepaalt dat rechtszittingen in principe openbaar zijn, maar dat van openbaarheid kan worden afgezien op het moment dat het gaat om een zaak van nationale veiligheid of als openbaarheid van de zitting `de religieuze gevoelens van het volk' zou beledigen. Volgens de constitutie vallen politieke ­ of persdelicten hier niet noodzakelijkerwijs onder. In de praktijk komt het echter van tijd tot tijd voor dat ook dergelijke zittingen achter gesloten deuren worden afgehandeld.
De advocaat speelt zoals bovenstaand reeds aangegeven een zeer beperkte rol in het strafproces91. Advocaten hebben pas toegang tot hun cliënt als het strafrechtelijk vooronderzoek is afgelopen en het dossier van dit onderzoek is afgesloten. De enige invloed die de advocaat vóór de aanvang van de terechtzitting kan hebben is het toevoegen van zijn schriftelijke zienswijze op het (reeds afgesloten) vooronderzoeksdossier. Ook op de terechtzitting is de rol van de advocaat vaak veel beperkter dan in de meeste westerse rechtssystemen. Zo kan volgens artikel 128 van het Iraanse Wetboek van Strafvordering de advocaat in een rechtszaak worden uitgesloten van de laatste terechtzitting waar het vonnis wordt uitgesproken. De
90 VN Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003, blz. 6.
91 VN Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003, blz. 6.
40

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

licenties die advocaten het recht geven om in deze hoedanigheid op te treden, worden afgegeven door de lokale afdelingen van de Orde van Advocaten. Onthouding van de licentie komt voor bij wangedrag van advocaten, dat meestal wordt gemeld door cliënten maar soms ook door rechters. Volgens waarnemers zou de rechterlijke macht pogingen ondernemen om zijn grip op de thans relatief onafhankelijk opererende Orde van Advocaten te vergroten. Met name indien iemand voor een bepaald delict in het buitenland is veroordeeld en daar een straf heeft uitgezeten, is het niet ondenkbaar dat voor ditzelfde delict in Iran nogmaals strafvervolging plaatsvindt (indien de Iraanse rechtbanken voor behandeling van dat delict bevoegd zijn). Op dit punt wordt het ne bis in idem principe dus niet gerespecteerd.
Er is in de verslagperiode een tweetal berichten over korte detentie van familieleden of goede bekenden van voortvluchtige verdachten of politieke gevangenen (de zogenaamde Sippenhaft) geweest, teneinde deze laatste de dwingen tot het afleggen van bekentenissen. Ook komt het voor dat deze personen worden opgeroepen voor verhoor door de autoriteiten, om zo de verblijfplaats van de voortvluchtige te achterhalen.
Beroep tegen een strafvonnis is volgens artikel 232 van het Iraanse Wetboek van Strafvordering slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk. De beroepsmogelijkheid bestrijkt veroordelingen tot de doodstraf, tot lijfstraffen, geldboetes van meer dan 500.000 rials en gevangenisstraffen van langer dan drie maanden.
Het is volgens artikel 180 van het Iraanse Wetboek van Strafvordering mogelijk dat iemand bij verstek wordt veroordeeld. Veroordeling bij verstek is zelfs mogelijk wanneer de doodstraf wordt opgelegd. Wanneer de ten laste gelegde delicten echter mohareb `strijd tegen God' of mofzed fi'l arz `verderf zaaien op aarde' betreffen, is veroordeling bij verstek niet mogelijk.
Met name de rechtsgang in de revolutionaire rechtbanken is nog altijd ver verwijderd van internationale standaarden voor een eerlijke rechtsgang. Onder andere omdat deze rechtbanken soms bestaan uit rechters die niet juridisch geschoold zijn, wordt ook de bestaande regelgeving inzake de procesgang niet altijd nageleefd. Ook zijn de aanklachten op basis waarvan veroordeling plaatsvindt gesteld in zeer vage en weinig concrete bewoordingen. Deze rechtbanken beschikken nog altijd over zeer veel speelruimte voor het ongecontroleerd aanpakken van hun onwelgevallige personen.
De werkwijze van de revolutionaire rechtbanken is de afgelopen jaren, met name na het aantreden van president Khatami, op enkele punten iets transparanter geworden.
41

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Zo ontvangen verdachten thans in sommige gevallen kopieën van oproepen, dagvaardingen of vonnissen. Van een systematische verbetering kan echter niet gesproken worden.
Het Iraanse Wetboek van Strafrecht en enkele delicten Delicten worden in het Iraanse Wetboek van Strafrecht onderverdeeld in drie categorieën, te weten delicten waarvoor in de sjari'a een straf is bepaald, delicten die inbreuk maken op de rechten van de maatschappij of de openbare orde en delicten die de rechten van natuurlijke ­ of rechtspersonen aantasten. Een delict valt altijd onder slechts één van deze categorieën.
Straffen kunnen worden onderverdeeld in vijf categorieën, waarvan de eerste vier elk een apart hoofdstuk in het Wetboek van Strafrecht beslaan. De eerste soort straf is de zogenaamde hadd- of hudud-straf. De delicten die met deze straf bestraft kunnen worden zijn delicten die worden beschouwd als een overtreding van de goddelijke wet, zoals bijvoorbeeld apostasie, homoseksualiteit of diefstal. Straffen die kunnen worden opgelegd zijn doodstraf, steniging, amputatie, slaag, gevangenisstraf en verbanning. De tweede en derde soort straf zijn de qesas (vergelding) en diyeh (smartengeld), die beide zijn gebaseerd op het principe van vergelding. Strafvervolging van de delicten die onder deze categorie vallen kan alleen plaatsvinden na aangifte van (verwanten van) het slachtoffer. Deze kan verzoeken de verdachte dezelfde behandeling als het slachtoffer te laten ondergaan of een financiële compensatie in plaats hiervan verlangen. De diyeh (ook wel bloedgeld genoemd) heeft specifiek betrekking op de vergelding van moorden en kan worden opgelegd naast een andere bestraffing zoals gevangenisstraf. De vierde soort straf is de ta'zir of ta'zirat, waarbij het gaat om bestraffingen die niet zijn voorgeschreven in de sjari'a, maar die aan het oordeel van de rechter worden overgelaten. Het kan gaan om boetes, gevangenisstraffen of zweepslagen. Ten slotte is er het systeem van de preventieve straffen, waar het niet gaat om straffen in de eigenlijke zin maar om dwangmaatregelen zoals voorarrest gedurende het strafrechtelijk onderzoek.
De VN-werkgroep voor arbitraire detentie constateerde overigens dat in veel gevallen disproportionele straffen worden opgelegd voor strafbare feiten en dat de strafmaat voor een zelfde delict tussen de diverse rechtbanken erg kan verschillen92. Onderstaand zal worden ingegaan op de regelgeving en rechtspraktijk met betrekking tot enkele specifieke delicten.

92 VN Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003, blz. 16.
42

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Overspel (Zenah)
De bestraffing voor overspel tussen gehuwden is volgens de in Iran geldende wetgeving nog altijd doodstraf door steniging (artikel 83 van de afdeling van het Wetboek van Strafrecht waar de hudud-straffen worden behandeld)93. Hiervoor is het nodig dat het overspel wettig en overtuigend wordt bewezen door vier getuigen of een viervoudige bekentenis (artikel 68 en 74). De straf wordt niet toegepast wanneer de partner van de overspelpleger niet (seksueel) beschikbaar was, vanwege een reis of een detentie of een vergelijkbare omstandigheid (artikel 86), wanneer de daders niet van het verbod op de hoogte waren (artikel 66), of wanneer diegene tot het overspel werd gedwongen (artikel 67). Berouw kan in sommige gevallen leiden tot gratieverlening. Voor ongeoorloofd geslachtsverkeer tussen ongehuwden geldt een minder zware straf, namelijk 100 zweepslagen (artikel 88). Er wordt in de strafwetgeving ten aanzien van overspel geen onderscheid gemaakt naar godsdienst. Wel is er een bepaling dat bij ongeoorloofd geslachtsverkeer tussen en niet-moslimman en een moslimvrouw, de man met de doodstraf dient te worden bestraft (artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht). Hierbij is niet van belang of de man en vrouw gehuwd zijn. Er zijn geen recente gevallen bekend van de toepassing van dit artikel.
In principe kan overspel door elke openbare rechtbank worden behandeld. Er is tevens een aantal openbare rechtbanken die gespecialiseerd zijn in de behandeling van die zaken die de openbare zeden betreffen, zoals bijvoorbeeld overspel of alcoholgebruik. Voorbeelden hiervan zijn het Ershad Justitieel Complex en de rechtbank aan de Wazera Boulevard, beide in Teheran. Verdachten die op heterdaad worden betrapt, worden vaak aan een dergelijke speciale rechtbank voorgeleid. Alcoholgebruik en ­bezit
Het gebruik en bezit van alcohol is in Iran strafbaar. Op het in het openbaar drinken van alcoholische dranken staat twee tot zes maanden gevangenisstraf (artikel 701 van het Wetboek van Strafrecht), op het kopen, vervoeren of opslaan van alcoholische dranken drie tot zes maanden gevangenisstraf of 74 zweepslagen (artikel 702 van het Wetboek van Strafrecht), op het maken, verkopen, aanbieden of importeren van alcoholische dranken drie maanden tot 1 jaar gevangenisstraf en/of
74 zweepslagen en/of een boete tussen de 1,5 miljoen en 6 miljoen rial (artikel 703 van het Wetboek van Strafrecht), en op het runnen van een plaats waar alcoholische dranken worden geserveerd of het uitnodigen van andere mensen naar een dergelijke plaats drie maanden tot 2 jaar gevangenisstraf en 74 zweepslagen, en/of een boete tussen de 1,5 miljoen en 12 miljoen rial. Wanneer een combinatie van bovengenoemde overtredingen wordt begaan, wordt de maximale straf opgelegd (artikel 704 van het Wetboek van Strafrecht). Ook de artikelen 165-182 van het
93 Zie over steniging paragraaf 3.3.9 van dit ambtsbericht.
43

