Partij van de Arbeid


Stafdienst Voorlichting telefoonnummer 070-3183040


PvdA-voorlichting


Den Haag, 28 juni 2004


PvdA wil vasthoudende, voortvarende en verantwoorde jeugdzorg


De PvdA-fractie in de Tweede Kamer pleit in het manifest Als ouders het niet alleen kunnen voor een vasthoudende, voortvarende en verantwoorde jeugdzorg. In het manifest, dat Tweede-Kamerlid Ella Kalsbeek op maandag 28 juni a.s. aanbiedt aan commissaris jeugd- en jongerenbeleid Steven van Eijck, presenteert de PvdA haar visie op de jeugdzorg, vergezeld van concrete voorstellen tot verbetering. Het manifest is mede tot stand gekomen in samenspraak met en op advies van professionals met uiteenlopende deskundigheid.


Ondanks het enthousiasme en het harde werken van velen, gaan te veel dingen niet goed in de jeugdzorg. Het ontbreekt veelal aan samenhang in het beleid en aan samenwerking tussen de (vele) betrokken partijen. De vraag is vaak wie waarvoor verantwoordelijk is. Jongeren in de problemen worden meestal niet structureel in de gaten gehouden. En de bezuinigingen van het kabinet maken het er niet beter op. Kinderen zijn uiteindelijk de dupe. Het moet dus veel beter en het kan ook beter. De PvdA presenteert hiertoe voorstellen in het manifest.


De meeste kinderen in Nederland groeien gelukkig op in een veilige omgeving. 10-15 Procent van de jongeren verkeert echter in een problematische situatie, die bedreigend kan zijn voor hun ontwikkeling. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het succesvol opvoeden van hun kinderen. Verreweg de meesten slagen daar ook in. Ouders die deze verantwoordelijkheid niet (volledig) kunnen nemen, moeten hierbij echter worden geholpen. Hier ligt een taak voor de overheid. Een vasthoudende, voortvarende en verantwoorde aanpak is nodig. Een hulpverlener, nu vaak te terughoudend, mag zich in het belang van het bedreigde kind opdringen .


De PvdA wil dat in elke gemeente of regio een centraal meldpunt wordt ingericht waarin in elk geval het Bureau Jeugdzorg en de hulpverlening aan het kind gecoördineerd en geregeld wordt. Mensen die signaleren dat een kind in de problemen is, geven dit zo snel mogelijk door aan het meldpunt. Die zorgt voor een doeltreffende en voortvarende vervolgactie. Het signaleren van problemen is ieders verantwoordelijkheid. De monteur die de elektriciteit komt afsluiten, weet natuurlijk dat dit bedreigend is voor het kind in huis en zal dit moeten melden. Gezinnen met een opeenstapeling van problemen krijgen nu vaak een sterk versnipperd hulpaanbod. Het meldpunt moet het voortouw nemen in een integrale aanpak.


Hoe eerder in de ontwikkeling van het kind je kunt ingrijpen, hoe succesvoller het is. Sommige kinderen lopen al risico tijdens de zwangerschap en in hun eerste jaren. Consultatiebureaus hebben daarom een belangrijke taak bij het vroegtijdig onderkennen van problemen. De ongeveer vijf procent van de kinderen die hier niet komt, verdient extra aandacht. Via bijvoorbeeld huisbezoeken moeten ook zij in de gaten worden gehouden en zonodig worden geholpen. Als kinderen 4 jaar worden, neemt de GGD de taak van de consultatiebureaus over. Vooral als sprake is van kinderen met problemen moet een warme overdracht van dossiers plaatsvinden, zodat de jeugdartsen goed zijn ingelicht over de situatie van het kind. Soms gaan ouders niet akkoord met de overdracht van het dossier. Dat kan niet, vindt de PvdA. Het belang van het kind staat voorop. Zonodig wordt hiertoe wetgeving aangepast.


Als het kind leerplichtig is, heeft de school een belangrijke taak bij het signaleren van problemen. Een leraar kent het kind het beste en kan snel aan de bel trekken. De PvdA wil dat leraren op de basisschool weer huisbezoeken gaan afleggen. Als kinderen behoefte hebben aan intensievere hulpverlening, kan de leraar die natuurlijk niet bieden. Het meldpunt moet dan zorgen voor snelle, op het kind toegesneden hulp. Spijbelen is vaak een indicatie voor problemen. Nu zijn kinderen die niet op school komen vaak zoek : niemand weet waar ze zijn. Als dat gebeurt, moeten volgens de PvdA alle alarmbellen gaan rinkelen. De leerplichtambtenaar, maar ook het meldpunt speelt hierbij een belangrijke rol. In wijken met veel problemen worden als eerste weer schoolmaatschappelijk werkers aangesteld. Het concept van de brede school , met veel aandacht voor de sociale ontwikkeling van het kind, moet verder worden gepropageerd.


Slechts een klein deel van de kinderen met psychiatrische problemen wordt geholpen door de jeugd-ggz, die zich vooral richt op behandelbare patiënten . Dat moet veranderen. Het aantal behandelplaatsen moet fors worden uitgebreid. De PvdA wil dat de jeugd-ggz een geïntegreerd onderdeel van de jeugdzorg wordt. Kinderen die strafbare feiten hebben gepleegd en degenen die dat niet hebben gedaan, mogen in justitiële inrichtingen niet in één groep worden geplaatst, zoals nu vaak gebeurt.


De PvdA vindt dat jongeren die strafbare feiten plegen, direct met de gevolgen daarvan geconfronteerd moeten worden. Een snelle strafrechtelijke reactie is echter niet genoeg. Ook de jeugdzorg moet worden ingeschakeld; het plegen van een delict is vaak een verkapte hulpvraag. De PvdA vindt dat alle jongeren die de fout in zijn gegaan een nieuwe kans moeten krijgen. Preventie en repressie moeten hand in hand gaan. In justitiële jeugdinrichtingen moeten meer en betere behandelmogelijkheden komen. De PvdA zet vraagtekens bij de forse groei van de capaciteit van justitiële jeugdinrichtingen. Waarom lukt het voorkomen dat jongeren in deze inrichtingen belanden, zo slecht? Het benadrukt eens te meer de noodzaak van meer en vasthoudender preventie en hulpverlening.


Soms is het nodig dat het ouderlijk gezag (gedeeltelijk) wordt uitgeschakeld en dat een kinderbeschermingsmaatregel wordt genomen. Dan wordt het kind onder toezicht gesteld of zelfs uit huis geplaatst. Hiervoor gelden echter strenge criteria. De PvdA wil dat een lichtere vorm van een kinderbeschermingsmaatregel wordt ingevoerd, waarbij het aanvaarden van hulp en opvoedingsondersteuning verplicht wordt gesteld. De PvdA wil ook dat de jeugdzorg zich zonodig kan uitstrekken tot jongeren die ouder zijn dan 18. Nu kan een kinderbeschermingsmaatregel of een behandeling eindigen omdat de jongere 18 wordt, terwijl dat eigenlijk niet verantwoord is. Hiertoe moet de wet worden gewijzigd.


Het manifest bevat geen luchtballonnen en geen pleidooien voor experimenten. Daarvan hebben we te veel gezien. Het manifest bevat een agenda. Het staat vast dat niet voor alle kinderen een gelukkig leven als volwassene in het verschiet ligt. Maar iedereen die politiek, bestuurlijk of professioneel medeverantwoordelijk is voor jongeren zal het als een uitdaging zien om zoveel mogelijk van hen wel die kans te bieden. In het manifest geeft de PvdA aan wat daarvoor nodig is. Het is nu zaak volhardend te werken aan deze veranderingen.


