Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP4374 Zaaknr: 38235
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 25-06-2004
Datum publicatie: 25-06-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.235
25 juni 2004
SD
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente Zandvoort (hierna: het College) tegen de
uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 januari 2002, nr.
00/04175, betreffende na te melden aan de erfgenamen van X te Z
opgelegde aanslag in de baatbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan de erfgenamen van X (hierna: belanghebbenden) is ter zake van het
genot krachtens eigendom van de onroerende zaak a-straat 1, inclusief
a-straat 2 tot en met 2E en b-straat 1 + 2, te Z een aanslag in de
baatbelasting herinrichting centrumgebied gemeente Zandvoort fase 1
opgelegd ten bedrage van f 55.563,05, welke aanslag, na daartegen
gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het waarnemend hoofd van de sector
Middelen en Ondersteuning van de gemeente Zandvoort (hierna: het
Hoofd) is gehandhaafd.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het
Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het
Hoofd alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan
dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld.
Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend. Zij hebben tevens
incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel
beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken
daarvan deel uit.
Het College heeft het incidentele beroep beantwoord.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. Op 26 augustus 1997 heeft de raad van de gemeente Zandvoort
vastgesteld een Aangevuld bekostigingsbesluit herinrichting
centrumgebied Zandvoort, hetwelk onder meer inhoudt:
"1. De gemeente zal de kosten van herinrichting van het centrumgebied
van Zandvoort middels het afsluiten van exploitatieovereenkomsten
krachtens de Exploitatieverordening gemeente Zandvoort, of ingeval
niet tot het sluiten van een overeenkomst kan worden gekomen via de
heffing van een baatbelasting krachtens artikel 222 Gemeentewet, welk
(lees: welke) per deelgebied afzonderlijk kan worden ingesteld,
verhalen op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt
zakelijk recht van de door deze voorziene (lees: voorzieningen) gebate
onroerende zaken.
2. Het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gebaat, is het
gebied dat valt binnen de vette zwarte lijn op de bij dit aangevuld
bekostigingsbesluit behorende kaart (...).
(...)
5. Uiterlijk één maand voordat met de werkzaamheden in het deelgebied
waarin de onroerende zaak is gelegen wordt aangevangen, zal de
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt zakelijk recht van
die onroerende zaak een aanbod ontvangen voor een
exploitatieovereenkomst."
3.2. Belanghebbenden zijn eigenaren van de onroerende zaak a-straat 1,
inclusief a-straat 2 tot en met 2E en b-straat 1 + 2, te Z, gelegen
binnen het in onderdeel 2 van het Aangevuld bekostigingsbesluit
herinrichting centrumgebied Zandvoort vermelde gebied. Op 11 september
1997 heeft de gemeente Zandvoort aan belanghebbenden een
concept-Exploitatieovereenkomst herinrichting centrum gemeente
Zandvoort fase 1 toegezonden. Volgens die concept-overeenkomst zouden
belanghebbenden zich verplichten tot een bijdrage van f 55.563,05 in
de kosten van de herinrichting van het centrumgebied van Zandvoort.
Artikel 4, lid 3, van de concept-Exploitatieovereenkomst hield in:
"De gemeente verleent de exploitant indien hij zijn bijdrage tijdig
voldoet een eenmalige vermindering van zijn bijdrage ad Fl.
28.448,28."
Deze vermindering is gelijk aan 51,2 percent van de verschuldigde
bijdrage. Ingevolge de concept-Exploitatieovereenkomst dient de
bijdrage te worden voldaan binnen één maand na de aanvang van de
aanleg van de voorzieningen, dan wel, indien de overeenkomst is
aangegaan na de aanvang van de aanleg van de voorzieningen, binnen
twee weken na het aangaan van de overeenkomst.
3.3. Belanghebbenden hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid
een exploitatieovereenkomst met de gemeente Zandvoort te sluiten.
