Vrijheid van artistieke expressie de Hirsi Ali Diss
Een reactie van het Landelijk Bureau ter bestrijding van
Rassendiscriminatie (LBR) op de rap 'Hirsi Ali Diss' van de Haagse
groep DHC. Naar aanleiding van deze rap zijn bij het LBR vragen
binnengekomen over mogelijk racistische belediging in de tekst en de
botsing met het recht op vrijheid van meningsuiting.
7 juli 2004 | Mr. C. de Fey (Juridisch beleidsadviseur bij het LBR)
Laatste aanvulling (over racistische belediging): 20 juli 2004
Inleiding
Onlangs is de nodige ophef ontstaan over een rap geschreven door de
Haagse groep DHC (Den Haag Connection) over VVD-Kamerlid Ayaan Hirsi
Ali. In het rapnummer van DHC dat op internet circuleert, wordt Hirsi
Ali op grove wijze beledigd en bedreigd. DHC rapt in het nummer onder
meer dat ze haar nek willen breken, dat een liquidatie van en
bomaanslag op het kamerlid in voorbereiding zijn en ze haar in tweeën
willen snijden. Naast bedreigingen met grof geweld en de dood worden
allerlei scheldwoorden en beledigingen zoals onder meer 'kankerhuis
neger' en 'zwarte aids-patiënt' gebezigd.
De bedreigende en beledigende tekst van het nummer doet de vraag
rijzen of de grens van het toelaatbare niet is overschreden.
De rap van DHC is niet de eerste tekst die vragen en reacties oproept
over de toelaatbaarheid van de inhoud. Bekend is dat enkele
extreem-rechtse bands racistische en antisemitische teksten gebruiken.
Dit heeft eind vorig jaar nog aanleiding gegeven tot Kamervragen.1 In
2003 is aangifte gedaan tegen de Turks-Nederlandse rapgroep NAG
(Nieuwe Allochtoonse Generatie) naar aanleiding van hun nummer
'Kankerjoden' dat op het internet circuleerde. Dit nummer leidde ook
tot Kamervragen.2 Tevens is recentelijk aangifte gedaan wegens
antisemitisme tegen de groep Sluipschutters die in een tekst spreken
over 'alle joden moeten dood'.
Vrijheid van artistieke expressie
Het is gebruikelijk dat muziek wordt gebruikt om gevoelens te uiten,
ook over ongenoegens in de samenleving. De hiphopcultuur staat er om
bekend dat harde taal doorgaans niet geschuwd wordt. Echter de
vrijheid om door middel van muziek gevoelens te uiten kent ter
bescherming van de rechten van anderen zijn grenzen.
Vrijheid van meningsuiting is een groot goed en wordt als een
wezenlijk kenmerk van een democratische samenleving beschouwd. Het
geeft een ieder het recht om gedachten en gevoelens te koesteren en te
openbaren.3 Een mening hoeft daarbij niet altijd in goede aarde te
vallen. Naar vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens (EHRM) betekent vrijheid van meningsuiting tevens dat
bescherming wordt geboden aan ideeën 'that offend, shock and disturb
the State or any sector of the population'. Op grond van artikel 19
IVBPR en jurisprudentie van het EHRM4 wordt onder vrijheid van
meningsuiting ook uitingen van kunst (artistieke expressie) begrepen
zoals bijvoorbeeld popmuziek, maar ook rap.
Het recht van vrijheid van meningsuiting en daarmee vrijheid van
artistieke expressie is echter niet grenzeloos. Het wordt onder meer
beperkt door wettelijke verboden die strekken ter bescherming van
derden, zoals bijvoorbeeld het verbod een groep mensen in het openbaar
te beledigen wegens hun ras. De vraag wanneer de grens van vrijheid
van meningsuiting is overschreden, is afhankelijk van de
omstandigheden van het geval en vergt een zorgvuldige afweging door de
rechter. In jurisprudentie is bepaald dat deze grens in ieder geval
wordt overschreden wanneer de kunstenaar het recht van artistieke
expressie kennelijk misbruikt om beledigingen van personen of groepen
te uiten.5
Als individu hoef je het inhoudelijk niet eens te zijn met hetgeen in
een maatschappelijk debat wordt gezegd. Het valt echter te betreuren
dat sommige mensen zich genoodzaakt voelen, in plaats van inhoudelijke
argumenten, gebruik te maken van racistisch taalgebruik, bedreiging,
of zelfs geweld. De vrijheid van meningsuiting reikt ver, maar in een
samenleving dient ook rekening gehouden te worden met de
gerechtvaardigde belangen en gevoelens van anderen. Zo'n belang is
bijvoorbeeld dat de menselijke waardigheid van individuen niet wordt
aangetast en mensen gevrijwaard blijven van discriminatie.