2004-06-24 Manifest jeugdzorg Ella Kalsbeek


Voorwoord

Dit manifest gaat over jongeren in problemen en hoe hen te helpen ondanks die problemen toch op te groeien tot evenwichtige en verantwoordelijke volwassenen.
Het initiatief tot dit manifest is genomen door de PvdA-fractie.
Het is tot stand gekomen in samenspraak met en op advies van professionals met uiteenlopende deskundigheid. Na dit voorwoord vindt u hun namen.
Dit manifest vormt voor de PvdA-fractie het beginpunt van het Project Jeugd dat dit najaar, o.a. door fractie-brede werkbezoeken door heel het land, zal worden ondernomen. In samenspraak met jongeren, ouders, hulpverleners en deskundigen uit het hele land zullen de uitgangspunten van dit manifest worden getoetst en daarna worden omgezet in concrete actiepunten teneinde een effectievere hulpverlening ook daadwerkelijk dichterbij te brengen. In het najaar zal daarom een vervolg op dit manifest worden gepresenteerd met verdere voorstellen die de PvdA zal doen ten behoeve van jongeren in problemen.
Het manifest zal op 28 juni 2004 worden aangeboden aan Steven van Eijck, commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid.
Ella Kalsbeek

juni 2004


Aan dit manifest werkten mee:

de heer J. van Balveren, directeur De Twern

de heer H.A. Büller, hoogleraar kindergeneeskunde Erasmus MC
mevrouw G. Dijksman, districtschef Politie Zuid-Holland-Zuid
de heer prof.dr. Th.A.H. Doreleijers, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiaterie VUMC
de heer dr. B.F. Groeneweg, algemeen directeur Bureau Jeugdzorg Haaglanden/ZH
de heer G.H. Gruppen, directeur Altra

mevrouw mr. M.J. de Haan-Boerdijk, kinderrechter Rechtbank Rotterdam
mevrouw drs. M.M.H. van Hees, programmamanager Synergie in Toezicht Inspectie van het Onderwijs
mevrouw L. Keppel, directeur Stichting Wisselwerk
de heer J. Krist, directeur J.P.C. Sprengen

de heer H. Langen, jeugdbeschermer/bestuurslid BMJ Bureau Jeugdzorg Heerlen
mevrouw E. Meijer-Lubbers, adviseur College van Bestuur Alberdacollege Rotterdam
de heer V.C. Maas, directeur Jongerenhuis Harreveld
de heer T. Moolenaar, voorzitter BMJ Bureau Jeugdzorg N-H
mevrouw L. Oostenbrink, hoofd Beheer & beleid Jongerenhuis Harreveld
de heer dr. F.G. Öry, kinderarts maatschappelijke gezondheidszorg TNO preventie en gezondheid
mevrouw drs. J.S. Ploeger, teamleider Raad voor de Kinderbescherming Alkmaar
mevrouw mr. A.C. Quik-Schuijt, kinderrechter Rechtbank Utrecht
de heer mr. F. van der Reijt, kinderrechter Rechtbank Den Bosch
de heer dr. B. Rensen, jeugdarts GG & GD Utrecht
de heer M. van der Riet, beleidsmedewerker jeugdzorg MO-groep
de heer J.W.M. Verbugt voorzitter Raad van Bestuur Bureau Jeugdzorg Limburg
mevrouw dr. C. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater R.I.J. de Hartelborgt Spijkenisse
Inleiding

De meeste kinderen in ons land groeien op in een veilige situatie. Ze hebben ouders die van hen houden en die hen op een verstandige wijze begeleiden naar volwassenheid. Ze zijn in het algemeen gezond en ontberen niet wat ze werkelijk nodig hebben.
Voor een minderheid van de kinderen gaat dit helaas niet op. 10-15% van de kinderen verkeert in een problematische situatie, die bedreigend is voor hun ontwikkeling. Van sommige kinderen weten we dat ze een verhoogd risico lopen op problemen nog voordat ze geboren zijn. Bij anderen worden de problemen veel later zichtbaar. Soms ook ontstaan de problemen pas dan.
Om kinderen op te laten groeien is meer nodig dan hulp bij problemen.
Kinderen hebben veiligheid nodig en zekerheid. Maar ze moeten zich ook kunnen ontwikkelen en ontplooien. Ouders zijn daar als eersten verantwoordelijk voor. Veruit de meeste ouders nemen die verantwoordelijkheid uiterst serieus en zijn succesvol in hun rol als opvoeder. Niet voor niets behoren kinderen die in Nederland leven tot de gelukkigsten ter wereld. Kinderen en jongeren geven zelf aan het goed met hun ouders te kunnen vinden en bij hen terecht te kunnen als dat nodig is.
Ouders moeten wel in de gelegenheid worden gesteld hun verantwoordelijkheid waar te maken als daarnaast ook andere eisen, zoals economische zelfstandigheid, aan hen gesteld worden. Dat betekent dat er bijvoorbeeld goede regelingen moeten zijn voor zwangerschaps-, ouderschaps- en calamiteitenverlof. Het betekent ook dat er voldoende en betaalbare kinderopvang moet zijn, evenals tussen- en naschoolse opvang. Voor ouders die er alleen voor staan geldt dat de plicht om zelf een inkomen te verwerven moet zijn afgestemd op hun verantwoordelijkheid als ouder.
Ouders die er niet in slagen hun kinderen voldoende te begeleiden hebben met hun kinderen recht op hulp. Die hulp moet wat ouders wél kunnen versterken. Die hulp moet ook op maat zijn en effectief. Een ouder met een verstandelijke beperking die liefdevol en geduldig met haar kind om gaat maar het huishouden niet draaiende kan houden, moet geholpen worden met het huishouden. Er moet niet gewacht worden tot kind en huis zo vervuild en verwaarloosd zijn dat grotere ingrepen nodig zijn.
Hulp moet ook gericht zijn op het versterken van de sociale omgeving van een kind. Wat een vader niet kan, kan een grootvader misschien wel. Zelfredzaamheid vergroten vergroot het gevoel van eigenwaarde en daardoor de kansen op een evenwichtige ontwikkeling.
Ouders moeten verantwoordelijkheid nemen. Maar niet alle ouders doen dat of kunnen dat. Dan moet omwille van het kind de verantwoordelijkheid mede genomen worden door anderen. Dat moet vanzelfsprekend met zorgvuldigheid gebeuren. Juist omdat die primaire verantwoordelijkheid van ouders uitgangspunt is. Maar iedereen zal erkennen dat er een moment is waarop geconstateerd moet worden dat ouders hun verantwoordelijkheid niet meer aankunnen of niet meer aanwillen. En dat "niet doen" leidt tot onaanvaardbare consequenties voor het kind en zijn of haar leefomgeving. Dan is ingrijpen geboden. Kinderbeschermingsmaatregelen bieden daar in het uiterste geval de juridische basis voor.