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Wetboek van Strafrecht bevatten bepalingen inzake het nuttigen en verkopen van alkoholische dranken, waarop straffen staan die vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde.
De genoemde straffen worden in de praktijk niet altijd opgelegd. Er zijn vele voorbeelden van bijvoorbeeld invallen op feestjes waar alcohol wordt geschonken, waarna zowel de bezoekers als de organisator slechts een boete en een waarschuwing krijgen, al werd sinds eind 2002 bij dergelijke invallen soms beduidend harder opgetreden dan voorheen.
Bloedwraak en eremoord
De strafmaat bij een eremoord of moord uit bloedwraak is minder dan bij een gewone moord. Wanneer het gaat om een vete waarbij diverse mensen betrokken zijn en die in moord resulteert, is de strafmaat 1 tot 3 jaar gevangenisstraf (artikel
615-1 van het Wetboek van Strafrecht).
Een man die getuige is van overspel door zijn vrouw met een andere man, en die zich ervan overtuigd heeft dat het overspel met de instemming van zijn vrouw is gebeurd, mag hen beiden direct doden (artikel 630 van het Wetboek van Strafrecht). Een dergelijke moord wordt volgens het Iraanse Wetboek van Strafrecht niet bestraft. Wanneer het overspel wordt gepleegd zonder de instemming van zijn vrouw, mag hij alleen de man doden (artikel 630 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de dader de moord heeft gepleegd bij een poging het leven, de integriteit, eer, kuisheid of het bezit van zichzelf of een ander te verdedigen, wordt de moord niet bestraft. Hierbij moet wel aangetoond worden dat de vrees gebaseerd was op redelijk bewijs, dat de verdediging proportioneel was en dat er geen assistentie van overheidsorganen of een minder radicale oplossing voorhanden was (artikel 625-9 van het Wetboek van Strafrecht).
Abortus
Abortus is in Iran niet toegestaan, tenzij door twee artsen is bevestigd dat de fysieke of geestelijke gezondheid van de vrouw in gevaar is94. Een niet-gehuwde vrouw die een abortus laat plegen zal niet om deze reden worden beschuldigd van overspel. Volgens artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht is een zwangerschap op zichzelf onvoldoende reden om te spreken van bewezen overspel. Strafzaken inzake het uitvoeren van een abortus worden in Iran door de openbare rechtbank behandeld. De straf op het uitvoeren van een abortus is een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar. Wanneer degene die de abortus mogelijk maakt echter een arts, vroedvrouw of farmaceut is, kan een
94 Vergelijk Hoodfar, Homa, "Bargaining with Fundamentalism: Women and the Politics of Population Control in Iran" op http://www.hsph.harvard.edu/rt21/globalism/hoodfar.html.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

gevangenisstraf worden gegeven van twee tot vijf jaar. Iemand die een vrouw overhaalt een abortus te ondergaan, kan veroordeeld worden tot een gevangenisstraf van drie tot zes maanden. Een uitzondering hierop is wanneer het leven van de moeder in gevaar was. In alle gevallen dient er tevens diyeh betaald te worden (artikel 623 en 624 van het Wetboek van Strafrecht). De hoogte van de diyeh hangt af van de leeftijd van het embryo. Wanneer `de ziel zich nog niet heeft geopenbaard' varieert het van 2% tot 10% van het volledige bloedgeld. Voor een abortus `nadat de ziel zich heeft geopenbaard' geldt volledig bloedgeld voor een mannelijke foetus en half bloedgeld voor een vrouwelijke, aldus artikel 487 van de diyeh. Het volledige bloedgeld is in maart 2003 vastgesteld op
180 miljoen rial, dit is ongeveer 18.000,-. De diyeh wordt betaald door degene die de abortus heeft uitgevoerd of veroorzaakt, het kan hier overigens zowel om een bewuste als een onbedoelde abortus (bijvoorbeeld door een fout van de behandelende arts of vroedvrouw) gaan.
Er zijn geen strafwetbepalingen waaruit blijkt dat het ondergaan van een abortus strafbaar is. Er zijn ook geen gevallen bekend van vervolging of bestraffing vanwege het ondergaan van een abortus. Wanneer echter de moeder verantwoordelijk wordt geacht voor de abortus, kan van haar betaling van diyeh worden geëist. Betaling van de diyeh wordt hier gezien als schadeloosstelling, niet als straf.
Sommige juristen zijn weliswaar van mening dat de eis van volledige diyeh betaling bij een abortus na vier maanden tevens impliceert dat de uitvoerder van de abortus in aanmerking kan komen voor de doodstraf, wanneer dit door de benadeelde familie geëist wordt. Dit staat echter niet als zodanig in de wet en is evenmin de geldende rechtspraktijk.
Overige
Op grond van de Wet op Verzwaring van Straffen op het Bezit van Vuurwapens wordt het illegaal bezit van vuurwapens bestraft met een gevangenisstraf tussen de drie maanden en drie jaar.
Spionage door militairen valt onder de competentie van militaire rechtbanken. Niet bekend is welke straf er op dit delict staat.

3.3.6 Arrestaties en detenties
Artikel 32 van de grondwet verbiedt arbitraire arrestaties en detenties. In de verslagperiode bleven desondanks de wijdverbreide praktijken van arbitraire detentie, verdwijningen na aanhouding en detentie in geheime of niet-officiële
45

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

gevangenissen voortduren. Arbitraire detentie komt vaak voor in gevallen waar sprake is van verdenking van delicten op het gebied van de meningsuiting; met name journalisten en studenten zijn hier het slachtoffer van geworden. Vaak vinden dergelijke aanhoudingen niet plaats door leden van de reguliere politie maar door personen in burger die vallen onder het ministerie van Informatie, onder de direct aan de Geestelijk Leider verbonden Revolutionaire Garde of onder een geheime politie gelieerd aan de rechterlijke macht. Aldus is naast het reguliere traject van het voorarrest sprake van een parallel circuit dat zich geheel onttrekt aan de rechterlijke controle.
De VN-werkgroep inzake arbitraire detentie die Iran in februari 2003 bezocht, bevestigde het bestaan van geheime detentiecentra, onder andere de door de werkgroep zelf bezochte sector 209 van de Evin-gevangenis in Teheran95. Er zijn betrouwbare berichten over het bestaan van een aantal andere geheime detentiecentra, die meestal onder het beheer van de Revolutionaire Garde staan. Het betreft soms woonhuizen, soms kelders van politiegebouwen en soms ­ zoals boven omschreven ­ onderdelen van reguliere gevangenissen. In deze detentiecentra worden gevangenen vaak voor lange tijd in eenzame opsluiting gehouden en worden zij regelmatig voor lange periode verhoord door de genoemde diensten. Indien een rechtszaak tegen betrokkene aanhangig wordt gemaakt, wordt deze persoon vaak kort voor de aanvang van het proces naar een reguliere gevangenis overgebracht. Gebleken is dat sommige gevangenen na hun incommunicado-periode bekentenissen afleggen of soms in het openbaar voor de televisie berouw tonen van hun daden.
In het jaar 2000 werd een circulaire uitgevaardigd door het hoofd van de rechterlijke macht, waarin het familieleden werd toegestaan gevangenen te bezoeken. Volgens de VN-werkgroep inzake arbitraire detentie wordt de circulaire bij personen die wegens commune delicten zijn gedetineerd redelijk nageleefd, maar bij politieke gevangenen ­ met name diegenen die in een speciale afdeling voor eenzame opsluiting zitten ­ nauwelijks toegepast96.
Politieke gevangenen worden met een zekere regelmaat (naast lange gevangenisstraffen) veroordeeld tot interne verbanning naar onherbergzame streken van Iran; in de afgelopen periode is de verbanning echter in vrijwel alle gevallen in hoger beroep komen te vervallen. Ook komt het voor dat de opgelegde
95 VN Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003, blz. 15-16
96 VN Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003, blz. 11.
46

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

gevangenisstraf moet worden uitgezeten in klimatologisch onaangename oorden als Ahwaz of Bandar Abbas.
De Iraanse wet kent de mogelijkheid van vrijlating op borgtocht. Deze komt in de praktijk ook regelmatig voor. De hoogte van de borgtocht kan soms zeer hoog zijn, waardoor deze voor veel families niet is op te brengen97. Indien iemand hierbij om welke reden dan ook een meldingsplicht heeft opgelegd gekregen en hij niet aan de meldingsplicht voldoet, zal de gestorte borgtochtsom worden geïncasseerd en aan de staatskas vervallen. Verdere sancties zullen niet volgen indien de persoon daarna weer in handen van de autoriteiten komt. Ook verlof gedurende de detentie komt voor. Bij een verlof dient eveneens een borgsom te worden gestort. Personen die niet terugkeren van verlof en later alsnog in handen van de justitie vallen, raken de betaalde borgsom kwijt en moeten de rest van hun straf uitzitten. Het komt voor dat hierbij dan in de gevangenis interne disciplinaire straffen als eenzame opsluiting voor bepaalde tijd worden opgelegd. Tot strafvervolging leidt dit echter niet. Overigens is vrijlating op borgtocht en verlof wettelijk niet mogelijk bij personen die verdacht of veroordeeld zijn wegens spionage, delicten tegen de staatsveiligheid en delicten die vallen onder de qesas. In de praktijk zijn echter gevallen bekend waarbij desondanks verlof werd verleend.
Er is een aanzienlijk onderscheid tussen de leefomstandigheden in de niet-officiële detentiecentra en de gevangenissen waar veroordeelden zich bevinden. De leefomstandigheden in deze eerste categorie zijn volgens personen die daar kortere of langere tijd hebben doorgebracht erbarmelijk. In deze centra ontbreekt het aan alle voorzieningen en is zoals reeds gezegd veelal sprake van eenzame opsluiting. Hoewel de leefomstandigheden in de gevangenissen voor veroordeelden niet aan de internationale standaarden voldoen, kunnen deze niet worden omschreven als strijdig met de mensenrechten. Gevangenissen in Iran zijn vaak overvol en de hygiënische voorzieningen zijn onvoldoende om alle gevangenen te kunnen accommoderen. Een groot deel van de gedetineerden zit gevangen voor drugsgerelateerde delicten en is zelf druggebruiker. Er zijn berichten dat het aids- virus zich snel over de gevangenispopulatie verspreidt98.
3.3.7 Mishandeling en foltering
De Iraanse grondwet verbiedt elke vorm van foltering ter verkrijging van bekentenissen (artikel 38). Foltering of mishandeling voor andere doeleinden is
97 VN Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003, blz. 16.
98 U.S. Department of State, Iran Country Reports on Human Rights Practices ­ 2001.en Iran News, 17 december 2003.

