Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AP1242 Zaaknr: 13/022251-03


Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 9-06-2004
Datum publicatie: 9-06-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/022251-03

Datum uitspraak: 9 juni 2004

Op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:

,

geboren te op 1966, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht" te Utrecht.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2004.


1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.


2. Voorvragen

...


3. Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:

op 6 december 2003 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool van zeer korte afstand geschoten door het achterhoofd van die , tengevolge waarvan voornoemde is overleden;

Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:

op 6 december 2003 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool van zeer korte afstand heeft geschoten door het hoofd van , tengevolge waarvan voornoemde in haar hoofd is geraakt;

Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:

op 6 december 2003 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk: Pietro Beretta, model: 9000s en munitie van categorie III, te weten 11 patronen, kaliber 9mm, bodemstempel S&B 9mm luger, voorhanden heeft gehad.


4. Het bewijs

4.1. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.2. Nadere bewijsoverweging.

De rechtbank heeft in het bijzonder overwogen dat het bewezenverklaarde kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen, voor zover deze behelzen:


- De verklaring van de (pagina 207 - 211), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven: ik kwam die middag op de fiets vanaf de Damstraat de Dam op fietsen. Ik zag een taxi stilstaan en ik zag bij de achterdeur aan de bestuurderszijde een vrouw staan en aan de bijrijderzijde bij de achterdeur een man. Plotseling zag ik dat er een derde man achter eerstgenoemde man kwam staan. Zij stonden nu met zijn drieën in één lijn. Ik zag dat deze man achter het latere slachtoffer stond. Ik zag dat hij min of meer zijn beide armen omhoog bracht. Ik zag dat hij zijn linkerarm links naast het hoofd van het slachtoffer hield. Ik zag dat de rechterhand van de man omhoog werd gebracht. Ik zag dat hij iets in zijn hand had. Ik zag dat de man het ding dat hij in zijn rechterhand vasthad, midden op het achterhoofd van het latere slachtoffer zette. Direct hierop hoorde ik een doffe knal. Ik zag dat de hand van de man tijdens de knal met een korte schok naar achteren ging. Ik zag dat het slachtoffer direct door zijn knieën zakte. Ik zag dat de man direct na de knal in een vloeiende beweging van het slachtoffer wegdraaide naar rechts en vervolgens met versnelde pas wegliep in de richting van de Damstraat.


- De verklaring van de (pagina 71 - 73), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven: ik stond op het trottoir van de Dam, voor de Diamantzaak toen ik een scherpe knal hoorde achter mij. Ik draaide mij om en zag dat er achter mij een persoon naast de taxi op het trottoir lag. Tegelijkertijd zag ik dat er vlak langs mij heen aan mijn linkerzijde een man liep. Deze kwam uit de richting van de persoon die op de grond lag. Ik ben achter verdachte aangelopen. Ik zag dat verdachte vanaf de Dam de Damstraat inliep in de richting van de Oudezijds Voorbugwal. Ik zag dat verdachte iets in zijn rechterhand vasthield. Ik werd ingehaald door twee fietsers. Ik begreep dat deze fietsers de verdachte ook aan het achtervolgen waren. Ik had een rugzak op mijn rug.


- De verklaring van de (pagina 106 - 108), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven: ik fietste op de Dam toen ik een knal hoorde. Op dat moment zat ik op de fiets en ik was ter hoogte van de diamantwinkel aan de Nes. Ik zag een man vallen aan de rechterzijde van de taxi ik zag dat hij hevig bloedde. Op dat moment hoorde en zag ik een man met een grijze rugzak welke aan het rennen was en riep: "pak die man." Vervolgens ben ik achter die man aangefietst.

Uit bovengenoemde verklaringen - in onderlinge samenhang en chronologie bezien - kan de rechtbank niets anders afleiden dan dat verdachte degene is geweest die op 6 december 2003 op de Dam het fatale schot heeft gelost. Het door de raadsman aangevoerde verweer dat niet verdachte maar een tweede man heeft geschoten en het wapen vervolgens in de handen van verdachte heeft gedrukt waarna verdachte in paniek is weggerend, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu deze lezing geen steun vindt in enige andere verklaring dan in de verklaring van verdachte. De rechtbank acht de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd op dit punt - zo heeft verdachte onder meer tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de aan- c.q. afwezigheid van die tweede persoon en heeft verdachte geen verklaring willen geven voor het feit dat hij zich op zijn vlucht heeft ontdaan van diverse kledingstukken - dan ook niet geloofwaardig. Het feit dat bij verdachte geen schotresten zijn aangetroffen staat een bewezenverklaring - mede gelet op het bovenstaande - niet in de weg.


5. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.


6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.


7. Motivering van de straf en maatregel

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft op zeer brute wijze op klaarlichte dag, een zaterdagmiddag, in hartje Amsterdam op de Dam, het geliquideerd. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer van achteren benaderd, een pistool op zijn achterhoofd gezet en het slachtoffer door zijn hoofd geschoten. Het slachtoffer is hierdoor vrijwel direct aan zijn verwondingen overleden. Voorts heeft verdachte door op de drukke Dam met een vuurwapen te schieten niet alleen het geraakt, maar heeft hij ook een groot risico genomen ten aanzien van andere aanwezige personen. De kogel die dodelijk heeft getroffen, is vervolgens het hoofd van het vriendin van het slachtoffer, binnengedrongen. Het is hierdoor levensgevaarlijk gewond geraakt en het heeft slechts aan het toeval gelegen dat de gevolgen niet ernstiger zijn geweest.

Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het meest kostbare en kwetsbare bezit, het menselijk leven en de nabestaanden onherstelbaar leed berokkend. Behalve vanwege het verlies van een dierbare is de schietpartij voor het een uiterst schokkende en traumatische ervaring geweest waarvan zij nog geruime tijd de nadelig psychische gevolgen zal ondervinden. Voorts wordt door feiten als onderhavige de rechtsorde in ernstige mate geschokt.

Gelet op de bijzondere ernst van de gepleegde misdrijven en de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder ze zijn begaan, acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij voorts acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister.

Onttrekking aan het verkeer

? De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde nummers 33, 34 en 36, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met wet;

? De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde nummers 1, 2 en 3, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.


8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.


9. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Moord;

Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:

Poging tot doodslag;

Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:
De op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde nummers 1, 2, 3, 33, 34 en 36

Gelast de teruggave:
? van hetgeen is vermeld onder de nummers 4 en 5 op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de familie van het ;
? van hetgeen is vermeld onder de nummers 35 en 45 tot en met 48 aan de rechthebbenden;
? van hetgeen is vermeld onder de nummers 16, 18 en 19 op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan ;
? van hetgeen is vermeld onder de nummers 30 en 31 van hetgeen is vermeld op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen aan verdachte.

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van hetgeen is vermeld onder de nummers 32, 40 tot en met 44 op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.

Gelast de bewaring ten behoeve van het justitiële onderzoek van hetgeen is vermeld onder de nummers 6 tot en met 15 en 20 tot en met 29 en 49 op de als bijlage 3 aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.

Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Krijgsheld, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2004.