discussie in IGC over preambule Europese Grondwet en Nederlandse inzet
Kamerbrief inzake discussie in IGC over preambule Europese Grondwet en
Nederlandse inzet
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
2 juni 2004
Auteur
Hilde Laffeber
Kenmerk
DIE-261/04
Telefoon
070 348 67 72
Blad
1/2
Fax
070 348 40 86
E-mail
hilde.laffeber@minbuza.nl
Betreft
Discussie in IGC over preambule Europese Grondwet en Nederlandse inzet
Naar aanleiding van uw brief d.d. 25 mei jl. reageer ik hierbij graag,
mede namens de minister-president, op het verzoek van het lid
Timmermans om uw Kamer te informeren over de stand van zaken van het
debat in de Intergouvernementele Conferentie (IGC) over de preambule
van het te sluiten Europees grondwettelijk verdrag en de inzet van de
Nederlandse regering terzake.
Het Ierse voorzitterschap heeft ervoor gekozen om de formulering van
de preambule van het te sluiten grondwettelijk Verdrag expliciet te
agenderen voor bespreking in de IGC. Onder Italiaans voorzitterschap
is in de IGC in de laatste maanden van vorig jaar ook reeds enkele
malen gesproken over de formulering van de preambule. Onder Iers
voorzitterschap was dit punt tot voor kort nog niet aan de orde
gekomen. Voor de IGC-sessie van 24 mei jl. agendeerde het
voorzitterschap dit punt eigener beweging. Een algemeen verslag over
deze IGC-bijeenkomst ging uw Kamer eerder separaat toe.
In de aanloop naar die bespreking tijdens de IGC hebben, op 21 mei
jl., de ministers van Buitenlandse Zaken van Italië, Polen, Portugal,
Litouwen, Malta, Tsjechië and Slowakije een brief aan het Ierse
voorzitterschap gezonden. Daarin pleiten zij voor een preambule, die
naast een verwijzing naar de humanistische traditie in de Europese
wordingsgeschiedenis ook het christelijk erfgoed vermeldt. Nederland
is niet verzocht deze brief mede te ondertekenen.
De Nederlandse inzet in de IGC is ongewijzigd. Nederland heeft twee
prioriteiten, te weten de besluitvorming over het meerjarig financieel
kader en het waarborgen van een effectieve naleving van de
buitensporig tekort-procedure. Voor wat betreft overige themas speelt
Nederland in op het krachtenveld in Brussel, voor zover deze punten
door andere lidstaten of het voorzitterschap actief op de agenda
worden gezet. Dit geldt ook voor de Nederlandse inzet ten aanzien van
de preambule van het Verdrag. Nu het voorzitterschap en enkele
lidstaten de preambule actief ter discussie hebben gesteld, heeft
Nederland aan die discussie deelgenomen.
De regering heeft in de discussie over de preambule steeds het
standpunt ingenomen dat er sprake moet zijn van een evenwichtige
formulering. Naar de mening van de regering kan evenwicht in de
preambule op verschillende manieren worden bereikt. Deze
mogelijkheden zijn ook onder de aandacht gebracht in de IGC.
Een mogelijkheid is naast de verwijzing naar de humanistische traditie
in de passage over de wordingsgeschiedenis van Europa ook de
joods-christelijke traditie expliciet op te nemen. Het is van belang
hierbij onderscheid te maken tussen het articuleren van
joods-christelijke waarden en het wijzen op een onderdeel van de
Europese geschiedenis, namelijk de joods-christelijke traditie.
Een andere mogelijkheid om die evenwichtigheid te bereiken betreft het
schrappen van elke verwijzing naar enige filosofische of religieuze
traditie.
Tenslotte is er mogelijkheid om de betreffende passage in het geheel
een meer algemeen karakter te geven. Dat kan gebeuren door een bredere
formulering te kiezen die verwijst naar het gemeenschappelijk erfgoed,
zonder nadere specificatie daarvan.
Naar de mening van de regering houdt deze stellingname voldoende
rekening met de Motie Van der Laan c.s. d.d. 10 juni 2003. Door de
inbreng van de regering wordt juist gestreefd naar evenwicht, zonder
een specifieke religieuze grondslag in de preambule een bijzondere
positie te geven, hetgeen ook de genoemde motie nastreeft.
Naar verwachting zal de Europese Raad van 17 en 18 juni de
eerstvolgende plenaire gelegenheid in IGC-verband zijn waarbij de
formulering van de preambule op de agenda staat.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Ministerie van Buitenlandse Zaken