47

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

nergens expliciet verboden. Deze weinig omvangrijke wettelijke waarborg tegen foltering en mishandeling wordt in de praktijk nauwelijks nageleefd. Reeds in 2002 heeft het parlement een wet aangenomen die de praktijk van foltering en mishandeling verder aan banden moet leggen. Door afkeuring van de wet tot drie maal toe door de Raad van Hoeders (laatstelijk in september 2003) is deze wet nog altijd niet in werking getreden. Ook het wetsvoorstel voor de toetreding tot het VN- antifolterverdrag is door de Raad van Hoeders telkens weer verworpen, zodat deze toetreding nog niet plaats heeft kunnen vinden99.
Mishandeling en foltering tijdens detentie
Hoewel mishandeling en foltering gedurende het gehele strafrechtelijk traject voorkomen, vinden deze het vaakst plaats tijdens het voorarrest, en dan met name in de niet-officiële detentiecentra. De meest gebruikte methodes zijn het toedienen van slaag met kabels en andere voorwerpen op de rug of voetzolen, het branden met sigaretten, ophanging aan de armen, onthouding van slaap, uitkleden, bedreigingen en verbale intimidatie.
In de verslagperiode heeft ten minste één verdacht sterfgeval in detentie plaatsgevonden. Het betrof hier de Canadese fotojournaliste van Iraanse oorsprong Zahra Kazemi. Eind juni 2003 werd zij aangehouden toen zij de beruchte Evin- gevangenis in Teheran aan het fotograferen was. Tijdens haar detentie en verhoor is zij overleden na eerst enkele dagen in coma te hebben gelegen. Op 16 juli gaf vice- president Mohammad Ali Abtahi toe, dat Kazemi was overleden aan een hersenbloeding ten gevolge van slaag100.
Tot strafvervolging van daders van foltering of mishandeling komt het nauwelijks. Klachten inzake foltering of mishandeling worden door de autoriteiten nauwelijks onderzocht en wanneer het wel tot een onderzoek komt, worden de resultaten vaak niet bekend gemaakt. Onder grote internationale druk is in 2003 wel een onderzoek gestart naar de toedracht van het eerdergenoemde overlijden van Zahra Kazemi. Ook werden in augustus 2003 vijf functionarissen aangehouden die werden verdacht van betrokkenheid bij de dood van Kazemi101. Van andere strafvervolging van daders van foltering of mishandeling is éénmaal sprake geweest in 1999 toen een aantal politieofficieren werd vervolgd wegens foltering om een bekentenis los te krijgen en éénmaal in 2002, toen vier ondervragers werden veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens het slaan met een ijzeren staaf met de dood als gevolg. In het eerste geval kwam het tot vrijspraak wegens foltering maar tot een veroordeling wegens mishandeling. Verder zijn geen gevallen van strafvervolging bekend.
99 Zie hierover ook paragraaf 3.1.1 van dit ambtsbericht.
100 AFP, 16 juli 2003 en Iran News, 17 juli 2003.
101 Yas-e No, 3 augustus 2003, Iran News, 4 augustus 2003.
48

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Lijfstraffen
De op de sjari'a gebaseerde Iraanse wetgeving kent een aantal lijfstraffen, die door de rechter kunnen worden opgelegd bij veroordeling wegens een strafbaar feit. Geseling is een sanctie die volgens het Iraanse Wetboek van Strafrecht staat op delicten als het bezit van alcohol en prostitutie. Volgens de Iraanse wetgeving worden mannen staand en met alleen de geslachtsdelen bedekt gegeseld, terwijl dit bij vrouwen zittend en geheel gekleed zou gebeuren. Meestal kunnen echter ook mannen hun bovenkleding aanhouden.
Buiten de wettelijke restrictie dat zweepslagen niet toegediend mogen worden op gezicht, hoofd en schaamstreek, zijn er voor zover bekend geen algemene restricties met betrekking tot de ernst van het lichamelijk letsel dat door de geseling mag worden toegebracht. Wel is bekend dat verdachten soms een beroep doen op hun gezondheidstoestand in de hoop dat hier rekening mee wordt gehouden. Hieraan wordt echter niet altijd gehoor gegeven. Voorts bestaat voor de rechter de mogelijkheid om de zweepslagen toe te laten brengen met de Koran onder de arm van de beul, wat een zekere verlichting van de straf inhoudt. Het is onbekend in hoeveel en welke gevallen de bestraffing op deze wijze toegepast wordt. De afranselingen vinden soms in het openbaar plaats.
Een andere straf voor delicten als diefstal is het afhakken van ledematen. Tijdens de tweede ronde van de mensenrechtendialoog tussen Iran en de EU102 werd een moratorium op deze amputatie toegezegd. Ook na deze toezegging zijn echter nog gevallen van amputatie gemeld103.
Lijfstraffen die zijn opgelegd op grond van de ta'zirat kunnen soms worden afgekocht. Het is aan de individuele rechter om te bepalen wanneer en in welke mate dit kan.

3.3.8 Verdwijningen
De pers maakte in de verslagperiode geregeld melding van de verdwijning of ontvoering van journalisten en studenten104. Deze verdwijningen hangen nauw samen met de in paragraaf 3.3.6 besproken detenties in niet-officiële detentiecentra. Achteraf, vaak weken later, komt alsnog informatie beschikbaar over de eerder verdwenen personen. Vaak bleken deze personen inderdaad te zijn gearresteerd en in detentie te verkeren, soms op last van de revolutionaire rechtbank en in sommige gevallen zelfs van de Speciale Rechtbank voor de Geestelijkheid. Zelfs niet-
102 Zie over deze dialoog paragraaf 3.2.1 van dit ambtsbericht.
103 Zie o.a. Kayhan en AFP, 6 mei 2003.
104 Zie o.a. Iran News, 4 februari 2003.
49

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

geestelijken werden door laatstgenoemd orgaan gearresteerd en verhoord. Meestal wordt echter niet bekend op welke locatie deze personen zich in detentie bevinden. Van twee personen die respectievelijk in augustus 1998 en juli 1999 zijn verdwenen, namelijk de journalist Pirouz Davani en de studente Fereshteh Alizadeh, is nog altijd niets vernomen. Er zijn in de verslagperiode geen nieuwe gevallen bekend geworden van personen die verdwenen en van wie vervolgens nooit meer iets werd vernomen.

3.3.9 Doodstraf
In het Iraanse strafrecht kan voor een groot aantal delicten de doodstraf worden opgelegd. Het betreft onder andere de delicten moord, gewapende roofoverval, straatroof, hoogverraad, verkrachting, incest, spionage, deelname aan een staatsgreep en drugsdelicten.
Ook in de verslagperiode zijn doodstraffen uitgesproken en voltrokken. In de media zijn in 2003 ten minste 104 executies gemeld. Hiervan ging het in vijftig gevallen om ophanging in het openbaar. In januari 2004 meldde Amnesty International dat een persoon was geëxecuteerd, die ten tijde van het plegen van het delict minderjarig was. Tijdens de executie was hij 21 jaar oud105. De wijze waarop de doodstraf ten uitvoer wordt gebracht varieert. De meest gehanteerde manier is ophanging, maar ook onthoofding en, in een enkel geval, steniging komen voor. Het hoofd van de rechterlijke macht heeft in december 2002 alle rechters in het land aanbevelingen gestuurd, waarin hij aandringt om in plaats van steniging alternatieve straffen op te leggen. In dit kader wordt wel gesproken van een de facto moratorium op steniging. De aanbeveling lijkt echter niet door alle rechters te worden gerespecteerd. In november 2003 werd namelijk bekend dat vier mannen waren veroordeeld tot dood door steniging. Tot op heden is deze steniging echter nog niet uitgevoerd. Andere gevallen waarin steniging is opgelegd, zijn niet bekend. Veel media-aandacht kreeg de doodstraf die werd opgelegd aan de academicus Hashem Aghajari. Hij werd in 2002 ter dood veroordeeld wegens een toespraak die hij in juni van dat jaar had gehouden. In deze toespraak riep hij op tot hervorming van de religie en stelde dat gelovigen niet blindelings hun leiders moesten volgen. Na een storm van nationaal en internationaal protest gaf de Geestelijk Leider de rechterlijke macht de opdracht om het vonnis te herzien106. Tot eind april 2004 had deze herziening nog niet plaatsgevonden.

105 Amnesty International, Public Statement. Iran: Amnesty International calls on Iran to halt executions of child offenders. MDE 13/005/2004, 28 januari 2004.
106 Bijvoorbeeld genoemd in Amnesty International, Report 2003. Iran. POL 10/003/2003 (2003).
50

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


3.4 Positie van specifieke groepen

3.4.1 Dienstplichtigen/militairen
Rekrutering en oproep
In Iran worden alle mannen bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in het kader van de dienstplicht opgeroepen om zich te laten keuren. Hiertoe dienen zij zich binnen een maand na het begin van het kalenderjaar (dat overeenkomt met 21 maart van de westerse kalender) eerst te melden bij de militaire autoriteiten. Voor studenten bestaat de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor uitstel van de dienstplicht. Zij worden geacht direct na de studie alsnog hun dienstplicht te vervullen. Het is sinds 21 maart 2001 niet meer mogelijk de militaire dienst af te kopen. Bij het oproepbureau kan men kiezen voor het reguliere leger of de Revolutionaire Garde (Sepah-e Pasdaran). Degenen die kiezen voor de Sepah-e Pasdaran worden vervolgens aan een selectie onderworpen. De selectie wordt min of meer willekeurig verricht. De laatste jaren speelt met name het opleidingsniveau een rol in het selectieproces. Ook connecties kunnen hierbij van invloed zijn. Basistraining
Zowel rekruten van het reguliere leger als die van de Sepah-e Pasdaran volgen een basistraining. De duur van deze training beslaat een tijdvak van 8 weken tot 3 maanden. Bepalend voor de duur is het opleidingsniveau van de rekruut en het onderdeel waar hij wordt geplaatst. Voor de landmacht geldt bijvoorbeeld een militaire basistraining van 3 maanden. De rekruten van de Sepah-e Pasdaran krijgen hun militaire basistraining in aparte kazernes met eigen diensten en faciliteiten. De training bestaat onder meer uit de vakken wapenkennis, wachtlopen, exerceren, lichamelijke opvoeding, ideologie en religie.
Dienstplichtperiode
De totale duur van de dienstplicht, inclusief de basistraining, bedraagt voor dienstplichtigen van zowel het reguliere leger als de Sepah-e Pasdaran 21 maanden. Een uitzondering op de aangegeven duur bestaat in het geval de dienstplicht is doorgebracht op een hardship-plaatsing. Bij plaatsing bijvoorbeeld aan de grens met Afghanistan of Irak geldt slechts een dienstplicht (inclusief basistraining) van 18 maanden. Daarnaast kunnen sommige dienstplichtigen in aanmerking komen voor een verkorting van de dienstplichtduur met twee tot drie maanden, wanneer zij daartoe een verzoek hebben ingediend met een gegronde reden (bijvoorbeeld pasgehuwden of hoofden van familie). Iran kent geen vervangende dienstplicht. Onttrekking aan de dienstplicht
Straffen voor het niet tijdig melden bij de militaire autoriteiten zijn in oorlogs- en
51

