Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO9808 Zaaknr: 02466/03 E


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 6-07-2004
Datum publicatie: 6-07-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

6 juli 2004
Strafkamer
nr. 02466/03 E
SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 28 mei 2003, nummer 21/003664-02, in de strafzaak tegen:
, gevestigd te .


1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 7 november 2002 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van EUR 2500,--.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Visser, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.


3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen 's Hofs verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens strijd met de hier toepasselijke transactierichtlijn.

3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd: "dat zij op een of meer tijdstippen in de periode 1 januari 1998 tot en met 10 mei 2001, althans op een of meer tijdstippen in 1998 en/of op een of meer tijdstippen in 1999 en/of op een of meer tijdstippen in 2000 en/of op een of meer tijdstippen in 2001, in de gemeente , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk als beheerder van een of meer koelinstallaties, te weten een koelinstallatie met het identificatienummer en/of een koelinstallatie met het identificatienummer en/of een koelinstallatie met het identificatienummer en/of een koelinstallatie met het identificatienummer en/of een koelinstallatie met het identificatienummer (telkens) in strijd met het gestelde in artikel 6 van de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997, paragraaf 6 van de bij die Regeling behorende Bijlage niet in acht genomen, immers - heeft zij, verdachte, toen als beheerder van genoemde koelinstallatie(s) met (elk) een totale hoeveelheid koudemiddelvulling die groter is dan of gelijk is aan drie kilogram, (telkens) niet voldaan aan de verplichting, genoemd in voorschrift 6.4.1 van paragraaf 6 van genoemde Bijlage, die koelinstallatie(s) tenminste eenmaal in de twaalf maanden te laten controleren op het correct functioneren van die koelinstallatie(s) en uit oogpunt van preventie die koelinstallatie(s) te laten controleren op mogelijke oorzaken van lekkage van koudemiddel;
(art. 6 van de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 in verband met art. 15 lid 3 van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995 in verband met art. 24 Wet Milieugevaarlijke stoffen)"

3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte de niet-ontvankelijkheid bepleit, nu het openbaar ministerie in strijd met het vertrouwensbeginsel zou hebben gehandeld. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 2 december 2001 is verdachte een transactievoorstel à fl. 11.000,= toegezonden, welke bedrag op generlei wijze is terug te voeren op de vigerende transactierichtlijn die in de Staatscourant is gepubliceerd. Krachtens deze richtlijn wordt voor het feit waarvan verdachte wordt verdacht een transactie opgelegd van EUR 9,= per kilogram koudemiddelinhoud. Gelet op die geldende transactierichtlijn mocht verdachte erop vertrouwen dat haar een transactie van EUR 432,= zou worden aangeboden. Nu dit niet is gebeurd, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer. Er is een transactie aangeboden, maar verdachte heeft deze niet betaald. Weliswaar is het bedrag van de aangeboden transactie, zoals de advocaat-generaal ook heeft toegegeven, hoog, maar een rekenfout of een verkeerde toepassing van een tarief leidt op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voorts is niet gesteld noch gebleken dat verdachte wel zou hebben voldaan aan het transactie-aanbod, als het lagere bedrag zou zijn aangeboden."

3.4.1. Het verweer is klaarblijkelijk toegesneden op de Richtlijn strafvordering bestuurlijke transactie milieudelicten (Richtlijn van 13 juni 2000, Stcrt. 2000, 185), hierna aan te duiden als: de Richtlijn. De Richtlijn is gebaseerd op het Transactiebesluit milieudelicten van 8 juli 2000, Stb. 2000, 320, dat op zijn beurt is gefundeerd op art. 37 WED.

3.4.2. In art. 2 van het Transactiebesluit milieudelicten wordt bepaald voor welke feiten en aan welke lichamen en personen transactiebevoegdheid wordt toegekend:
"Transactiebevoegdheid wordt toegekend aan de volgende lichamen en personen, met een publieke taak belast:
(...)
d. de hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, voorzover het de feiten betreft, genoemd onder de nummers (...) M 440 tot en met M 448 van de bij dit besluit behorende bijlage, en de feiten zijn begaan binnen het arrondissement Rotterdam;
(...)"