Niet alle kinderen hebben gelijke kansen op een evenwichtige ontwikkeling. Financiële problemen en armoede kunnen die ontwikkeling in de weg staan.
Ook het opgroeien in twee culturen - één thuis en één op school - die verschillende eisen stellen kan voor een kind problematisch zijn. Sociale en economische achterstanden zijn van grote invloed op het ontstaan van problemen bij kinderen. Om kinderen en jongeren met problemen te helpen is meer nodig dan het organiseren van hulp en interventies. De sociale structuur van een samenleving versterken is minstens zo belangrijk.
Onderwijs speelt bij de ontwikkeling van een kind vanzelfsprekend een grote rol. Het gaat daarbij om veel meer dan kennisoverdracht. De manier waarop scholen ingericht zijn, de grootte van scholen, de betrokkenheid op kinderen, het samenwerken met de ouders, het pedagogische klimaat, dat alles is mede bepalend voor de ontwikkelingskansen van een kind.
In de wetenschap dat dit alles - en nog meer - nodig is, richt dit manifest zich met name op de hulp aan en de interventies ten behoeve van die kinderen die bedreigd worden in hun ontwikkeling.
Dit manifest geeft aan hoe het beter zou kunnen.
Dit manifest heeft als uitgangspunt het kind. De levensloop van een kind wordt gevolgd en de verschillende soorten problemen die een kind kan hebben, worden gemarkeerd. Vervolgens is geprobeerd aan te geven waar - als het mis gaat - moet worden ingegrepen en door wie.


1. De allerjongste kinderen

Sommige kinderen worden geboren in een risicovolle situatie. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn. Hun moeder is bijvoorbeeld erg jong en alleenstaand. Hun moeder is verslaafd. Er is sprake van een ongewenste zwangerschap en een ongewenst kind. Er is sprake van geweld tussen de ouders. De ouders hebben veel problemen, weinig mogelijkheden om die problemen aan te pakken en weinig steun.
In het algemeen geldt voor al deze problemen dat ze wel "ergens" bekend zijn. De huisarts weet er van of de verloskundige of de politie of de verslavingszorg. Vaak weten ze het allemaal. Toch blijkt dat bepaald niet voldoende om de problemen in hun samenhang aan te pakken.
Vaak is ook onduidelijk wie daarvoor verantwoordelijk is. Lokaal jeugdbeleid is nog lang niet overal uitgekristalliseerd. Onduidelijk is welke voorzieningen, zowel preventief als curatief, er op gemeentelijk niveau aanwezig dienen te zijn. Krappe budgetten verhinderen het naar zich toe trekken van verantwoordelijkheden. Hulpverleners zijn eerder te terughoudend dan te voortvarend. In het belang van het bedreigde kind mag de hulpverlener zich "opdringen".
Als er zich meerdere problemen voor doen in een gezin is vrijwel altijd onduidelijk wie er voor zorgt dat alle problemen in hun samenhang worden bezien en opgelost. Waar velen verantwoordelijk zijn voor een deel van het probleem is niemand dat voor het geheel.
Problemen die zeer bedreigend kunnen zijn voor een jong kind, zoals het afsluiten van gas en elektra of het verslaafd zijn van één van de ouders, worden zelden gemeld bij een centraal punt van waaruit de hulpverlening tenminste omwille van het kind kan worden gecoördineerd en geregeld.
Het is van groot belang dat er snel duidelijkheid komt over de vraag waar de gemeenten nu verantwoordelijk voor zijn als het gaat om preventief en curatief jeugdbeleid. Tenminste moet er in elke gemeente of regio een meldpunt komen waar de hulpverlening aan gezinnen met kinderen en meerdere problemen gecoördineerd en opgestart kan worden. Dit meldpunt kan het Bureau Jeugdzorg zijn. Het kan echter ook een lokale voorziening zijn waarin BJZ participeert.
Degenen die betrokken zijn bij de zorg rond zwangerschap, bevalling en kraamtijd zouden de gelegenheid en de verplichting moeten krijgen om bijvoorbeeld aan de hand van een protocol op eenvoudige wijze de bedreigende situatie voor een kind te melden bij het meldpunt. Dit nadat in gesprek met de ouders is vastgesteld dat zij zelf niet in staat of bereid zijn om hulp te aanvaarden omwille van hun kind.
Gedurende de baby- en peutertijd wordt 95% van de kinderen gezien op het consultatiebureau. De consultatiebureaus zijn een goed instrument om vroegtijdig problemen van allerlei aard te onderkennen.
De kracht van de consultatiebureaus zit er in dat er op voorhand geen onderscheid wordt gemaakt: alle kinderen worden uitgenodigd.
De unieke kans die dat biedt zou beter benut moeten worden. Iets meer tijd, meer nadrukkelijke aandacht voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind en meer aandacht voor de competenties van de ouder(s) en als het nodig is een passend hulpaanbod kunnen veel problemen voorkomen. De opleiding voor jeugdartsen en (wijk) verpleegkundigen moet nadrukkelijker aandacht schenken aan het herkennen en taxeren van risico's.
De ongeveer 5% van de kinderen die niet of te weinig gezien wordt op de consultatiebureaus verdient bijzondere aandacht. In deze groep worden de grootste risico's gelopen. Dat deze kinderen en hun ouders niet worden los gelaten is cruciaal. Contact met de huisarts en huisbezoek zijn voor de handliggende methoden die helaas nog te weinig worden ingezet.
Waar wel wordt samengewerkt en duidelijk is wie de coördinerende verantwoordelijkheid draagt voor een gezin blijkt in de praktijk het uitwisselen van informatie een probleem. Privacyregelgeving wordt daarvoor als reden opgegeven. Of dat terecht is of dat het gaat om veronderstellingen moet grondig worden uitgezocht. Zonodig moet regelgeving worden aangepast. Het belang van het bedreigde kind is groter dan dat van de privacy.
Ook kunnen hulpverleners een conflict van plichten ervaren waar aan de ene kant hun beroepsgeheim een rol speelt en aan de andere kant de noodzaak van informatieverstrekking omwille van de kwaliteit van de hulpverlening. Nagegaan moet worden of de protocollen en codes hier helder en effectief zijn.
Steeds meer kinderen gaan naar de peuterspeelzaal of de kinderopvang. Vanaf 2,5 jaar is dit ongeveer 80% van de kinderen. Naast het consultatiebureau hebben ook de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven goed zicht op hoe het met de kinderen gaat. Bij de peuterspeelzalen speelt daar in het bijzonder bij dat zij zich expliciet bezig houden met de ontwikkeling van kinderen. In peuterspeelzalen die ook voor- en vroegschoolse educatie (al spelend de taal leren) uitvoeren is dit nog meer het geval. De peuterspeelzalen kunnen dus een belangrijke rol vervullen in het vroegtijdig signaleren van problemen bij kinderen. Ook besteden veel peuterspeelzalen aandacht aan opvoedingsondersteuning, veelal in samenwerking met het consultatiebureau. Deze functie van de peuterspeelzalen kan verder worden versterkt. Ook zouden de begeleidsters gebruik moeten kunnen maken van bijvoorbeeld het meldpunt om problemen van kinderen door te geven en te signaleren.


Kortom:

Sommige kinderen lopen al risico's tijdens de zwangerschap van hun moeder of in hun allereerste levensjaren. Die risico's onderkennen en hulp bieden kan beter.
Hulpverleners dienen minder terughoudend en meer voortvarend te zijn.
Elk serieus probleem dat een kind bedreigt moet worden gemeld bij een centraal punt. Van daaruit wordt de hulp gecoördineerd en de continuïteit gewaarborgd.
Nagegaan moet worden of privacyregelgeving of beroepsgeheim belemmeringen zijn voor informatie-uitwisseling, die noodzakelijk is voor hulpverlening en andere interventies. Zonodig moet regelgeving worden aangepast en protocollen worden verhelderd.
Degenen die betrokken zijn bij de zorg rond zwangerschap, bevalling en kraamtijd moeten de bevoegdheid en verplichting krijgen om situaties die het kind bedreigen, zoals bijvoorbeeld bij geweld en verwaarlozing, te melden bij het meldpunt.
De consultatiebureaus moeten de ruimte en de mogelijkheid krijgen om meer aandacht te schenken aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, de pedagogische situatie en eventuele bedreigingen voor de ontwikkelingen van het kind. Huisbezoeken zijn daarvoor een goed middel.