Het Openbaar Ministerie neemt de in de raptekst van DHC geuite
bedreigingen en beledigingen hoog op en is voornemens de leden van DHC
te vervolgen op grond van bedreiging (artikel 285 Sr.) en mogelijk
zelfs verhindering van een lid van de Tweede Kamer om vrij en
onbelemmerd diens plicht te vervullen (artikel 121 Sr.). Op het
laatste delict staat een levenslange gevangenisstraf. Het is een voor
een dergelijke zaak ongekend zware en niet eerder gebruikte aanklacht.
De rechter-commissaris heeft inmiddels aangegeven de leden van DHC
alleen voor bedreiging in voorlopige hechtenis te houden. De afweging
in hoeverre de grenzen van de vrijheid van meningsuiting zijn
overschreden is aan de rechter.
Belediging
Alhoewel de raptekst met name bestaat uit bedreigingen met geweld
jegens VVD-kamerlid Hirsi Ali, worden ook scheldwoorden gebezigd.
Belediging is op klacht van het slachtoffer vervolgbaar op grond van
artikel 261, 262 dan wel 266 Sr. De aanklacht tegen de leden van DHC
lijkt zich echter alleen te gaan richten op bedreiging (artikel 285
Sr), wellicht doordat Hirsi Ali geen klacht heeft ingediend van
belediging op grond van een van de genoemde artikelen.
De in de rap van DHC gebezigde scheldwoorden zoals bijvoorbeeld
'kankerhuis neger' en 'zwarte aids-patiënt', refereren aan de afkomst
van Hirsi Ali.6 In hoeverre dergelijke uitlatingen strafbaar zijn op
grond van belediging in de zin van artikel 137c en aanzetten tot haat
en discriminatie in de zin van artikel 137d Sr, is een afweging
waarbij de rechter verschillende aspecten in beschouwing neemt.
Artikel 137c en d stellen dat sprake dient te zijn van uitlatingen
gedaan in het openbaar die opzettelijk beledigend zijn voor dan wel
aanzetten tot haat en discriminatie van groepen mensen wegens hun ras.
Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter bij de afweging of een
uitlating zich richt tot een groep mensen, overweegt of de uitlating
in enkelvoud is gesteld en daarmee bedoeld om een persoon als individu
te beledigen dan wel dat bedoeld wordt een persoon wegens zijn origine
en dus een groep mensen te beledigen.7 De rap van DHC richt zich
weliswaar tot Hirsi Ali naar aanleiding van uitlatingen die zij in het
publieke debat heeft gedaan over de integratie van etnische
minderheden in de Nederlandse samenleving. Dit neemt echter niet weg
dat beledigingen gericht tot een persoon waarbij een groepskenmerk
zoals bijvoorbeeld ras, huidskleur, afkomst en nationale of etnische
afstamming, wordt gebruikt met een negatieve connotatie, beledigend
kan zijn voor een groep mensen waartoe iemand behoort. Genoemde
scheldwoorden zouden zodoende als beledigend voor een groep mensen
wegens hun ras kunnen worden aangemerkt.
Bij de afweging van strafbaarheid op grond van artikel 137c en d Sr.
zal een rechter tevens in beschouwing nemen de aard en strekking van
de uitlatingen en de onderlinge samenhang en de context waarin de
uitlatingen zijn gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar de bedoelingen
die de schrijver met de tekst heeft gehad.
De op internet circulerende rap van DHC heeft als titel de 'Hirsi Ali
Diss'. Dissen is een in de hiphopcultuur niet ongebruikelijke verbale
strijd waarin grove taal dikwijls niet geschuwd wordt. De opzet om
beledigend te zijn lijkt daaraan inherent. De raptekst van DHC geeft
als zijnde een diss dan ook in grove bewoordingen een reactie op ferme
uitlatingen van Hirsi Ali in het publieke debat over de integratie van
etnische minderheden in de Nederlandse samenleving.