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

vredestijd verschillend. In vredestijd is de wettelijke maximumstraf een extra diensttijd van twee jaar. In oorlogstijd kan dit oplopen tot tien jaar. Indien een persoon zich op een later moment alsnog meldt, wordt in de praktijk echter geen straf opgelegd. Wel wordt bij personen die zich niet tijdig hebben gemeld na hun afzwaaien het bewijs dat zij de militaire dienst vervuld hebben later afgegeven dan normaal. Dit zorgt ervoor dat de desbetreffende personen tot dat moment geen paspoort of rijbewijs kunnen verkrijgen. Voor desertie geldt dat personen die zich binnen zes maanden weer melden, het overgebleven deel van hun dienstplicht moeten afmaken. Personen die zich later dan zes maanden melden, moeten hun gehele diensttijd opnieuw doorlopen. Bovendien kan gevangenisstraf worden opgelegd.
Personen die geboren zijn in het jaar 1354 of eerder, dat wil zeggen, vóór 21 maart
1976, en die zich reeds langer dan tien jaar aan de dienstplicht hebben onttrokken, kunnen thans amnestie verkrijgen en zonder de dienstplicht daadwerkelijk te vervullen een afzwaaikaart verkrijgen, waardoor deze hindernis voor het verkrijgen van een paspoort of rijbewijs wordt weggenomen. Volgens een hoge militair die verantwoordelijk is voor de dienstplicht zou het gaan om een groep van bijna
500.000 personen107. Begin 2004 werd deze amnestie ook in de praktijk daadwerkelijk toegepast. Er zijn diverse gevallen bekend van personen die inderdaad hun afzwaaikaart zonder enige moeite hebben kunnen verkrijgen. Documenten
Na het afronden van de dienstplicht ontvangen alle dienstplichtigen van de Sepah-e Pasdaran en het reguliere leger een afzwaaikaart. Op een dergelijke afzwaaikaart staat het militaire registratienummer van de dienstplichtige vermeld. Iraanse mannen zijn niet verplicht de afzwaaikaart bij zich te dragen. In Iran kan een man ­ behoudens de bovengenoemde uitzondering ­ pas een rijbewijs of paspoort verkrijgen na afronding van de militaire dienstplicht en na ontvangst van de afzwaaikaart. In het geval er uitstel van militaire dienst is verkregen, bijvoorbeeld vanwege studie, moet het bewijs daarvan overgelegd worden alvorens een rijbewijs of paspoort kan worden aangevraagd.

3.4.2 Leden van politieke oppositiebewegingen Duidelijk zichtbare politieke activiteiten gericht op omverwerping van het onder de Geestelijk Leider ressorterende islamitische staatssysteem kunnen in Iran strafvervolging opleveren. Vervolging vindt plaats op grond van de artikelen 183-
196 van het Wetboek van Strafrecht, die mohareb `strijd tegen God' en mofzed fi'l arz `verderf zaaien op aarde' strafbaar stellen en de artikelen 498-512 van het
107 Peyvand, 13 september 2003.

52

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Wetboek van Strafrecht. Zowel leden van gewapende oppositiegroeperingen als personen die deze organisaties ondersteunen, kunnen onder deze artikelen vallen. De straffen die volgens artikel 190 van het Wetboek van Strafrecht op deze delicten staan, zijn gevangenisstraf, lijfstraffen of in het zwaarste geval de doodstraf. Zoals onderstaand blijkt, worden strafvervolging en straftoemeting niet in alle gevallen consequent toegepast.
Mujaheddin-e Khalq Organization (MKO)
De Iraanse autoriteiten zijn zeer gevoelig voor de activiteiten van de illegale politieke beweging MKO108, die nog altijd als de belangrijkste staatsvijand wordt beschouwd. In de verslagperiode hebben geen aanslagen van de MKO op overheidsdoelen in Iran plaatsgevonden.
Het is onduidelijk wat het lot is van MKO-leden die worden gearresteerd door de Iraanse autoriteiten, omdat strafvervolging van dergelijke personen door de Iraanse autoriteiten zo veel mogelijk uit de publiciteit wordt gehouden. Het lijkt erop dat de Iraanse autoriteiten de strafvervolging buiten de publiciteit houden om niet teveel aandacht te geven aan de activiteiten van deze organisatie. MKO-leden die terreuraanslagen op hun geweten hebben kunnen de doodstraf krijgen. Actieve MKO-leden die geen aanslagen hebben gepleegd, krijgen vaak lange gevangenisstraffen opgelegd of worden scherp verhoord, waarna zij uiteindelijk weer worden vrijgelaten. Dit laatste houdt niet zonder meer in dat zij verder met rust worden gelaten. Vaak blijven hun gangen gevolgd worden en kan men Iran niet meer uitreizen.
Het in bezit hebben van MKO-materiaal zal zeker reden zijn een persoon nader te verhoren, wat kan resulteren in een langdurig voorarrest. Vervolgens kan celstraf worden opgelegd. Vooral wanneer tijdens het voorarrest is gebleken dat betrokkene actief lid of sympathisant van de MKO is (geweest), kan de detentie jaren duren. Als men bovendien wordt verdacht van betrokkenheid bij aanslagen, zijn gevangenisstraffen van 10 jaar of langer geen uitzondering. De MKO-propaganda is binnen Iran breed bekend, doch blijkt nauwelijks aan te spreken. De Iraanse autoriteiten kennen de slechte reputatie van de MKO bij de bevolking, die voortkomt uit het feit dat de MKO in de Iran-Irak oorlog de kant van Irak koos. Gedurende het bewind van Saddam Hoessein heeft de MKO Irak als uitvalsbasis gehad.
In mei 2003 hebben de coalitietroepen de MKO in Irak ontwapend109. In december
2003 maakte de Iraakse regeringsraad bekend dat de daar aanwezige MKO-leden
108 De MKO werd begin mei 2002 op de EU-lijst van terroristische organisaties geplaatst (AFP,
3 mei 2002).

109 AFP, 17 mei 2003.

53

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

het land dienden te verlaten. Eind maart 2003 had de Iraanse minister van Informatie Younessi al aangekondigd dat MKO-leden die wilden terugkeren vanuit Irak op amnestie konden rekenen, indien zij zich niet hadden schuldig gemaakt aan moorden of aanslagen110. Een Iraanse NGO heeft een project opgezet, waarbij familieleden vanuit Iran naar MKO-leden in Noord-Irak gaan om hen te overtuigen terug te komen naar Iran. In april 2003 deelde dezelfde minister mee dat inmiddels
100 MKO-leden uit Irak waren teruggekeerd en amnestie hadden ontvangen111. Dergelijke berichten, die ook met enige regelmaat in de Iraanse pers zijn opgedoken112, konden tot op heden niet vanuit een andere bron worden bevestigd. Een groot aantal MKO-leden is vanuit Irak naar Jordanië of Europa gevlucht. Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPi) en Komala (Komeleh) De Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPi) en de ­ eveneens Koerdische ­ Komala (Komeleh) zijn verboden partijen, die van buiten Iran worden gecoördineerd. De Iraanse autoriteiten treden hard op tegen deze partijen. Na een periode waarin over activiteiten van de KDPi en Komala op Iraans grondgebied weinig werd vernomen, werd de afgelopen twee jaar enkele malen melding gemaakt van oppositionele activiteiten door deze partijen. In een vuurgevecht dat op 27 oktober 2003 plaatsvond tussen de politie en leden van de Komala zouden twee politieagenten zijn omgekomen. Enkele gewapende Komala- leden zouden een rally hebben willen houden nabij een moskee in de wijk Chaharbaq in Marivan. De politie verhinderde dit, waarop de Komala-leden het vuur zouden hebben geopend113. In het buitenland gevestigde mensenrechtenorganisaties maakten melding van mogelijke arrestaties en zelfs executies van partijleden.
Op 17 januari 2003 werd bekend dat een Iraanse rechtbank een politieke activist ter dood heeft veroordeeld en twee anderen tot tien jaar gevangenisstraf heeft veroordeeld wegens samenwerking met de Komala. Zij zouden leden van genoemde partij onderdak hebben verleend in de kelder van een huis in de hoofdstad van de provincie Kurdistan, Sanandaj114. Op 19 februari 2003 werd een lid van de Komala Partij, Sassan al-Kanaan, opgehangen binnen de muren van de gevangenis in Sanandaj115. Op zondag 2 maart 2003 werd Komala-lid Mohammad Gholabi opgehangen in Saghez116. Op haar website maakt Komala melding van nog een executie van een lid, die plaats zou hebben gevonden op 8 juli 2003.
110 O.a. Iraanse staatstelevisie IRIN en AFP, 27 maart 2003.
111 Iran en Iran News, 7 april 2003.
112 Resalat, 6 april 2003 en Etemad, 24 juni 2003.
113 Website Baztab 26 oktober 2003 en Iran News 27 oktober 2003.
114 IRNA en AFP, 17 januari 2003.

115 Vergelijk IRNA, 19 februari 2003.
116 Vergelijk AFP, 4 maart 2003.

54

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

In juli 2003 werd het doodvonnis tegen een ex-leider van de KDPi, Abdollah Amini, alias Abdollah Sorkheh door het Hooggerechtshof nietig verklaard. Eerder werd hij door een militaire rechtbank schuldig bevonden aan foltering en moord op 42 jonge Iraniërs. Betrokkene beweert dat hij al in 1984 uit deze Koerdische partij was gestapt vanwege de wreedheden van de KDPi117.
Monarchisten en communisten
Monarchistische en communistische bewegingen zoals Derafsh-e Kaviani, Tudeh en Fedayeen Aghaliyat zijn zeer klein van omvang en hebben de laatste jaren geen zichtbare activiteiten verricht. Het betreft hooguit enkele individuen die weinig organisatorische samenhang vertonen. Personen met een dergelijke sympathie worden derhalve niet in dezelfde mate als een bedreiging gezien als de MKO. De Iraanse autoriteiten richten hun aandacht vooral op sterke groeperingen en bewegingen.
Er zijn overigens geen aanwijzingen dat de Iraanse autoriteiten personen vervolgen louter vanwege het feit dat zij ten tijde van het regime van de Shah lagere of middenkaderfuncties hebben gehad.