2. Schoolgaande kinderen

Op het moment dat het kind leerplichtig wordt ontstaan nieuwe mogelijkheden om problemen te onderkennen. Als een kind niet op school is, is dat een belangrijke indicatie voor problemen. Als een kind wel op school is, kunnen problemen in principe worden gesignaleerd.
De GGD neemt de taak van de consultatiebureaus over als een kind 4 jaar is geworden. Het is van groot belang dat de jeugdarts en verpleegkundige goed op de hoogte zijn van de ontwikkeling van het kind tot dan toe. Dat pleit voor meer dan het administratief overhevelen van het dossier. Zeker als er sprake is van kinderen waar zorgen over bestaan zou er een "warme" overdracht moeten plaatsvinden: het kind en de problemen die het heeft moeten uitdrukkelijk worden besproken. Hetzelfde geldt als het kind van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs gaat.
Probleem hierbij kan zijn dat ouders dat niet willen. Ze willen dat hun kind met een schone lei begint en tekenen niet voor de informatieoverdracht.
Het belang van het bedreigde kind gaat hier echter voor. Regel moet zijn: het dossier wordt overgedragen. Zonodig moet regelgeving worden aangepast.
Leraren - zeker op de basisschool - kennen hun leerlingen het best. Zij zullen vaak ook als eerste problemen signaleren. Van leraren mag begeleiding gevraagd worden bij het opgroeien. Maar als intensievere hulpverlening nodig is, zal een leraar die niet kunnen bieden.
Scholen moeten snel kwalitatief hoogwaardige hulp kunnen inroepen als dat nodig is. Nu kost dat veel te veel moeite. Aanmelding, toetsing en verwijzing brengen te veel bureaucratische rompslomp met zich mee. Het is van groot belang dat deze bureaucratie wordt teruggedrongen.
Ouders en leerkrachten zijn ieder vanuit hun positie verantwoordelijk voor het opgroeien en het ontplooien van een kind. Ouders en school dienen hierbij als een team te functioneren. Daarvoor is overleg nodig en het elkaar serieus nemen. De lerarenopleiding dient meer aandacht te besteden aan het onderhouden van contacten met ouders.
Tijdens de basisschoolperiode van een kind is het huisbezoek door de leraar van groot belang. Er zijn maar weinig scholen meer waar het nog gebeurt. Tijdgebrek en angst voor betutteling waren de drijfveren voor het afschaffen van het huisbezoek. Daarmee is echter een belangrijke bron van informatie verloren gegaan. Huisbezoek kan het onderlinge begrip tussen ouders en leerkracht versterken.
Scholen die in wijken staan waar veel problemen zich ophopen zouden als eerste in de gelegenheid moeten worden gesteld om een schoolmaatschappelijk werker aan te stellen. Deze kan het kind en/of zijn ouders helpen hun problemen te verminderen. Als een kind zich niet kan concentreren omdat het zich zorgen maakt over het geldgebrek van zijn ouders, is het kind uiteindelijk het best geholpen als de ouders hun financiën weer op orde hebben. Een schoolmaatschappelijk werker kan de weg wijzen. Het afschaffen van de GOAS-gelden, dat het kabinet van plan is, werkt precies de verkeerde kant uit. Het bureau jeugdzorg dient te participeren in de al bestaande "zorgadviesteams".
Spijbelen is een belangrijke indicatie voor problemen. Kinderen die later strafbaar gedrag vertonen blijken in grote meerderheid gespijbeld te hebben.
Ook politiecontacten van kinderen in de basisschoolleeftijd zijn belangrijke indicatoren voor opvoedings- of psychiatrische problemen.
Als een snelle duidelijke interventie zoals bijv. een gesprek op het politiebureau met kind en ouders of een gesprek met en boete door de leerplichtambtenaar geen vruchten afwerpt, dan is diagnostiek en behandeling of meer intensieve begeleiding nodig.
Er moet de mogelijkheid komen om risicoleerlingen langduriger maar relatief lichte programma's in het kader van de jeugdzorg aan te bieden.
Sommige problemen in of met een gezin raken een kind heel direct. Degenen die van die problemen weten zijn echter niet verantwoordelijk voor de gevolgen voor de kinderen. De man die gas en elektra komt afsluiten begrijpt natuurlijk heel goed dat dat slecht is voor de baby die in het huis woont. Toch zal hij het niet tot zijn verantwoordelijkheid rekenen om die bedreigende situatie voor het kind te melden bij een meldpunt onder verantwoordelijkheid van gemeenten en het bureau jeugdzorg. Daarmee gaat een kans verloren om een kind uit een bedreigende situatie te halen. Als iedereen die vanuit zijn werk vaststelt dat er serieuze problemen zijn in een gezin waarin kinderen opgroeien dat meldt ontstaat een completer beeld van de situatie en kan effectiever worden ingegrepen. Ernstige vervuiling, een woninguitzetting: het zijn niet degenen die bij jeugdzorg zijn betrokken die dat als eerste vast stellen. Maar het is wel van groot belang dat vanuit het belang van het kind wordt gereageerd op de situatie.
De brede school is een concept dat het mogelijk maakt de hele leefomgeving van het kind te versterken. Een kind heeft meer nodig aan contacten en uitdaging dan een gezin alleen. 'It needs a village to raise a child'. Voor een gezonde en evenwichtige ontwikkeling is ook meer nodig dan het tijdig en adequaat reageren als er eenmaal problemen zijn.
Zaken als vrije tijdsbesteding, toezicht en hulp bij schoolwerk, ontplooien van andere vaardigheden dan de cognitieve zijn ook van groot belang. De brede school biedt er de mogelijkheden voor en dient dan ook breed ingevoerd te worden. Ook voor VMBO-scholen dient het concept uitgewerkt te worden.
Spijbelen kan van school verdwijnen worden. Als dit gebeurt, weet een school vaak niet waar het kind is gebleven. Is het kind thuis? In het buitenland? Naar een andere school? Het mag niet voorkomen dat onbekend is waar een kind in de leerplichtige leeftijd zich ophoudt als hij/zij niet op school zit. Als een school niet weet waar één van zijn leerlingen is gebleven, dient dat te worden gemeld. De leerplichtambtenaar heeft hier uiteraard een rol te vervullen maar ook het meldpunt zou op de hoogte moeten worden gebracht. Ook hier geldt: een kind blijft niet zo maar van school weg. Het duidt meestal op meer problemen. Die zouden dan bekend moeten zijn bij het lokale meldpunt. Van daaruit moeten hulpverlening en begeleiding in gang worden gezet.