Vervolgens is hun op grond van de Verordening baatbelasting
herinrichting centrumgebied gemeente Zandvoort fase 1 (hierna: de
Verordening) de onderhavige aanslag opgelegd ten bedrage van f
55.563,05.
3.4. De gemeente heeft aan 72 andere eigenaren van als gebaat
aangemerkte onroerende zaken eveneens, door hun een overeenkomstige
concept-Exploitatieovereenkomst aan te bieden, de mogelijkheid geboden
om bij betaling binnen de gestelde termijn een vermindering te
bereiken van 51,2 percent van het bedrag dat als baatbelasting van hen
zou worden geheven. Van deze mogelijkheid is door 59 eigenaren gebruik
gemaakt. Aan de overige eigenaren is op grond van de Verordening een
aanslag opgelegd. Het beloop daarvan is gelijk aan het hun
aanvankelijk (in de concept-Exploitatieovereenkomst) door de gemeente
voorgestelde bedrag, evenwel zonder de in dat voorstel toegezegde
vermindering.
4. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
4.1. Het Hof heeft in zijn rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4 met
juistheid vooropgesteld dat artikel 222, lid 1, tweede volzin, van de
Gemeentewet niet alleen verbiedt dat baatbelasting ter zake van een
onroerende zaak wordt geheven indien de aan de aldaar bedoelde
voorzieningen verbonden lasten ter zake van die onroerende zaak
krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, maar naar zijn
strekking mede beoogt te voorkomen dat, voor wat betreft de bijdrage
in de lasten, onaanvaardbare verschillen zouden ontstaan tussen
vergelijkbare van de voorzieningen baat hebbende onroerende zaken,
naar gelang ter zake van de onroerende zaak lasten zijn of worden
voldaan krachtens overeenkomst dan wel baatbelasting wordt geheven
(vgl. HR 3 mei 1978, nr. 18776, BNB 1978/142).
4.2. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het verschil tussen de
ingevolge de exploitatieovereenkomsten verschuldigde netto-bijdrage en
de ingevolge de Verordening verschuldigde baatbelasting onaanvaardbaar
groot is, zulks terwijl daarbij toch sprake is van vergelijkbare -
door de voorzieningen in dezelfde mate gebate - onroerende zaken,
waardoor het in de Verordening vermelde tarief niet in overeenstemming
is met het voorschrift van artikel 222 van de Gemeentewet. Het Hof
heeft de Verordening daarom op dat punt onverbindend verklaard.
4.3. Het primair voorgestelde middel strekt blijkens zijn toelichting
ten betoge dat het Hof een onjuiste uitleg aan het gelijkheidsbeginsel
heeft gegeven door te oordelen dat een onaanvaardbaar groot verschil
bestaat tussen de ingevolge de exploitatieovereenkomsten verschuldigde
netto-bijdrage en de ingevolge de Verordening verschuldigde
baatbelasting.
Voorzover het middel berust op de opvatting dat het Hof het
gelijkheidsbeginsel heeft toegepast, faalt het bij gebrek aan
feitelijke grondslag. Het Hof heeft immers zijn oordeel niet gebaseerd
op het gelijkheidsbeginsel, maar op artikel 222, lid 1, tweede volzin,
van de Gemeentewet. Voorzover het middel strekt ten betoge dat het Hof
ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat te
dezen sprake is van een onaanvaardbaar groot verschil als hiervóór
bedoeld, faalt het evenzeer, aangezien dat oordeel geen blijk geeft
van een onjuiste rechtsopvatting en geen nadere motivering behoeft.
Opmerking verdient dat het - in cassatie aangevoerde - 'juridisch
risico' van het heffen van baatbelasting buiten beschouwing moet
worden gelaten bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een
verschil tussen krachtens overeenkomst voldane, respectievelijk als
baatbelasting geheven bedragen.