3.4.3 Etnische groepen
Iran is een lappendeken van etnische minderheden. Zelfs de Farsi sprekende Perzen maken nog niet de helft van de bevolking uit. De verschillende etnische minderheden zoeken allen wegen om hun identiteit te kunnen beleven. Er zijn in Iran geen of nauwelijks bewegingen van enige betekenis die afscheiding nastreven uit het staatsverband van de Islamitische Republiek. Er wordt in het algemeen niet gediscrimineerd op basis van ras.
Arabieren
In het zuidwesten van Iran leven Arabieren. Zij bewonen de streek met de grootste oliereserves. Dit gegeven is bij sommigen van invloed op het verlangen naar een eigen staat. De afkeer van het regime van Saddam Hoessein maakte aansluiting bij Irak echter geen optie. Het Iraanse regime was bekend met deze aspiraties en probeerde tot op zekere hoogte de bevolking in deze streek te paaien met positieve maatregelen. De indruk bestaat evenwel bepaald niet dat de afscheidingsgedachte sterk leeft onder de bedoelde Arabische bevolking. Azeri
De Turks sprekende Azeri's zijn in aantal de tweede etnische groep in Iran. Zij zijn
117 Iran Daily, 2 juli 2003.

55

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

voor het overgrote deel sji'iet en voegen zich naadloos in de Islamitische Republiek. Ook in Teheran wonen erg veel Azeri's. Geestelijk Leider Khamenei is zelf Azeri. Er is een beweging die opkomt voor de culturele rechten van de Azeri's. Thans is er een radiozender en zijn er Azeri-kranten. In Iran is er van een afscheidingsbeweging geen sprake. Vanuit Bakoe wordt vaak geageerd tegen Iran en wordt het voorgesteld als zouden veel Azeri's zelfstandigheid of aansluiting bij Azerbaijan verwelkomen. Vanuit Iran kan dit allerminst worden bevestigd. Een Azeri-journalist die een open brief aan president Khatami schreef over door hem geconstateerde discriminatie van Azeri's in Iran is begin 2004 wegens deze brief aangehouden. Thans loopt tegen hem een rechtszaak op grond van separatisme.
Baluchi
Met de Arabieren behoren de aan de Pakistaanse grens wonende Baluchi tot het armste deel van de bevolking. De provincie Baluchistan staat bekend als belangrijk transportgebied van drugssmokkel van Pakistan en Afghanistan naar West-Europa en elders. Iraanse veiligheidsdiensten zijn als bestrijders van de drugssmokkel bijzonder sterk vertegenwoordigd in de regio. Regelmatig verschijnen in de Iraanse pers berichten over gewapend treffen tussen drugsbendes en Iraanse veiligheidstroepen, waarbij aan beide zijden slachtoffers vallen. Koerden
De meeste aandacht van de autoriteiten in Teheran gaat uit naar de Koerden in het noordwesten (provincies Kurdestan, Kermanshah en het zuidwesten van de provincie West-Azerbaijan). In het verleden is er sprake geweest van vervolging van separatistische Koerden. In maart 2004 vonden demonstraties plaats, waarbij Iraanse Koerden hun vreugde uitten over het feit dat in de nieuwe Iraakse grondwet aan de Iraakse Koerden autonomie is toegekend. In een aantal gevallen kwam het daarbij tot rellen, waarbij de politie heeft ingegrepen. Circa honderd personen zijn hierbij gearresteerd118.

3.4.4 Homoseksuelen
Homoseksuele handelingen vormen in de praktijk in de regel geen reden voor vervolging door de autoriteiten. Homoseksualiteit is in het openbare leven een taboe. Wel is bekend dat er in Teheran parken zijn die als ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen fungeren. Veroordelingen louter op grond van de ondergenoemde artikelen in het Wetboek van Strafrecht aangaande homoseksuele handelingen zijn uit de afgelopen jaren niet bekend. In 2003 werd in één geval door de media gesproken over een veroordeling wegens homoseksuele handelingen die
118 AFP, 10 maart 2004.

56

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

samenvielen met delicten zoals verkrachting en geweld119. Er zijn volgens sommige buitenlandse waarnemers aanwijzingen, dat het seksuele strafrecht soms misbruikt wordt voor politieke doeleinden, of in vetes tussen private personen als drukmiddel wordt gebruikt.
Wettelijk kader
In artikel 108 van het Iraanse wetboek van Strafrecht wordt homoseksueel verkeer gedefinieerd als geslachtsgemeenschap en aanverwante handelingen tussen twee mannen. De hadd-straf voor homoseksuele geslachtsgemeenschap is de doodstraf, de manier waarop deze wordt uitgevoerd wordt door de rechter bepaald. De straf geldt zowel voor de "actieve" als "passieve" deelnemer aan het geslachtsverkeer, maar alleen als deze meerderjarig en geestelijk gezond zijn en uit vrije wil hebben gehandeld. Is een van beiden minderjarig dan zal hij, mits hij uit vrije wil heeft gehandeld, een ta'zirat-straf krijgen, de straf van de meerderjarige persoon blijft echter de hadd-straf. Zijn beide deelnemers minderjarig, dan worden zij beiden volgens ta'zirat berecht. De ta'zirat-straf kan oplopen tot 74 zweepslagen120. In de hudud is de straf voor homoseksuele handelingen zonder werkelijk geslachtsverkeer 100 zweepslagen. Is de "actieve" deelnemer echter een niet- moslim en de "passieve" deelnemer een moslim, dan geldt voor de "actieve" deelnemer wel de doodstraf. Wanneer deze handelingen driemaal herhaald zijn, en iedere keer is een hadd-straf uitgevaardigd, dan wordt bij de vierde maal alsnog de doodstraf opgelegd. Als twee mannen die geen bloedverwanten van elkaar zijn zonder noodzaak naakt onder dezelfde deken liggen, wordt een ta'zirat-straf uitgevaardigd die kan oplopen tot 99 zweepslagen. Op het uit wellust kussen van een andere man staat een ta'zirat-straf tot 60 zweepslagen121. Om volgens hudud gestraft te worden moet de betrokkene vier maal voor een religieuze rechter bekennen, anders zal hij onder ta'zirat worden berecht. Deze getuigenis is alleen rechtsgeldig wanneer de betrokkene meerderjarig en geestelijk gezond is en de getuigenis uit vrije wil aflegt. Homoseksueel verkeer kan alleen bewezen worden door vier mannelijke getuigen, die de daad met eigen ogen hebben gezien, een getuigenis van een vrouw is niet geldig. Blijken de getuigenissen vals te zijn, dan worden de getuigen hiervoor vervolgd122. De hadd-straf vervalt als de beschuldigde vóór het afleggen van de verklaringen door de getuigen berouw toont. Toont hij echter na de getuigenverklaringen berouw, dan vervalt de straf niet123.

119 Iran, 13 mei 2003 en AFP 14 mei 2003.
120 Artikelen 108 tot en met 113 uit het Iraanse Wetboek van Strafrecht.
121 Artikelen 121 tot en met 124.

122 Artikelen 114 tot en met 119.

123 Artikel 126.

57

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Lesbiennes
In artikel 127 van het Wetboek van Strafrecht wordt lesbische liefde omschreven als het homoseksuele spel van vrouwen met het geslachtsdeel van een andere vrouw. De bewijsvoering hiervoor is hetzelfde als voor mannelijke homoseksualiteit. De hadd-straf op lesbische liefde is echter niet de doodstraf, maar 100 zweepslagen voor iedere deelneemster. Er wordt geen verschil gemaakt tussen "actieve" en "passieve" deelneemsters, noch tussen moslims en niet-moslims. Liggen twee vrouwen die geen bloedverwanten zijn, zonder noodzaak, naakt onder dezelfde deken, dan wordt dit met een ta'zirat-straf van minder dan 100 zweepslagen bestraft. Gebeurt dit echter vaker en wordt iedere maal een ta'zirat-straf uitgevaardigd, dan volgt bij de derde maal een straf van 100 zweepslagen124. Ook voor vrouwen geldt: na drie hadd-straffen volgt de doodstraf, berouw vóór het afleggen van de getuigenverklaringen resulteert in het kwijtschelden van de straf. Tevens is het bij elkaar brengen van twee of meer personen met als doel homoseksuele contacten strafbaar. De dader moet tweemaal een bekentenis afgeven en twee rechtschapen mannen moeten van de "koppelarij" getuigen. Een man kan voor dit vergrijp 75 zweepslagen krijgen en voor 3 maanden tot een jaar worden verbannen. Een vrouw krijgt "slechts" 75 zweepslagen.
3.4.5 Vrouwen
In de Iraanse grondwet wordt het gezin genoemd als de hoeksteen van de samenleving en de vrouw als de hoeksteen van het gezin. Ondertekening en ratificatie van het VN-vrouwenverdrag (CEDAW) heeft ondanks enkele pogingen daartoe door het parlement tot op heden niet plaatsgevonden125. In het Wetboek van Strafrecht bedraagt het bloedgeld bij het doden van een vrouw de helft van het bedrag dat dient te worden betaald bij het doden van een man126. Arbeidsmarkt
De algemene islamitische opvatting dat mannen en vrouwen weliswaar gelijkwaardig, maar niet gelijk zijn, lijkt in Iran zeker van toepassing te zijn. Vrouwen worden gezien als verzorgend van aard en over het algemeen wordt van hen verwacht dat zij functies bekleden die bij hun aard passen. Zo worden naast het moederschap functies in het onderwijs en de medische zorg als passend voor vrouwen gezien. Op deze delen van de arbeidsmarkt zijn vrouwen zelfs absoluut
124 Artikelen 127 tot en met 134.

125 Zie paragraaf 3.2.1 van dit ambtsbericht.
126 U.S. Department of State, Iran Country Reports on Human Rights Practices ­ 2003 (24 februari
2004).