3.4.3. Het aan de verdachte tenlastegelegde feit is in de bijlage behorende bij art. 2 Transactiebesluit milieudelicten aangeduid met feitcode M 445.

3.5. Volgens art. 2 onder d Transactiebesluit milieudelicten is de hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, voor dit feit transactiebevoegdheid toegekend voorzover het feit is begaan binnen het arrondissement Rotterdam. Daarvan is in het onderhavige geval, waarin het volgens de tenlastelegging immers een feit betreft dat in de gemeente is begaan, geen sprake.

3.6. Dit betekent art. 2 van het Transactiebesluit milieudelicten het bestuurlijk transigeren van het feit waarvoor de verdachte vervolgd is, niet toestaat. Het Transactiebesluit milieudelicten en de Richtlijn, waarop de verdediging zich heeft beroepen, missen dus toepassing, zodat het Hof het verweer terecht heeft verworpen.

3.7. Het middel faalt.


4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.


6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 juli 2004.


*** Conclusie ***

Nr.02466/03 E
Mr. Jörg
Zitting 18 mei 2004

Conclusie inzake:


1. Verzoekster is door het gerechtshof te Arnhem (economische kamer) bij arrest van 28 mei 2003 wegens overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een geldboete van EUR 2.500.


2. Namens verzoeker heeft mr. A. Visser, advocaat te Almelo, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.


3. Het eerste middel klaagt erover dat het hof het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op ontoereikende gronden heeft verworpen.


4. Blijkens het arrest heeft het hof het beroep op niet-ontvankelijkheid als volgt samengevat en verworpen: "Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte de niet-ontvankelijkheid bepleit, nu het openbaar ministerie in strijd met het vertrouwensbeginsel zou hebben gehandeld. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 2 december 2001 is verdachte een transactievoorstel à fl. 11.000,= toegezonden, welke bedrag op generlei wijze is terug te voeren op de vigerende transactierichtlijn die in de Staatscourant is gepubliceerd. Krachtens deze richtlijn wordt voor het feit waarvan verdachte wordt verdacht(1) een transactie opgelegd van EUR 9,= per kilogram koudemiddelinhoud. Gelet op die geldende transactierichtlijn mocht verdachte erop vertrouwen dat haar een transactie van EUR 432,= zou worden aangeboden. Nu dit niet is gebeurd, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer. Er is een transactie aangeboden, maar verdachte heeft deze niet betaald. Weliswaar is het bedrag van de aangeboden transactie, zoals de advocaat-generaal ook heeft toegegeven, hoog, maar een rekenfout of een verkeerde toepassing van een tarief leidt op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.()"


5. In de toelichting op het middel wordt - zakelijk weergegeven - betoogd dat het Openbaar Ministerie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door een veel hogere transactie aan te bieden dan op basis van de vigerende richtlijn te verwachten was zonder de forse afwijking naar boven te rechtvaardigen.


6. De richtlijn waar de steller van het middel blijkens de schriftuur op doelt, is het zogenaamde Transactiebesluit milieudelicten van 8 juli 2000 (Stb. 2000, nr. 320). Met dit besluit wordt voor eenvoudige en veel voorkomende overtredingen en misdrijven op het gebied van het milieu een strafrechtelijke transactiebevoegdheid aan het bestuur gegeven. Het aanbieden van een strafrechtelijke transactie maakt het voor het bestuur mogelijk snel en slagvaardig tegen overtreders van bepaalde milieuregels op te treden.


7. Uit de stukken blijkt echter dat de aangeboden transactie niet aangeboden is door een bestuursorgaan als bedoeld in het hierboven genoemde Transactiebesluit milieudelicten maar door het Openbaar Ministerie zelf.