Kortom:

De overdracht van een dossier over een kind tussen consultatiebureau en de GGD (jeugdarts) en die tussen primair en voortgezet onderwijs dient meer te zijn dan een administratieve overheveling. Met name als kinderen problemen hebben dient de overdracht besproken te worden. Het belang van het bedreigde kind gaat voor op bezwaren die ouders daar tegen kunnen hebben. Zonodig moet regelgeving worden aangepast.
Ouders en school zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het opgroeien en de ontplooiing van een kind. Zij zouden als team moeten functioneren. De lerarenopleiding dient meer aandacht te besteden aan het contact met ouders.
Spijbelen en contacten met de politie zijn een belangrijke indicatie voor ernstige problemen. Als een eerste lichte interventie niet afdoende blijkt moet diagnostiek en behandeling of een meer intensieve begeleiding volgen.
Als blijkt dat sprake is van problemen in een gezin waar de school niets aan kan doen maar die wel bepalend zijn voor het functioneren van een kind (ernstige vervuiling, woninguitzetting enz.) dan dienen deze gemeld te worden bij een meldpunt (van gemeenten en BJZ) van waaruit de hulp gecoördineerd en gevolgd kan worden.
Het concept van de brede school dient verder ingevoerd te worden. Vrije tijdsbesteding, toezicht en hulp bij schoolwerk, ontplooien van andere vaardigheden dan de cognitieve: de brede school biedt er de mogelijkheden voor.
Als een kind helemaal niet meer op school komt dient dat ook gemeld te worden aan het meldpunt.
Noot: Over speciaal onderwijs brengt de PvdA-fractie binnenkort een notitie uit.
3. Kinderen met ernstige psychische of psychiatrische problemen
Bij heel wat kinderen en jongeren is sprake van een (vrij) ernstige psychische of psychiatrische problematiek. Maar een beperkt deel van deze kinderen wordt door de jeugd-ggz geholpen.
Voor velen is geen goede hulp beschikbaar. Het is zeer urgent dat de jeugd-ggz meer kinderen hulp gaat bieden en dat de deskundigheid en informatie van de jeugd-ggz beschikbaar komt voor de jeugdzorg. De jeugd-ggz dient een onderdeel te worden van een geïntegreerd stelsel van jeugdzorg.
De jeugd-ggz is nu vooral gericht op "behandelbare" patiënten. Kinderen en ouders die gemotiveerd zijn, die hun hulpvraag kunnen formuleren, die niet agressief of oppositioneel en/of verslaafd zijn, zijn de "beste" patiënten. De jeugd-ggz kan zich ook permitteren patiënten te selecteren omdat er overal wachtlijsten zijn. Met gemotiveerde patiënten is een goede case-load te maken.
Dat betekent dat al die kinderen en hun ouders die hun hulpvraag niet kunnen formuleren, omdat ze niet erg verbaal zijn ingesteld of omdat ze verslaafd zijn of omdat ze hun problemen vooral zien als problemen die door anderen worden veroorzaakt, niet geholpen kunnen worden. Het zijn juist deze gezinnen waar de problemen zich opstapelen en waar zich de grootste risico's voordoen.
In de jeugd-ggz bestaat een neiging tot onderdiagnostiek. Anti-sociaal en oppositioneel-opstandige gedragsstoornissen en verslavingsproblemen zouden niet tot het terrein van de kinder- en jeugdpsychiatrie behoren. Gedragsgestoorde en/of verslaafde kinderen zijn niet of moeilijk te diagnosticeren en behandelen binnen een vrijwillig kader. Het wordt nog moeilijker als de ouders niet meewerken.
Wie kinderen en jongeren dan toch wil helpen - en dat zou iedereen moeten willen - zal gebruik moeten maken van drang of dwang. Kinderbeschermingsmaatregelen zijn dan het meest voor de handliggend.
Bij sommige allochtone ouders bestaat veel weerstand om te erkennen dat er sprake is van een psychiatrisch probleem. Voor een aantal van hen geldt bovendien dat het zeer ongebruikelijk, zo niet onmogelijk is om over hun eigen psychische problemen te spreken. Over gevoelens praat je niet. Voor velen komt daar nog de moeilijkheid bij dat men zich niet goed genoeg in het Nederlands kan uitdrukken. Juist als het gaat om zulke persoonlijke en gevoelige kwesties is dat een hindernis te meer.
Bij allochtone kinderen is dientengevolge nog vaker sprake van onderdiagnose.
Als kinderen niet langer thuis kunnen blijven omdat ze te gedragsgestoord zijn is het grootste probleem een plaats voor hen te vinden. De financieringssystematiek van psychiatrische instellingen beloont het als men veel nieuwe patiënten aanneemt, veel diagnostiek pleegt en een zo kort mogelijke behandeling geeft. Gevolg daarvan is dat kinderen en jongeren met de grootste problemen al snel afvallen.
De Wet BOPZ (Bijzondere opname psychiatrische ziekenhuizen) en de Wet op de Geneeskundige behandelovereenkomst hebben het moeilijker gemaakt kinderen boven de 12 jaar tegen hun zin op te nemen in een kinder- of jeugdpsychiatrisch ziekenhuis. Verzet het kind zich, dan kan gedwongen opname van een kind alleen als hij een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving en als dat gevaar niet op een andere wijze kan worden afgewend. Een hoge drempel dus!
Als een jongere éénmaal op deze wijze is opgenomen mag er vervolgens veel niet. Een time-out op de kamer bij gedragsproblemen mag alleen als de jongere zich daartegen niet verzet, maar dat zal deze vrijwel altijd doen. Het behandelen van gedragsgestoorde jongeren in de psychiatrie is hierdoor zeer moeilijk. De richtlijn die dit regelt dient te worden aangepast.
Wettelijk is geregeld dat er tussen patiënt en behandelaar een behandelovereenkomst moet zijn gesloten. De vrijwilligheid van de behandeling wordt daarmee benadrukt. Dat is ook het geval als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel en dus van dwang. Hier komen twee wetgevingssystemen met elkaar in botsing. In de praktijk geeft dat vaak problemen. Hoogste tijd dus om de wetgeving aan te passen.
Hoeveel gedragsgestoorde kinderen en jongeren er zijn die behandeling nodig hebben, is onbekend. Vast staat wel dat er maar enkele bedden zijn voor individuele behandeling. Voor kinderen en jongeren die met Justitie in aanraking zijn geweest zijn er enkele tientallen plaatsen. Het tekort aan plaatsen voor kinderen met een verstandelijke beperking is enorm.
De meeste kinderen die ernstige gedragsproblemen hebben en waarvan een belangrijk deel ook strafbare feiten heeft gepleegd zit in justitiële jeugdinrichtingen waar de behandelmogelijkheden zeer beperkt zijn. Zo kan het gebeuren dat een behandelinrichting op 280 kinderen een psychiater voor een dag per week beschikbaar heeft.
Het samen plaatsen van kinderen, die zijn veroordeeld voor strafbare feiten en van kinderen waarvoor geen plaats is in een instelling waar ze kunnen worden behandeld, in eenzelfde groep is niet goed. Ook in het regime van strafrechtelijk geplaatste kinderen en anderen moet onderscheid worden gemaakt.
Crisisplaatsingen zijn altijd bedoeld geweest om maar enkele weken te duren. Het gebrek aan behandelplaatsen maakt dat die termijn telkens weer wordt overschreden. Uitbreiding van de capaciteit voor kinderen en jongeren die moeten worden behandeld is zeer urgent. Daarvoor is ook nodig dat er meer kinder- en jeugdpsychiaters worden opgeleid en dat hen de mogelijkheden wordt geboden kennis te nemen van de forensische psychiatrie voor jeugdigen.
Kinderen moeten natuurlijk onderzocht worden voor duidelijk is wat hen mankeert. Pas na een diagnose kan een behandelplan worden opgesteld. Veel kinderen worden telkens opnieuw onderzocht, gescreend en getest. Dat is niet alleen kostbaar maar er gaat ook veel tijd mee verloren. Voor vrijwel elk onderzoek is er weer een wachtlijst waardoor behandeling ook weer langer op zich laat wachten. Het is van groot belang dat er een gestandaardiseerd diagnostisch instrumentarium wordt ontwikkeld dat voor alle (ook allochtone) kinderen bruikbaar is en door alle behandelende instellingen wordt geaccepteerd. Dit instrument zou moeten worden gebruikt om een goed geïntegreerd behandelplan op te stellen met korte en lange termijn doelen.