58

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

noodzakelijk, gezien de verklaring van meisjesscholen tot "man-vrije" zones en de (in de praktijk niet volledig gerealiseerde) segregatie van de medische zorg. Zonder vrouwelijk onderwijzend personeel en vrouwelijke artsen zouden de vrouwen in Iran onderwijs en medische zorg moeten ontberen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de meeste werkende vrouwen in Iran actief zijn in deze sectoren, hun participatie op andere vlakken van de arbeidsmarkt wordt zelfs ontmoedigd dan wel verboden. Overigens zijn circa 60% van de studenten op de universiteit vrouwen.
Volgens artikel 28 van de Iraanse grondwet mag ieder zelf bepalen wat voor werk hij of zij graag zou willen verrichten, zolang dit maar binnen de islamitische principes past, en niemand schaadt. Voor vrouwen gelden echter enkele wettelijke beperkingen. Zo is het vrouwen volgens de Arbeidswet verboden om zwaar en gevaarlijk werk te verrichten. Verder is het volgens artikel 1117 van het Burgerlijk Wetboek de man toegestaan om zijn vrouw te verbieden bepaalde werkzaamheden te verrichten wanneer deze het gezin op de een of andere manier kwaad berokkenen. Ook buiten het onderwijs en de medische zorg zijn vrouwen actief, maar in veel mindere mate. Tot aan de verkiezingen van februari 2004 hadden 13 vrouwen zitting in het parlement. Na deze verkiezingen is hun aantal gedaald tot acht127. In
1999 was ruim 9 % van het aantal beleidsfuncties en andere posities binnen de overheid bezet door vrouwen. Hogere posities, zoals bijvoorbeeld die van president, zijn voor vrouwen nog uitgesloten. Recentelijk zijn er evenwel enige ontwikkelingen geweest waaruit duidelijk wordt dat er naar mogelijkheden wordt gezocht om het arbeidsterrein voor vrouwen te verruimen. Zo zijn er inmiddels vrouwelijke buschauffeurs en politieagenten. Ook in de rechterlijk macht neemt het aantal vrouwen toe. Zo zijn er inmiddels enkele vrouwen werkzaam als rechter in het onderdeel van de rechterlijke macht dat gaat over de tenuitvoerlegging van veroordelingen.
Wat betreft kleding en gedrag worden aan vrouwen strengere eisen gesteld dan aan mannen. Van beide seksen wordt geëist dat zij zich bescheiden kleden, wat voor vrouwen inhoudt dat slechts hun gezicht en handen te zien mogen zijn. Tevens mogen zij geen make-up en felle kleuren dragen. Sport voor vrouwen is ook aan banden gelegd. Zo moeten zij, tenzij ze compleet van mannen zijn afgescheiden, de strikte kledingcodes in acht nemen en zelfs dan mogen zij nog niet alle sporten beoefenen. Ook mogen zij niet aanwezig zijn bij sportevenementen waarbij de benen van mannen onbedekt zijn.
De afgelopen jaren worden afwijkingen van de islamitische kledingvoorschriften echter in toenemende mate gedoogd. Mannen met overhemden met korte mouwen
127 DPA, 24 februari 2004.

59

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

en vrouwen met open schoenen en gelakte teennagels zijn allang geen uitzondering meer. Verder dragen vrouwen steeds meer make-up en bedekt de hoofddoek steeds minder hoofdhaar. Ook de gedragsregel dat vrouwen en mannen die niet met elkaar getrouwd of aan elkaar verwant zijn zich niet in elkaars gezelschap mogen bevinden, laat staan elkaar een strikt verboden hand geven, wordt in de praktijk niet altijd nageleefd. Sinds medio 2002 zijn de conservatieven echter wel weer in het tegenoffensief gegaan, in die zin dat speciale politie-eenheden binnenvallen bij feesten waar drank wordt geschonken en mensen aanhouden op straat die zich "onzedelijk" gedragen128. In december 2003 werden in Teheran vier populaire fast- food restaurants gesloten. Het zouden plekken van verderf zijn, waar ongehuwde jongelui gemengd bijeenkwamen en zich niet aan de islamitische kledingcode hielden. De restaurants werden op één dag, zonder opgaaf van reden, gesloten129. Handelingsbekwaamheid
Vrouwen zijn in principe handelingsbekwaam, maar hebben voor het verrichten van bepaalde handelingen de toestemming nodig van hun man, vader of voogd. Dit is het geval bij het eerste huwelijk van een vrouw, het aanvragen van een paspoort en het reizen naar het buitenland. Wanneer een vader geen toestemming geeft, kan de vrouw zich ­ indien zij meerderjarig is ­ tot de notaris of een familierechtbank wenden. Indien de vader geen klemmende redenen kan aanvoeren waarom het huwelijk geen doorgang zou mogen vinden (bijvoorbeeld omdat de aanstaande echtgenoot crimineel, drugsverslaafd of werkeloos is), zal de rechtbank of notaris in de meeste gevallen de partners huwen.
Dienstplicht
Er is geen dienstplicht voor vrouwen, noch kunnen zij dienst nemen als beroepsmilitair.
Reis- en identiteitsdocumenten
Vrouwen kunnen zelf een identiteitsbewijs en een paspoort bezitten. Zij kunnen het paspoort niet zelfstandig aanvragen, hiervoor is toestemming nodig van echtgenoot, vader of een ander mannelijk familielid. In geval van afwezigheid daarvan kan een rechtbank echter toestemming verlenen om desondanks een paspoort uit te geven. De shenasnameh (identiteitsbewijs) wordt bij aangifte van de geboorte van een kind al uitgegeven.
Mishandeling en (seksueel) geweld
In geval van mishandeling kan in Iran aangifte worden gedaan bij de politie. Het slachtoffer dient zich te vervoegen bij het politiebureau van het eigen district. Indien de vrouw die aangifte doet van mishandeling door haar echtgenoot daarvan zeer
128 Zie ook Carolien Roelants, "Modern Teheran in gouden pumps" in NRC Handelsblad, 19 oktober 2002.

129 Reuters en Tose'eh, 4 december 2003 en Iran News 6 december 2003.
60

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

duidelijke sporen draagt (hevig bloedend, zeer blauwe plekken), kan het gebeuren dat er terstond een politieagent met het slachtoffer mee naar haar woning gaat om de dader te ondervragen doch in de meeste gevallen zal deze later een oproep van de rechtbank (familierechtbank) ontvangen om nader te worden gehoord. Indien de persoon in kwestie weigert te verschijnen, zal betrokkene opnieuw een oproep ontvangen.
Indien het een zaak betreft waarbij sprake is van ernstige mishandeling, zal het slachtoffer door de politie spoedig na de aangifte worden doorverwezen naar de rechtbank. Deze zal vervolgens op advies van de politie een medisch onderzoek eisen door het "Forensic Medicine Office". De bevindingen van de arts kunnen later als bewijs tegen de dader worden gebruikt.
Hoewel de noodzaak voor opvanghuizen voor weggelopen vrouwen door NGO's en regeringsinstanties wordt erkend, is er vooralsnog geen sprake van een goed functionerend opvangnetwerk.
Echtscheiding
Vrouwen kunnen zelfstandig een procedure tot echtscheiding beginnen. Er zijn twee manieren waarop een vrouw een huwelijk kan laten ontbinden, faskh en talaq. Faskh houdt de nietigverklaring van het huwelijk in, terwijl talaq letterlijk de verstoting van de vrouw betekent, de man wordt dan als het ware verzocht zijn vrouw te verstoten. Gronden waarop een vrouw nietigverklaring (faskh) van het huwelijk kan aanvragen zijn het niet meer kunnen hebben van een normale seksuele relatie door castratie, impotentie of verwijdering van de geslachtsdelen van de echtgenoot of zijn krankzinnigheid tijdens het huwelijk130.
Volgens het familierecht kan een vrouw een scheiding (talaq) aanvragen wanneer de echtgenoot faalt om haar te onderhouden of wanneer zijn behandeling van haar dermate slecht is dat voortzetting van het huwelijk "ontbering en schade" voor haar veroorzaakt131. Sinds 1982 staan de gronden waarop een vrouw een echtscheiding kan eisen vermeld in het huwelijkscontract132. Bij ondertekening van het contract moet de man echter onder elk van deze punten zijn handtekening hebben gezet. Vrouwen die getrouwd zijn voor 1982 hebben deze punten dus niet in hun huwelijkscontract staan. Deze vrouwen zijn te verdelen in twee groepen:
1. vrouwen die zijn getrouwd voor 1967. Slechts in een klein deel van de huwelijkscontracten uit deze periode staan voorwaarden. Wanneer zulke voorwaarden zijn gesteld kan een vrouw zich nog steeds daarop beroepen. Zijn
130 Artikelen 1121, 1122 en 1125 van het Iraans Burgerlijk Wetboek.
131 Artikelen 1129 en 1130 van het Iraans Burgerlijk Wetboek.
132 Voor een lijst van deze gronden zie het algemeen ambtsbericht Iran d.d. 10 februari 2003, blz.
53 en 54.

61

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

deze voorwaarden echter niet gesteld, dan kan zij zich beroepen op de voorwaarden van faskh en scheiding zoals die in het familierecht staan;
2. vrouwen die zijn getrouwd tussen 1967 en 1982. In de huwelijkscontracten van deze groep staat een bepaling die hun het recht geeft van hun man te scheiden. Wanneer een vrouw in die periode is getrouwd en tevens een huwelijkscontract kan overleggen is deze stipulatie nog steeds geldig133. Huwelijk, kinderen, echtscheiding en overlijden van de partner worden allemaal genoteerd in de shenasnameh (identiteitsbewijs). Echtscheiding wordt tevens in het huwelijkscontract genoteerd. Of ook overlijden daarin wordt opgetekend is niet duidelijk.
Gescheiden vrouwen
Er zijn geen wettelijke bepalingen die een gescheiden vrouw verbieden na een echtscheiding zelfstandig te blijven wonen. Gebruikelijk is echter wel dat, wanneer er geen kinderen zijn, de vrouw terugkeert naar het ouderlijk huis. In het geval dat zij de voogdij over de kinderen heeft is het mogelijk dat zij zelfstandig woont. Voor het functioneren van een gescheiden vrouw in de samenleving of op de arbeidsmarkt bestaan geen juridische beperkingen, doch wel maatschappelijke. Zo is het in de praktijk moeilijker voor een gescheiden vrouw om een baan te vinden en is hertrouwen moeilijk. Een man zal niet snel een gescheiden vrouw als eerste vrouw nemen.
Zwangerschap van ongehuwde vrouwen
Volgens artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht kan zwangerschap van een ongetrouwde vrouw op zichzelf geen reden voor bestraffing zijn, tenzij (op grond van getuigenissen of bekentenissen) bewezen wordt dat zij overspel heeft gepleegd. Het is voor een ongehuwde moeder mogelijk om voor het betreffende kind een shenasnameh aan te vragen. Op het sociale vlak kunnen moeder en kind wel problemen verwachten. Zij worden soms bijvoorbeeld door vrienden en kennissen gemeden of door familieleden verstoten. Deze ongehuwde moeders belanden daardoor soms op straat.