4.4. Het subsidiair voorgestelde middel richt zich blijkens zijn
toelichting onder meer tegen 's Hofs rechtsoverweging 6.5.2 met het
betoog dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Verordening op
het punt van het tarief onverbindend is, aangezien het Hof bij zijn
oordeel dat het verschil tussen de ingevolge de
exploitatieovereenkomsten verschuldigde bijdrage en de ingevolge de
Verordening verschuldigde baatbelasting onaanvaardbaar groot is, niet
had mogen uitgaan van de netto-bijdrage die ingevolge de
exploitatieovereenkomsten was verschuldigd. In de
exploitatieovereenkomsten en in de Verordening is hetzelfde
baatbelastingtarief vermeld, zodat van een onaanvaardbaar groot
verschil tussen de ingevolge de exploitatieovereenkomsten
verschuldigde bijdrage en de ingevolge de Verordening verschuldigde
baatbelasting geen sprake is. Dat degenen die een
exploitatieovereenkomst hebben gesloten en de daardoor verschuldigd
geworden bijdrage binnen de in de exploitatieovereenkomst gestelde
termijn hebben voldaan, een vermindering deelachtig zijn geworden,
doet daaraan niet af, aldus nog steeds het middel.
Het middel faalt in zoverre. 's Hofs oordeel dat de vermindering (ook
wel subsidie genoemd) deel uitmaakt van het ingevolge de
exploitatieovereenkomst verschuldigde bedrag, berust op de aan het Hof
voorbehouden, niet onbegrijpelijke uitlegging van de
exploitatieovereenkomsten. Gelet op hetgeen het Hof met juistheid
heeft vooropgesteld - hiervoor in 4.1 weergegeven -, heeft het Hof
terecht de ingevolge de exploitatieovereenkomsten per saldo
verschuldigde bijdrage in aanmerking genomen.
4.5. Het meer subsidiair voorgestelde middel strekt blijkens zijn
toelichting ten betoge dat het Hof ten onrechte aan zijn oordeel dat
het verschil tussen de ingevolge de exploitatieovereenkomsten
verschuldigde netto-bijdrage en de ingevolge de Verordening
verschuldigde baatbelasting onaanvaardbaar groot is, de gevolgtrekking
heeft verbonden dat de Verordening op het punt van het tarief
onverbindend is. Uitgaande van dit oordeel had het Hof de Verordening
op dat punt namelijk niet onverbindend moeten verklaren, aldus het
middel, maar had het Hof ook aan belanghebbenden de vermindering
moeten verlenen die degenen die een exploitatieovereenkomst hadden
gesloten, deelachtig waren geworden.
Dit betoog faalt. De rechter die van oordeel is dat de gemeentelijke
wetgever de hem in artikel 222 van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid
heeft overschreden door een baatbelasting in het leven te roepen met
een zodanige tariefstelling dat onaanvaardbare verschillen zouden
ontstaan tussen vergelijkbare van dezelfde voorzieningen baat hebbende
onroerende zaken naar gelang ter zake daarvan lasten zijn of worden
voldaan krachtens een overeenkomst dan wel baatbelasting wordt
geheven, is niet bevoegd zelf voor dat tarief een ander in de plaats
te stellen bij toepassing waarvan naar zijn oordeel geen of niet
onaanvaardbare verschillen zouden ontstaan. Ook dit middel kan
derhalve niet tot cassatie leiden.
4.6. Voorzover het subsidiair voorgestelde middel zich keert tegen 's
Hofs rechtsoverweging 6.7, deelt het, gelet op het hiervóór
overwogene, het lot van de overige klachten.
5. Het voorwaardelijke incidentele beroep
Nu het principale beroep niet tot vernietiging van 's Hofs uitspraak
leidt, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld,
niet vervuld. Dat beroep behoeft derhalve geen behandeling.
6. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in
cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer
38229 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit
proceskosten bestuursrecht.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep ongegrond, en
veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de
zijde van belanghebbenden, vastgesteld op de helft van EUR 644,
derhalve EUR 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst
de gemeente Zandvoort aan als de rechtspersoon die deze kosten moet
vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en
C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I.
Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2004.
Van de Gemeente Zandvoort wordt ter zake van het door het College
ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van EUR 409.