Zoals ook in de recentelijk verschenen Nota Grondrechten in een
pluriforme samenleving8 wordt aangegeven, laat het publieke debat met
name waar het gaat om politici9 de nodige ruimte voor het uiten van
kritiek. In jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens is bepaald dat politici geacht worden in het publieke debat over
een olifantenhuid te beschikken. Politici stellen zich immers, in
tegenstelling tot privé individuen, onvermijdelijk en bewust open voor
kritiek op hun doen en laten.10 Uitlatingen, ook al zijn deze
schokkend of storend, gedaan in het kader van een publieke discussie,
zijn daardoor voor hen niet snel als beledigend te beschouwen.11
Daarbij is niet van belang of de uitlating de politicus privé dan wel
publiek treft.12 Centraal staat of de uitlating het publieke debat
dient. Het belang van vrijheid van meningsuiting weegt in die gevallen
volgens het hof zwaarder dan de bescherming van de goede naam en eer
van politici. Dit neemt echter niet weg dat in jurisprudentie is
bepaald dat de grens van vrijheid van meningsuiting in ieder geval
wordt overschreden wanneer het kennelijk wordt misbruikt om
beledigingen van personen of groepen te uiten.13
In de Nota Grondrechten in een pluriforme samenleving wordt aangegeven
dat ten aanzien van de toepassing van strafrechtelijke
discriminatiebepalingen op grond van ras (artikel 137c Sr e.v.) staten
iets meer eigen beoordelingsruimte lijken te hebben dan bij gewone
beledigingbepalingen, gelet op de verplichtingen die uit het
VN-antiracismeverdrag14 voortvloeien. 15 Daarbij wordt vermeld dat
volgens de Hoge Raad de noodzaak tot het maken van een inbreuk op het
recht van vrije meningsuiting ter bescherming van de rechten van
anderen des te meer geldt ingeval vervolging wordt geboden ter
uitvoering van de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, aan de naleving
waarvan zwaar wordt getild.16
Dat vrijheid van meningsuiting een groot goed is, met name als het
gaat om het publieke debat, staat buiten kijf. Echter, indien in het
kader van het publieke debat niet op inhoudelijke, maar op
gewelddadige en racistische wijze uiting wordt gegeven aan ongenoegens
ten aanzien van een persoon kan niet van een bijdrage aan een publiek
debat worden gesproken. In geval van dergelijke uitlatingen verhoudt
het recht op vrijheid van meningsuiting zich niet langer met de
rechten van anderen17 en dient een dergelijke wijze van uiten ook
jegens politici onaanvaardbaar te zijn.
Het verdient daarom aanbeveling dat het OM naast artikel 285 Sr.
tevens een afweging maakt of een mogelijk racistisch aspect in de zin
van artikel 137c dan wel 137d Sr. in de aanklacht meegenomen dient te
worden. Ten behoeve van de jurisprudentie over de toelaatbaarheid van
dergelijke beledigingen aan het adres van politici, zou het
interessant kunnen zijn om de rechter een oordeel te laten vellen over
deze casus.
Zie ook:
H. Fermina: Verbeter het klimaat voor het maatschappelijk debat
(9/2002)
Noten
1. Vragen van de leden Van Dam, Wolfsen en Dijsselbloem (allen PvdA)
aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van
Justitie over mogelijk concert van neonazistische bands in Eindhoven.
(Ingezonden 21 november 2003).
2. Vragen van het lid Dijsselbloem (PvdA) aan de ministers van
Justitie en voor Vreemdelingenzaken en Integratie over de leden van de
rapgroep Nieuwe Allochtone Generatie (NAG). (Ingezonden 29 januari
2004).
3. Artikel 7 Grondwet, artikel 10 EVRM, artikel 19 IVBPR.
4. EHRM, Müller, Vol. A-133, par. 27 en 33.
5. HR 9 oktober 2001, Elronr. ZD2776.
6. Rechtbank Zwolle 25 april 1994, RR 1995, nr. 346.
7. Gerechtshof Arnhem 23 september 1998; Rechtbank Utrecht 9 oktober
1992, LBR-Bulletin 1993, 4.
8. Nota Grondrechten in een pluriforme samenleving, p. 11-13.
9. EHRM 8 juli 1986, NJ 87 901, m.n. E.A. Alkema (Lingens); EHRM 1
juli 1997, Mediaforum 9 (1997), nr. 9, Bijlage, p. B113; EHRM 19
februari 1998, mediaforum 10 (1998), nr. 4, p. 125 e.v..
10. EHRM 8 juli 1986, NJ 87 901, m.n. E.A.Alkema (Lingens), par. 42.
11. Rapport Commissie 11 oktober 1984, series A, p. 36-37 (Lingens).
12. Rapport Commissie 11 oktober 1984, series A, p. 36-37 (Lingens).
13. HR 9 oktober 2001, Elronr. ZD2776.
14. Verdrag ter uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie.
15. Nota Grondrechten in een pluriforme samenleving, p.12.
16. Nota Grondrechten in een pluriforme samenleving p. 12 en bijlage 3
onder 2.2.; HR 18 mei 1999, NJ 1999, 634.
17. HR 9 oktober 2001, Elronr. ZD2776.
Anti Racisme Informatie Centrum