3.4.6 Minderjarigen
Opvangmogelijkheden
In Iran bestaat een goed functionerend opvangsysteem voor kinderen die geen ouders meer hebben. Zij worden in eerste instantie opgevangen door familieleden. Minderjarigen die om de een of andere reden niet langer bij familieleden kunnen
133 Mir-Hosseini, Ziba, Marriage on Trial; A Study of Islamic Family Law, Londen/New York, I.B. Tauris & Co Ltd. Publishers (1993) blz. 56.
62

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

verblijven, kunnen worden ondergebracht in opvangtehuizen ("residential centres") of pleeggezinnen. Momenteel zijn ruim 5000 kinderen ondergebracht in opvangtehuizen en een kleine 2000 bij pleeggezinnen. Het Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti, de welzijnsorganisatie van de Iraanse regering, is verantwoordelijk voor de plaatsing van de kinderen. Behzisti beheert momenteel ongeveer 300 opvangtehuizen. 190 hiervan maken daadwerkelijk deel uit van de welzijnsorganisatie, terwijl 110 hiervan gerund worden door liefdadigheidsinstellingen. Deze staan echter wel onder toezicht van Behzisti. Daarnaast is er nog een onbekend aantal onafhankelijke opvangtehuizen, dat niet direct onder toezicht van Behzisti staat, maar waar deze organisatie wel contact mee onderhoudt.
Voorts dragen het Imam Khomeini Relief Committee en de Mostazafan ("downtrodden", dat wil zeggen: vertrapten) Foundation ­ twee aan de Iraanse overheid gelieerde organisaties ­ ook verantwoordelijkheid voor achtergestelde kinderen134.
In het geval een kind de hulp van het Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti zou inroepen, dan zou deze organisatie zeker zorgdragen voor adequate opvang. In eerste instantie zou die contact opnemen met de familieleden van het kind, ook in het geval dit kind van huis is weggelopen. Weggelopen meisjes worden vaak wanneer ze in Teheran aankomen al op het busstation opgepikt door de politie, die ze naar een opvanghuis voor weggelopen meisjes brengt. In eerste instantie wordt gepoogd de meisjes terug te laten keren naar hun familie. Als dat niet lukt, blijven ze in het opvanghuis en krijgen daar een opleiding totdat ze 18 jaar oud zijn.
Voogdij
Na een echtscheiding kan de voogdij over de kinderen zowel aan de vader als de moeder worden toegewezen. Voor toewijzing van de voogdij aan de moeder geldt een maximumleeftijd voor de kinderen. Tot voor kort kon de voogdij uitsluitend aan de moeder worden toegewezen voor jongens tot en met twee jaar en meisjes tot en met zeven jaar. Krachtens een recente wetswijziging kan de voogdij thans aan de moeder worden toegewezen voor zowel jongens als meisjes tot en met zeven jaar. Bij het bereiken van de leeftijdsgrens gaat de voogdij automatisch over naar de vader.

134 In 1996 zou volgens een rapportage van de VN-Commissie voor de Rechten van het Kind (CRC/C/41/Add.5, 23 juli 1998) 5% van alle minderjarigen in Iran op de een of andere manier steun hebben ontvangen van het "Imam Khomeini Relief Committee".
63

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Meerderjarigheid en handelingsbekwaamheid
In Iran zijn kinderen op jongere leeftijd meerderjarig dan dat ze handelingsbekwaam zijn. Volgens artikel 1210 van het Wetboek van Familierecht worden jongens meerderjarig bij het bereiken van een leeftijd van 15 volle maanjaren, meisjes bij een leeftijd van 9 volle maanjaren135. Op die leeftijd is een kind wettelijk gezien in de puberteit (hij of zij heeft de senn-e bolugh, de leeftijd des onderscheids, bereikt). Vanaf deze leeftijd mag men trouwen en valt men onder het volwassenenrecht, maar er zijn ook nog een aantal zaken uitgesloten. Zo is het personen onder de 15 jaar verboden om te werken (enige uitzonderingen in de wet, zoals landbouw, daargelaten) en heeft men pas stemrecht vanaf 15 jaar. Tevens is het pas vanaf 18 jaar toegestaan zelfstandig een financiële transactie te verrichten, tenzij een persoon jonger dan 18 jaar van de rechtbank een verklaring heeft gekregen dat hij/zij daartoe capabel is136.
In sociaal-cultureel opzicht worden jongeren van 16 en 17 jaar nog wel gezien als kinderen, tenzij ze getrouwd zijn.
Leerplicht
Leerplicht geldt vanaf 6 jaar gedurende de lagere schoolperiode, die normaliter 5 jaar duurt137.
Paspoort en identiteitsbewijs
Kinderen krijgen na geboorte een eigen shenasnameh. Ook een paspoort kan onmiddellijk na de geboorte worden aangevraagd. Minderjarigen hebben toestemming van hun vader of voogd nodig om een paspoort te verkrijgen.
135 De leeftijd op de shenasnameh en in het paspoort is gerekend in zonnejaren.
136 Ebadi, Shirin, "Children Rights Convention and Child Rights in Iran" in Azma; Cultural, Social & Political Magazine, no.5, Nov. 1999.
137 Committee on the rights of the child, State Party Report: Islamic Republic of Iran, 1998, http://www.hri.ca/fortherecord1999/documentation/tbodies/crc-c-41-add5.htm, VI Education, Leisure, Recreation and Cultural Activities.
64

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


4 Migratie

4.1 Activiteiten van internationale organisaties In Iran zijn diverse internationale hulporganisaties actief, waaronder UNHCR, UNDP, UNDCP, UNICEF, WFP, het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), Médecins Sans Frontières, Médecins du Monde en IOM. De activiteiten van UNHCR in Iran richten zich op de opvang en gefaciliteerde terugkeer naar Afghanistan en Irak van vluchtelingen uit die landen. In de verslagperiode zijn ruim 100.000 Afghanen gefaciliteerd naar hun land teruggekeerd en nog eens ruim 67.000 spontaan. Er zijn enkele duizenden Afghanen gedwongen uit Iran naar Afghanistan gerepatrieerd138. Irakezen, Fayli-Koerden en Irakezen van Iraanse afkomst zijn na de val van Saddam Hoessein in groten getale naar Irak teruggekeerd.
UNHCR verzet zich niet tegen gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse asielzoekers, mits een zorgvuldige asielprocedure heeft plaatsgevonden139.

4.2 Beleid van andere Europese landen
De meeste Europese landen die te maken hebben met Iraanse asielzoekers achten terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Iran verantwoord; hun beleid op dit punt is sinds de vorige verslagperiode dan ook niet gewijzigd. Het betreft Frankrijk, Denemarken, Duitsland, Italië, Noorwegen en Zwitserland. In principe sturen deze landen uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers dan ook terug. Of het hierbij gaat om goed gedocumenteerde, onvolledig gedocumenteerde of ongedocumenteerde Iraniërs is niet bekend. Frankrijk, Italië en Zwitserland geven aan dat de feitelijke verwijdering van een individuele asielzoeker soms opgeschort dient te worden vanwege het uitblijven van medewerking bij de afgifte van reisdocumenten door de Iraanse autoriteiten. Denemarken zegt deze problemen niet te ondervinden, omdat vrijwel alle asielzoekers met een geldig paspoort en een geldig visum dat land binnenkomen.

138 Zie hoofdstuk 4 van het algemeen ambtsbericht Afghanistan d.d. 12 november 2003.
139 De brief is als bijlage opgenomen in het algemeen ambtsbericht Iran d.d. 10 februari 2003. Standpunten van later datum zijn niet bekend.
65

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Het Verenigd Koninkrijk gaf halverwege 2002 nog aan dat van gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers geen sprake was, maar vanuit het Verenigd Koninkrijk vindt inmiddels ook gedwongen terugkeer naar Iran plaats.


66

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


5 Samenvatting
Iran is een islamitische republiek die de scheiding der machten kent. De drie staatsmachten vallen echter onder een overkoepelende macht van de Geestelijk Leider. Deze is staatshoofd en heeft de bevoegdheid rechtstreeks in de aangelegenheden van de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht in te grijpen.
In de verslagperiode is de hervormingspolitiek van president Khatami vrijwel tot stilstand gekomen, omdat wetsvoorstellen voortdurend strandden op het veto van de Raad van Hoeders, een orgaan van juristen en geestelijken dat de facto als senaat functioneert. Dat ook de bevolking het vertrouwen in de hervormingspolitiek heeft verloren, bleek voor het eerst bij de gemeenteraadsverkiezingen in februari 2003, waar slechts 39% van de bevolking haar stem uitbracht. De conservatieven, die een trouwe achterban hebben, kregen in veel gemeenten de macht in handen. In juni
2003 vonden gedurende tien dagen grootschalige studentenprotesten plaats, waarbij ook kritiek op de regering werd geuit. De studenten kregen bijval van omstanders, maar werden hard aangepakt door de paramilitaire Basidj en Ansar-e Hezbollah. Na de demonstraties volgde een golf van arrestaties onder de studenten. De parlementsverkiezingen van 20 februari 2004 werden voorafgegaan door een tumultueuze periode, nadat de Raad van Hoeders de kandidatuur van een groot aantal hervormingsgezinden ­ onder wie zittende parlementariërs ­ had afgewezen. Ondanks een dagenlang durende sit-in actie van ruim 80 parlementsleden en interventies van de Geestelijk Leider werd het overgrote deel van de diskwalificaties niet teruggedraaid. President Khatami legde zich hierbij neer en riep de bevolking op om toch te gaan stemmen. De verkiezingen, die een opkomst van 50,5% hadden, eindigden zoals verwacht in een overwinning van de conservatieven, die een absolute meerderheid in het parlement verworven.
In de verslagperiode zijn, ondanks enkele pogingen van het parlement daartoe, geen nieuwe mensenrechtenverdragen ondertekend of geratificeerd. Ook een poging om het grondwettelijk folterverbod vast te leggen in lagere wetgeving strandden op het veto van de Raad van Hoeders. Nadat in 2002 in de VN geen veroordelende resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran was aangenomen, is de mensenrechtensituatie in Iran in 2003 wel weer in een VN-resolutie aan de orde gesteld.
In 2003 bezochten de VN-Werkgroep inzake Arbitraire Detentie en de VN-Speciale Rapporteur inzake Bescherming van het Recht op Vrijheid van Meningsuiting Iran. Met de Europese Unie voert Iran sinds december 2002 een mensenrechtendialoog, waarin de laatste bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 8 en 9 oktober 2003.
67