8. Het transactiebesluit waar de steller van het middel zijn betoog op baseert mist derhalve toepassing. Voor het Openbaar Ministerie geldt een heel andere transactie- c.q. vervolgingsrichtlijn, namelijk de Tarieflijst Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995 (het zogenaamde CFK-besluit).(2)


9. Voornoemde tarieflijst verbond (ten tijde van het aanbieden van de transactie) aan overtreding van voorschrift 6.4.1. van paragraaf 6 van de bij de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 behorende bijlage een transactiebedrag van f. 20 (thans EUR 9) per kilo koudemiddelinhoud met een minimum van f. 1.500 (thans EUR 650) en een maximum van f. 50.000 (thans EUR 22.500). In onderhavige zaak is bij vijf koelinstallaties overtreding van het in onderdeel 6.4.1. beschreven voorschrift geconstateerd zodat een minimum transactiebedrag van 5 x f. 1.500 = f. 7.500 en een maximum transactiebedrag van 5 x f. 50.000 = f. 250.000 mogelijk was.


10. De transactie die het Openbaar Ministerie heeft aangeboden bedroeg f. 11.000.


11. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 7 november 2002 gesteld dat naast de berekening van de boete ook het wederrechtelijk verkregen voordeel in de berekening is meegenomen.(3) Een blik over de 'papieren muur' leert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in het verkorte milieuproces-verbaal van 30 juli 2001 is vastgesteld op f. 3.600.


12. Wanneer ik het minimum transactiebedrag van f. 7.500 en het wederrechtelijk verkregen voordeel (in de vorm van besparing van kosten) van f. 3.600 bij elkaar optel kom ik tot een bedrag van f. 11.100. Kennelijk is dit de berekening geweest die (na afronding) tot het transactiebedrag van f. 11.000 heeft geleid.


13. Aldus is het uiteindelijke oordeel van het hof dat het beroep op niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen, als juist te bestempelen, wat er ook zij van de daartoe gebezigde motivering,(4) die gebaseerd is op een niet van toepassing zijnde richtlijn. Het transactiebedrag van f. 11.000 is wel degelijk op rechtens juiste gronden tot stand gekomen.


14. Het middel faalt.


15. Het tweede middel klaagt erover dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.


16. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat: "zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot 10 mei 2001, in de gemeente , telkens opzettelijk als beheerder van koelinstallaties, te weten
een koelinstallatie met het identificatienummer en een koelinstallatie met het identificatienummer en een koelinstallatie met het identificatienummer en een koelinstallatie met het identificatienummer en een koelinstallatie met het identificatienummer telkens in strijd met het gestelde in artikel 6 van de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997, paragraaf 6 van de bij die Regeling behorende Bijlage niet in acht heeft genomen, immers
- heeft zij, verdachte, toen als beheerder van genoemde koelinstallaties met elk een totale hoeveelheid koudemiddelvulling die groter is dan drie kilogram, telkens niet voldaan aan de verplichting, genoemd in voorschrift 6.4.1 van paragraaf 6 van genoemde Bijlage, die koelinstallaties tenminste eenmaal in de twaalf maanden te laten controleren op het correct functioneren van die koelinstallaties en uit oogpunt van preventie die koelinstallaties te laten controleren op mogelijke oorzaken van lekkage van koudemiddel;"


17. Het middel valt uiteen in twee klachten.


18. De raadsman heeft in hoger beroep een bewijsverweer gevoerd dat zou duiden op een mogelijk gat in de bewijsvoering. Immers, de raadsman wijst op de mogelijkheid dat, hoewel uit de logboeken van de koelinstallaties niet blijkt dat de jaarlijkse controles hebben plaatsgevonden, de controles wel degelijk zijn verricht. Het hof had, aldus de toelichting op het middel, het verweer niet ongemotiveerd mogen passeren terwijl voorts de bewijsmiddelen het verweer niet, althans onvoldoende zouden weerleggen.