Kortom:

De jeugd-ggz dient een geïntegreerd onderdeel te worden van de jeugdzorg. De deskundigheid en informatie van de jeugd-ggz moet beschikbaar komen voor de jeugdzorg. Daardoor zal een proces op gang gebracht worden waardoor de jeugd-ggz ook hulp kan gaan verlenen aan de kinderen met de grootste problemen en hun ouders.
Er dient zo veel mogelijk gebruik te worden gemaakt van een gestandaardiseerd diagnostisch instrumentarium. Daarmee wordt voorkomen dat kinderen meerdere malen worden onderzocht. Bovendien is er voor vrijwel elk onderzoek weer een wachtlijst waardoor behandeling ook weer langer op zich laat wachten.
Dit instrument dient ook bruikbaar te zijn voor allochtone kinderen en kinderen met meervoudige problematiek.
Het aantal behandelplaatsen voor kinderen met psychische problemen moet fors worden uitgebreid. Ook moeten er meer kinder- en jeugdpsychiaters komen.
De wetgeving inzake psychiatrische opname en behandeling moet zo worden herzien dat ook kinderen met psychiatrische problemen op een goede en effectieve manier geholpen kunnen worden.
De problemen die in de praktijk bestaan omdat wetgeving inzake de geneeskundige behandelovereenkomst en kinderbeschermingsmaatregelen niet op elkaar zijn afgestemd moeten door wetswijziging worden verholpen.
Kinderen en jongeren die ernstige strafbare feiten hebben gepleegd en degenen die dat niet hebben gedaan mogen in justitiële jeugdinrichtingen niet in eenzelfde groep worden geplaatst. In het regime moet recht worden gedaan aan de reden waarom de kinderen zijn opgenomen.
4. Kinderen en jongeren die met de politie in aanraking zijn gekomen
Jeugdcriminaliteit neemt in omvang niet toe, maar er zijn wel verontrustende tendensen. Zo gaan de delicten gepleegd door jongeren vaker met geweld gepaard, worden de daders gemiddeld jonger, zijn allochtone jongeren - vooral jongeren van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst - oververtegenwoordigd en zijn er inmiddels ook meer meisjes die strafbare feiten plegen. Ook lijkt groepscriminaliteit vaker voor te komen.
Het Openbaar Ministerie vervolgt steeds meer jongeren. Waar in 1998 nog in 1 op de 5 zaken werd besloten de jongere niet te vervolgen is dat nu 1 op de 10.
Jongeren die strafbare feiten plegen moeten daarop snel een reactie krijgen. Dat is in het belang van de rechtsstaat maar ook in hun eigen belang. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet wordt geaccepteerd in onze samenleving. Teveel delicten gepleegd door jongeren blijven zonder gevolg. Jonge veelplegers plegen soms tientallen delicten terwijl ze maar voor een enkel delict worden veroordeeld. Juist bij jongeren is het van belang niet alleen naar het delict maar vooral naar de dader te kijken. Wat is er voor nodig om deze jongere weer op het rechte pad te krijgen? Bij jongeren mag nooit uit het oog worden verloren dat hun sanctie een pedagogische werking dient te hebben.
Aan het verkorten van de doorlooptijden in jeugdstrafzaken moet onverminderd worden doorgewerkt omdat een snelle reactie op het strafbare gedrag op zichzelf al een pedagogische werking heeft.
Het casusoverleg dat inmiddels in een aantal gemeenten is ingevoerd werpt vruchten af. Zaken kunnen sneller worden afgedaan en er wordt beter samengewerkt.
Helaas zijn niet bij elk justitieel casusoverleg de jeugdzorg en lokale voorzieningen betrokken. Dat zou wel moeten.
Jongeren die strafbare feiten plegen moeten met de gevolgen daarvan worden geconfronteerd maar ze moeten ook een nieuwe kans krijgen. Strafbaar gedrag kan veel oorzaken hebben. Zo kan het ook gaan om een verkapte hulpvraag. In een breed casusoverleg moet en kan beter worden nagegaan wat deze jongere nodig heeft om weer op het rechte pad te geraken. De achtergrond en de voorgeschiedenis van de jongere spelen daarbij een belangrijke rol.
Het instrument van schorsing voorlopige hechtenis onder voorwaarden ( zoals weer naar school gaan, een gedragsbeïnvloedende cursus e.d.) biedt de jongere een kans het beter te gaan doen terwijl hij tegelijkertijd meteen merkt dat een strafbaar feit gevolgen heeft. Dit instrument verdient het vaak te worden ingezet. Zonodig moet wetswijziging plaats vinden.
Ook nachtdetentie is een interventie die jongeren de kans biedt om de dingen die goed gaan zoals school of werk weer op te pakken terwijl tegelijkertijd ook sprake is van een sanctie. 's Avonds "leuke" dingen doen is er niet meer bij. De mogelijkheden voor nachtdetentie dienen te worden uitgebreid.
Als jongeren in groepsverband delicten plegen moet de groep aangepakt kunnen worden. De mogelijkheden daartoe zijn nu nog te beperkt. Toch is dit cruciaal: immers als een jongere na zijn straf weer in dezelfde thuissituatie met dezelfde groep vrienden komt is de kans zeer groot dat hij binnen de kortste keren recidiveert.
Jongeren die geplaatst worden in een justitiële jeugdinrichting moeten ook daar kunnen werken aan een betere toekomst. De mogelijkheden voor begeleiding en behandeling zijn echter beperkt en staan nog verder onder druk. Voor hetzelfde of zelfs minder geld moet meer capaciteit worden gerealiseerd. Dat zal de kwaliteit van de begeleiding ernstig onder druk zetten. Dat is zeer ongewenst. Wie niet in jongeren investeert op het moment dat ze in een crisis verkeren, zal daar later de wrange ( en dure!) vruchten van plukken.
Justitiële jeugdinrichtingen zullen ook met jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd moeten werken aan een toekomst als verantwoordelijk burger. Alleen repressie kan en mag voor jongeren niet aan de orde zijn.
De capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen wordt gestaag uitgebreid. In 1999 waren er ongeveer 1500 plaatsen in deze inrichtingen. Voor 2006 wordt uitgegaan van een behoefte van meer dan 2500! Deze uitbreiding is enerzijds een gevolg van de in ernst toegenomen criminaliteit. Anderzijds roept deze capaciteitsuitbreiding ook vragen op. Waarom lukt het niet deze jongeren te behoeden voor het plegen van ernstige strafbare feiten? Vrijwel altijd hebben jongeren een problematische voorgeschiedenis. Op school is het mis gegaan, bij de kinderbescherming en de jeugdzorg zijn ze vaak bekend. De capaciteitsuitbreiding is zo bezien een spiegel die de samenleving wordt voorgehouden en die geen mooi beeld geeft. De nadruk op meer en vasthoudender preventie en hulpverlening wordt er eens te meer duidelijk door. De justitiële jeugdinrichtingen moeten niet langer onder de directie gevangeniswezen (DJI) van het departement van Justitie vallen, maar onder de directie Jeugd (DJC).
Justitiële jeugdinrichtingen moeten worden ingebed in een regionaal of provinciaal netwerk van voorzieningen. De voordelen daarvan zijn legio: voor de gezinsvoogd is de jongere beter bereikbaar, in een overgangsfase naar de vrijheid kan gewerkt worden aan een opleiding of een baan die later kan worden voortgezet. De nazorg wordt eenvoudiger te realiseren. Het contact met het regulier onderwijs kan in een of andere vorm behouden blijven. Justitiële jeugdinrichtingen die effectief samen werken in de regio zouden daarvoor beloond moeten worden. Liever meer kleine inrichtingen die goed zijn ingebed in de regionale netwerken dan grote jeugdgevangenissen waar jongeren uit het gehele land bij elkaar geplaatst worden.
Een aantal jongeren krijgt een PIJ-maatregel ("jeugd-tbs") opgelegd. Deze maatregel is in duur beperkt. Daardoor bestaat de kans dat rechters eerder naar het volwassenenstrafrecht grijpen. TBS is immers niet in duur beperkt.
De duur van de PIJ-maatregel moet worden bepaald door wat nodig is om de jongere weer een kans van slagen in de samenleving te geven. Dat hoort belangrijker te zijn dan een vastgelegd maximum van een PIJ-maatregel.
In justitiële jeugdinrichtingen en internaatachtige voorzieningen worden verschillende methodieken gebruikt om jongeren te begeleiden. Van heel wat van deze methodieken of behandelmethoden staat de effectiviteit niet vast. Het is van groot belang dat die effectiviteit systematisch gevolgd wordt en dat daaraan consequenties worden verbonden. Alleen die methoden die aantoonbaar werken mogen worden gebruikt.
Als jongeren weer op vrije voeten komen is nazorg cruciaal. Te vaak komt daar te weinig van terecht. De huidige wetgeving biedt al een aantal mogelijkheden om die nazorg ook dwingend op te leggen. Deze mogelijkheden zijn echter onvoldoende om voor alle nazorg een voldoende juridische basis te bieden. Nagegaan moet worden of wetswijziging hier soulaas kan bieden.