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Vertegenwoordigers van internationale mensenrechtenorganisaties krijgen van de Iraanse autoriteiten geen toestemming om het land regelmatig te bezoeken. De nationale Islamic Human Rights Commission en de Artikel-90 Commissie van het parlement doen nuttig werk, maar hebben een beperkte slagkracht. De vrijheid van meningsuiting is in Iran nog altijd beperkt. In de verslagperiode is wederom een aantal kranten tijdelijk of permanent verboden en werd een groot aantal uitgevers en journalisten gedetineerd. Een groot deel van hen kwam op borgtocht vrij uit het voorarrest. Tegen veel van hen lopen nog rechtszaken op grond van de inhoud van hun publicaties. Hetzelfde geldt voor een groot aantal studenten die op mondelinge wijze hun ongenoegen over het staatsbestel hebben geuit. De herziening van het doodsvonnis van academicus Hashem Aghajari laat nog altijd op zich wachten.
Gedurende de verslagperiode hebben zich geen belangrijke wijzigingen voorgedaan in de situatie van religieuze minderheden. De relatieve tolerantie tegenover bekeringsijver van christelijke zijde duurt voor. Door een wetswijziging is thans het bloedgeld voor moslims en leden van de erkende religieuze minderheden joden, christenen en zoroastriërs gelijkgeschakeld. De positie van de bahá'i blijft moeilijk; een positief punt is dat toegang tot de universiteit voor hen thans door een wetswijziging makkelijker is geworden. Momenteel zit nog één bahá'i wegens zijn geloof in detentie.
Het Iraanse rechtssysteem is gebaseerd op de islamitische wet. De rol van de advocaat in het strafproces is beperkt. Door een wetswijziging is in 2003 de openbaar aanklager opnieuw geïntroduceerd; in Teheran functioneert het systeem al, in de regio nog niet overal. Met name de rechtsgang in de revolutionaire rechtbanken is nog altijd ver verwijderd van internationale standaarden, door onder andere slecht geschoolde rechters en aanklachten in zeer vage bewoordingen. Naast het reguliere strafrechtelijke voorarrest is sprake van een parallel circuit dat zich geheel onttrekt aan rechterlijke controle. De detenties in deze vaak geheime centra duren maximaal enkele maanden, waarna betrokkenen vlak voor de terechtzitting worden overgeplaatst naar een regulier detentiecentrum. Gedurende deze detentie is de verblijfplaats van betrokkene bij vrienden en familie vaak niet bekend. Het is met name in de bovengenoemde inofficiële detentiecentra dat foltering en mishandeling voorkomt. Tot strafvervolging van daders van foltering of mishandeling komt het nauwelijks. Lijfstraffen als zweepslagen en amputatie van ledematen komen nog altijd voor; soms kunnen deze worden afgekocht. De doodstraf wordt in Iran nog altijd voltrokken. In december 2002 heeft het hoofd van de rechterlijke macht rechters opgeroepen om geen dood door steniging meer op te leggen. In 2003 is desondanks één veroordeling hiertoe bekend, die overigens tot op heden niet is uitgevoerd.

68

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Duidelijk zichtbare politieke activiteiten gericht op omverwerping van het onder de Geestelijk Leider ressorterende islamitische staatssysteem kunnen in Iran strafvervolging opleveren. Het meest gevoelig zijn de autoriteiten voor activiteiten van de Mujaheddin-e Khalq Organisation (MKO). Van de organisatie zijn in de verslagperiode geen aanslagen in Iran bekend. Na de val van het bewind van Saddam Hoessein in Irak hebben de Iraanse autoriteiten aangegeven dat uit Iran terugkerende MKO-leden op amnestie kunnen rekenen. Of en hoe dit in de praktijk ook daadwerkelijk gebeurt, is niet bekend. Er zijn in de verslagperiode enkele executies van leden van de Koerdische KDPi en Komaleh bekend. Behalve een confrontatie tussen de politie en leden van de Komaleh in oktober 2003 zijn geen incidenten met deze Koerdische groepen bekend. De monarchisten en communisten zijn in Iran thans zeer klein en onbetekenend en worden derhalve door de autoriteiten als minder gevaarlijk dan bijvoorbeeld de MKO beschouwd. Op homoseksuele handelingen staat wettelijk nog altijd de doodstraf. In de verslagperiode zijn geen veroordelingen tot de doodstraf wegens uitsluitend homoseksuele handelingen bekend. Ook zijn er geen aanwijzingen voor een bewust vervolgingsbeleid van homoseksuelen door de autoriteiten. Homoseksualiteit blijft echter een taboe-onderwerp dat beperkt blijft tot de eigen persoonlijke leefruimte. Vrouwen zien zich in Iran nog altijd geconfronteerd met een groot aantal wettelijke beperkingen. Op de arbeidsmarkt zijn vrouwen in de verslagperiode tot een aantal voorheen niet beklede posities doorgedrongen en de islamitische kledingvoorschriften worden nog altijd minder strikt gehanteerd dan voorheen. De meeste Europese landen die te maken hebben met Iraanse asielzoekers achten terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Iran verantwoord; hun beleid op dit punt is sinds de vorige verslagperiode dan ook niet gewijzigd. Naast Frankrijk, Duitsland, Denemarken, Italië, Noorwegen en Zwitserland is sinds kort ook het Verenigd Koninkrijk weer begonnen met gedwongen terugkeer naar Iran. UNHCR verzet zich niet tegen gedwongen terugkeer van afgewezen Iraanse asielzoekers, mits een zorgvuldige asielprocedure heeft plaatsgevonden.
69

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Literatuurlijst
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht zijn onder meer de onderstaande openbare bronnen geraadpleegd:
Abrar, Iraans dagblad
Aftab-e Yazd, Iraans dagblad
Agence France-Presse (AFP)
Amnesty International (www.amnesty.org)

- Report 2002. Iran

- Report 2003. Iran. POL 10/003/2003 (2003)

- Public Statement. Iran: Amnesty International calls on Iran to halt executions of child offenders. MDE 13/005/2004, 28 januari 2004 Deutsche PresseAgentur (DPA)
Economist Intelligence Unit (www.eiu.com)

- Country Reports Iran, August 2001 ­ December 2002
- Country Profile 2002 Iran

- Country Profile 2003 Iran
Europese Unie

- Raad van de Europese Unie, EU Annual Report on Human Rights. 13449/03, 10 oktober 2003
Human Rights Watch (www.hrw.org)

- Iran: A legal System that Fails to Protect Freedom of Expression and Association, December 2001

- World Report 2002, Events of 2001, November 2000 to November 2001
- Iran. Briefing to the 60th Session of the UN Commission on Human Rights, 29 januari 2004.
International Crisis Group (ICG)

- Iran: The Struggle for the Revolution's Soul ­ ICG Middle East Report N°5,
5 August 2002
Iran, Perzischtalig Iraans regeringsdagblad
Iran Daily, Engelstalig Iraans dagblad

70

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

Iran News, Engelstalig Iraans dagblad
IRNA, officeel Iraans persbureau
Kayhan, conservatief Iraans dagblad
Resalat, Iraans dagblad
Reuters
Tose'eh, Iraans dagblad
UK Immigration and Nationality Directorate (www.ind.homeoffice.gov.uk)
- Country Assessment ­ Iran, April 2002

- Country Assessment ­ Iran, October 2002
United Nations (www.un.org)

- Maurice Copithorne, Special Representative of the Commission on Human Rights ­ Situation of human rights in the Islamic Republic of Iran ­ A/56/278, Report, 10 August 2001

- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/42, 16 January
2002

- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/NGO/101. Written statement submitted by the Organization for Defending Victims of Violence (ODVV), 31 January 2002

- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/NGO/133. Written statement submitted by the Reporters sans frontières international,
13 February 2002

- General Assembly ­ Situation of human rights in the Islamic Republic of Iran ­ A/res/56/171, Resolution, 26 February 2002

- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/L.33, 11 April
2002

- Commission on Human Rights ­ Report to the economic and social council on the fifty-eighth session of the commission ­ E/CN.4/2002/L.10.Add.9, 26 April
2002

- Commission on Human Rights, Civil and Political Rights, including the Question of Torture and Detention. Report of the Working Group on Arbitrary Detention. E/CN.4/2004/3/Add.2, 27 juni 2003

71

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004


- VN Speciale Rapporteur voor de vrijheid van meningsuiting, Mission to the Islamic Republic of Iran E/CN.4/2004/62/Add.2, 12 januari 2004 United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) (www.unhcr.ch)
- Background Paper on Refugees and Asylum Seekers from the Islamic Republic of Iran, Centre for Documentation and Research, Genève, January 2001 United Nations Development Programme (UNDP) (www.undp.org)
- Human Development Report 2002
U.S. Committee for Refugees (www.refugees.org)

- World Refugee Survey 2002: Middle East, Iran U.S. Department of State (www.state.gov)

- Country Reports on Human Rights Practices ­ 2001: Iran, 4 maart 2002
- International Religious Freedom Report 2002: Iran, 7 oktober 2002
- International Religious Freedom Report 2003: Iran, 18 december 2003
- Iran Country Reports on Human Rights Practices ­ 2003, 24 februari 2004 Yas-e No, Iraans dagblad


72

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

I Kaart van Iran140


140 CIA World Factbook.

73

Algemeen ambtsbericht Iran | april 2004

II Grafisch overzicht Iraanse staatsstructuur141


141 Website BBC News, news.bbc.co.uk.
74


---- --