19. Het hof heeft als bewijsmiddel 2. het verkorte milieuproces-verbaal van 30 juli 2001 gebruikt, waarin wordt gerelateerd dat bij een controlebezoek op 19 juli 2001, waarbij de logboeken van de koelinstallaties zijn gecontroleerd, is gebleken dat tussen 21 januari 1997 en 10 mei 2001 vijf koelinstallaties niet conform de wettelijke regels zijn onderhouden en gecontroleerd op lekdichtheid.


20. Het bij een koelinstallatie behorend logboek is het wettelijk aangewezen middel om jaarlijkse controle aan te tonen;(5) het niet bijhouden van het logboek is zelfstandig strafbaar gesteld.(6) Uit de logboeken is niet gebleken dat deze wettelijk verplichte controles hebben plaatsgevonden. In dit licht bezien heeft het hof het verweer dat wèl controles hebben plaats gevonden, maar deze niet vermeld zijn in het logboek kennelijk zó onwaarschijnlijk geacht dat het geen noodzaak zag om de verwerping van het verweer ook op papier te zetten. Dat mag (cf. HR 30 januari 2001, NJ 2001, 242).


21. Deze klacht faalt.


22. De tweede klacht houdt in dat indien al zou kunnen worden bewezen dat de jaarlijkse controles van de koelinstallaties niet zouden hebben plaatsgevonden, in elk geval het opzet hierop niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.


23. Als bewijsmiddel 1 is gebruikt de verklaring van verzoeker zoals weergegeven in het verkorte milieu proces-verbaal van 30 juli 2001, inhoudende:
"Ik ben directeur en eigenaar van te . Op donderdag 19 juli 2001 bleek tijdens een controle op de naleving van het CFK-besluit dat er over de jaren 1998, 1999 en 2000 op een aantal van mijn koelinstallaties geen onderhoud is gepleegd. Met H.M. Koeltechniek, mijn huidige installateur sedert 1998, heb ik geen schriftelijk onderhoudscontract."


24. Als bewijsmiddel 2 is gebruikt het proces-verbaal van de bijzonder opsporingsambtenaar D.H.T. Nijkamp (zie onder 19).


25. Zoals reeds aangegeven is het bij een koelinstallatie behorend logboek het wettelijk aangewezen middel om de jaarlijkse controle aan te kunnen tonen. Verzoeker heeft blijkbaar in al die jaren nooit de moeite genomen de desbetreffende logboeken in te kijken om te controleren of de jaarlijkse controles inderdaad waren verricht. Tevens had verzoeker geen schriftelijk onderhoudscontract met H.M. Koeltechniek; en kennelijk ook niet met een ander.


26. In het licht van deze omstandigheden kan mijns inziens gezegd worden dat het niet anders kan of verzoeker heeft geweten dat de koelmachines niet jaarlijks werden gecontroleerd. Het bewezenverklaarde opzet kan derhalve uit de bewijsmiddelen volgen.


27. Daaraan doen niet af de door de raadsman van verzoeker bij de pleitnota in hoger beroep overgelegde werkbonnen, waaruit zou volgen dat wel controles hebben plaatsgevonden. De komst van een monteur om een storing te verhelpen impliceert geenszins dat ook de jaarlijkse controlebeurt plaats vindt. Ieder die een centrale verwarmingsketel in huis heeft of met een auto rond toert, weet het verschil tussen een jaarlijkse of 10.000 kilometerbeurt en het verhelpen van een storing.


28. Ook deze klacht faalt.


29. De middelen falen; middel 2 leent zich voor toepassing van art. 81 RO. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.


30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

AG


1 Kort gezegd: geen preventief onderhoud laten plegen aan koelinstallaties.

2 Zie de gepubliceerde beleidsregels van het Openbaar Ministerie op www.om.nl.

3 Zie art. 74, tweede lid, Sr.

4 Zie Van Dorst, 4e, p. 157.

5 Zie § 6.2 van de Bijlage bij de Regeling Lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997.

6 Zie voorschrift 6.2.3 van paragraaf 6 van de bij de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 behorende bijlage.