Kortom:

Als jongeren strafbare feiten plegen is het van belang niet alleen delictgericht maar vooral dadergericht te werken. Het verbreden van het justitieel casusoverleg met jeugdzorg en lokale voorzieningen is daarvoor noodzakelijk.
Aan het verkorten van de doorlooptijden in het jeugdstrafzaken moet onverminderd worden doorgewerkt.
De mogelijkheden om jongeren die in groepsverband delicten plegen aan te pakken dienen te worden uitgebreid.
Schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden en nachtdetentie zijn belangrijke middelen om jongeren meteen te confronteren met de gevolgen van hun daden maar hen ook nieuwe kansen te bieden. Deze strafrechtelijke interventies dienen te worden uitgebreid. Zonodig moet wetswijziging plaats vinden.
Capaciteitsuitbreiding van justitiële jeugdinrichtingen zal in mindere mate aan de orde zijn indien preventie en hulpverlening succesvoller zijn. Deze notie dient leidend te zijn voor het beleid. De justitiële jeugdinrichtingen moeten niet langer onder de directie gevangeniswezen ( DJI) van het departement van Justitie vallen maar onder de directie jeugd (DJC).
Justitiële jeugdinrichtingen moeten worden ingebed in een regionaal of provinciaal netwerk van voorzieningen. Waar dat effectief gebeurt, dienen inrichtingen beloond te worden. Kleinschalige inrichtingen hebben de voorkeur boven grootschalige.
Nagegaan moet worden of de PIJ-maatregel die nu in duur beperkt is niet meer verlengd zou moeten kunnen worden.
Methodieken die in justitiële jeugdinrichtingen en internaatachtige voorzieningen worden gebruikt moeten op hun effectiviteit worden getoetst. Alleen effectieve methodieken mogen worden gebruikt.
Nazorg voor jongeren die in een strafrechtelijke sanctie hebben gehad is cruciaal. Zonodig moet de wet worden gewijzigd teneinde te bewerkstelligen dat deze nazorg in meer gevallen afdwingbaar wordt.


5. Kinderen die zorg nodig hebben

Sommige kinderen groeien op in een situatie die zo risicovol is voor hun ontwikkeling dat ze zorg nodig hebben en zelfs niet langer thuis kunnen blijven wonen.
Kinderen kunnen slachtoffer zijn van geweld of verwaarlozing. Per jaar overlijden ongeveer 50 kinderen aan de gevolgen van geweld in huis. Het getuige zijn van geweld tussen ouders of andere gezinsleden is voor kinderen zeer traumatiserend.
Kinderen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik raken daar vaak zo door beschadigd dat ze later zelf dader worden.
Kinderen wier ouders hun echtscheiding ten koste van hen uitvechten lopen grote risico's waar het gaat om een evenwichtige ontwikkeling.
Kinderen die te grote verantwoordelijkheden moeten nemen omdat hun ouders niet voor zichzelf en niet voor hen kunnen zorgen, hebben niet alleen een zware jeugd, maar zullen ook moeite hebben hun identiteit te ontwikkelen.
Kinderen met een verstandelijke beperking die ernstige gedragsstoornissen hebben kunnen soms niet thuis blijven wonen.
Hulpverlening en zorg kunnen plaatsvinden op vrijwillige basis of gedwongen. Voor een ondertoezichtstelling die de kinderrechter uitspreekt is nodig dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige. In de praktijk blijkt dat een zware eis te zijn. Kinderen van wie de ouders geen hulp wensen te aanvaarden blijven zo van hulp verstoken.
Natuurlijk wordt door hulpverleners de drangvariant gebruikt ( "als u niet meewerkt, moeten we de kinderrechter vragen om een ondertoezichtstelling"). Soms werkt dat, soms niet of is het ongewenst.
Een lichtere kinderbeschermingsmaatregel waarbij tot het aanvaarden van hulp en opvoedingsondersteuning kan worden verplicht, is nodig.
Cruciaal is ook dat kwetsbare gezinnen zoveel mogelijk continuïteit in de hulpverlening ervaren. Een kinderbeschermingsmaatregel moet als het enigszins kan kort duren. Maar ook als de kinderbeschermingsmaatregel wordt opgeheven zullen heel wat gezinnen toch een verhoogde kwetsbaarheid hebben. Een nieuwe stiefvader, een lastige puber, financiële problemen en het gaat weer mis. Het is van groot belang dat dan teruggevallen kan worden op een hulpverlener die bekend is met het gezin en waar het gezin vertrouwen in heeft. De hulpverlener die eerst als gezinsvoogd in het gezin kwam moet dat later kunnen doen op vrijwillige basis. De wijze waarop dit kabinet de Wet op de Jeugdzorg uitvoert staat daar aan in de weg. Het bureau Jeugdzorg mag maar gemiddeld 7 gesprekken voeren met een gezin in problemen.
Soms moeten kinderen uit huis. Pleegzorg is dan een mogelijkheid. Pleegouders verdienen steun als zij een kind in moeilijkheden in hun gezin opnemen. Er zijn genoeg gezinnen beschikbaar. Helaas is er onvoldoende geld om de pleegvergoeding te betalen en om de begeleiding van het gezin te realiseren. Dat moet zo snel mogelijk veranderen. Zelfs vanuit financieel oogpunt is dat aan te bevelen. Als een kind immers bij gebrek aan pleegzorg thuis moet blijven is de kans op intensievere en duurdere hulpverlening en uithuisplaatsing later groot.
De wachtlijsten bij de bureaus jeugdzorg, de advies- en meldpunten kindermishandeling en bij de voorzieningen waar naar Bureau jeugdzorg doorverwijst zijn onaanvaardbaar. Uitbreiding van de capaciteit van een aantal voorzieningen is onvermijdelijk. Met name geldt dat voor de instellingen waar kinderen met ernstige gedragsproblemen en/ of een verstandelijke handicap geholpen kunnen worden. In de ambulante zorg kunnen door organisatorische maatregelen echter ook opmerkelijk resultaten geboekt worden. Zo slaagde Bureau Jeugdzorg Limburg er in om in anderhalf jaar de wachtlijsten weg te werken. Vanzelfsprekend dienen dergelijke werkwijzen gestimuleerd en beloond te worden.
Voor ouders die hun ouderschap ternauwernood kunnen invullen omdat ze aan het scheiden zijn of dat gedaan hebben moet meer hulp beschikbaar zijn. Een echtscheiding dient in de toekomst alleen mogelijk te zijn als er een ouderschapsplan ligt waarin beide ouders aangeven hoe ze hun verantwoordelijkheden jegens de kinderen na de echtscheiding zullen invullen.
(zie verder: "Ouder blijf je", PvdA notitie over echtscheiding en ouderschap)
Niet alle jongeren ontwikkelen zich in hetzelfde tempo. Toch wordt elke jongere op zijn 18e verjaardag meerderjarig. Het beleid t.a.v. jongeren in de problemen zou ook moeten gelden voor jongeren die 18+ zijn. Zo zou een kinderbeschermingsmaatregel niet perse op de 18e verjaardag moeten eindigen. De dag van de 18e verjaardag werpt zijn schaduwen vaak ver vooruit. Voor een langer durende behandeling of begeleiding waarvoor de jongere niet bijster gemotiveerd is geldt dan dat er niet eens aan begonnen wordt. Als de jongere 18 wordt stopt hij er toch mee is de verwachting.
De kinderrechter zou de mogelijkheid moeten krijgen om indien dat nodig is de maatregel langer dan tot het 18e jaar te laten duren. Daarvoor is wetswijziging nodig.
De PIJ-maatregel kan al doorlopen als de jongere 18 is. Waarom moet een jongere een strafbaar feit plegen om gedwongen hulp te krijgen? Zonder dat moet hulp ook mogelijk zijn!
Veel kinderen die uit huis zijn geplaatst zijn niet verzekerd tegen ziektekosten. Een enkele keer kan een pleegkind bij zijn pleegouders via het ziekenfonds worden meeverzekerd. Regel is echter dat er geen ziektekostenverzekering is. Tot voor kort droeg het departement van Justitie de ziektekosten. Recent is deze verantwoordelijkheid overgedragen aan de bureaus jeugdzorg. Daarmee komt een risico en een verantwoordelijkheid bij de bureaus jeugdzorg te liggen die daar niet hoort. Uit huis geplaatste kinderen dienen zo snel mogelijk tegen ziektekosten waaronder psychologische hulp verzekerd te worden.


Kortom:

Een lichte kinderbeschermingsmaatregel waarbij tot het aanvaarden van hulp en opvoedingsondersteuning kan worden verplicht, is nodig.
Het bureau jeugdzorg moet de mogelijkheid krijgen om meer dan gemiddeld 7 ambulante gesprekken met een gezin te hebben op vrijwillige basis. Als dat mag kan de hulpverlener die eerder als gezinsvoogd in het gezin kwam de hulpverlening op vrijwillige basis voortzetten.
De wachtlijsten in de jeugdzorg, bij de Advies en meldpunten kindermishandeling en bij de pleegzorg moeten zo snel mogelijk verdwijnen.
In elke gemeente dienen voorzieningen gerealiseerd te worden waar ouders informatie en advies kunnen krijgen over scheiden en met name over de vraag hoe in zo'n situatie het ouderschap te continueren. Een echtscheiding is pas mogelijk als er een gezamenlijk ouderschapsplan is. (Zie ook: PvdA notitie "Ouder blijf je")
Het beleid voor jongeren in problemen moet zich ook uitstrekken tot degenen die 18+ zijn. De kinderrechter zou de mogelijkheid moeten krijgen om een kinderbeschermingsmaatregel ook na de 18e verjaardag door te laten lopen.


Slot

Dit manifest bevat veel voorstellen voor verandering waar het gaat om kinderen of jongeren in problemen.
Die veranderingen zijn dringend noodzakelijk.

Preventie en vroegtijdige onderkenning kunnen voorkomen dat later meer intensieve hulp nodig is.
Tegelijkertijd is er nu een nijpend tekort aan tal van meer intensieve vormen van hulpverlening. De wachtlijsten zijn in de praktijk van vandaag een bijna alles overschaduwend probleem.
Ook het gebrek aan coördinatie van de interventies en de gebrekkige informatie-uitwisseling vormen in de praktijk een groot knelpunt.
Voor bepaalde interventies komt daar nog bij dat er sprake is van te veel bureaucratie.
Verantwoording afleggen als er wordt ingegrepen in de privésfeer van mensen is nodig, maar waar dat ontaardt in een bureaucratie die contraproduktief is aan de hulpverlening dient die bureaucratie bestreden te worden.
Om kinderen en jongeren in de problemen een toekomst te geven als evenwichtige volwassene zijn investeringen nodig. In een rijke samenleving als de Nederlandse is dat niet alleen mogelijk maar ook een morele plicht.
Die investeringen kosten geld. Zeker nu: er is een tekort aan meer intensieve hulpverlening en de preventie en vroegtijdige onderkenning is nog niet zo op orde dat vaker voorkomen kan worden dat er een beroep gedaan moet worden op die hulp.
Toch is het zelfs vanuit financieel oogpunt meer dan verstandig om die investeringen te doen. Een kind dat opgroeit tot veelpleger of tot psychisch gestoorde volwassene kost de samenleving uiteindelijk veel meer.
Niet alles wat in dit manifest aan de orde wordt gesteld kost overigens geld. Op een effectievere wijze informatie uitwisselen, vasthoudend zijn als hulpverlener, mensen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid laten nemen door ze de kans te geven bedreigende situaties waarin een kind verkeert te melden: het is allemaal gratis!
Wetgeving aanpassen kan geen financieel probleem zijn. Snoeien in de hoeveelheid screeningsinstrumenten en in de bureaucratie levert geld op.
Zaak is nu dat het gebeurt! Dit manifest bevat een agenda. Dit manifest bevat geen luchtballonnen en geen pleidooien voor experimenten. Daarvan hebben we te veel gezien.


Het gaat er om nu gewoon te doen wat mensen, die het weten kunnen omdat ze dagelijks met jongeren in de problemen te maken hebben, aan bevelen.
Het staat vast dat niet voor alle kinderen een goed en gelukkig leven als volwassene in het verschiet ligt. Maar ieder die politiek, bestuurlijk of professioneel medeverantwoordelijk is voor kinderen en jongeren zal het als een uitdaging en opdracht zien om zoveel mogelijk van hen wel die kans te bieden.
In dit manifest is aangegeven wat daarvoor nodig is. Het is nu zaak volhardend te werken aan deze veranderingen.