Actiegroep 'Laat het zout maar zitten' wint ook tweede geding tegen gedoogplicht

Bron: Rechtbank Leeuwarden

Datum actualiteit: 9-07-2004

De bestuursrechter in Leeuwarden heeft het besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat, waarbij aan een twaalftal landeigenaren ten noorden van Franeker de plicht is opgelegd om te gedogen dat door Frisia Zout B.V. te Harlingen een aantal leidingen door hun landerijen wordt aangelegd, opnieuw geschorst.

De minister heeft het opleggen van de gedoogplicht gebaseerd op de Belemmeringenwet Privaatrecht, die voor dit soort situaties is geschreven. Deze wet kan onder meer worden toegepast wanneer sprake is van openbare werken waarvan het algemeen nut bij wet uitdrukkelijk is erkend. De minister is van mening dat die situatie zich hier voordoet, omdat de leidingen vallen onder artikel 5 van de Mijnbouwwet.

In artikel 5 van de Mijnbouwwet staat dat de Belemmeringenwet Privaatrecht mag worden toegepast als het gaat om "werken die worden of zijn uitgevoerd ten behoeve van het winnen van delfstoffen". In zijn uitspraak van 8 juli 2004 zegt de voorzieningenrechter dat de aanleg van twee transportleidingen, een signaalkabel en drie electriciteitskabels in een te ver verwijderd verband staan tot de winning van steenzout, en om die reden niet valt onder artikel 5 van de Mijnbouwwet. De minister heeft zich volgens de rechter daarom ten onrechte op deze bepaling beroepen voor het opleggen van de gedoogplicht. De gedoogplicht is nu geschorst tot de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure. Zie voor de uitspraak van 8 juli 2004 de link onderaan deze pagina.

Op 19 maart 2004 kwam de rechter al tot hetzelfde oordeel in een procedure hangende de behandeling van het bezwaarschrift van de landeigenaren. Zie voor de uitspraak van 19 maart 2004 'AO5913'

Achtergrondinformatie

Sinds een aantal jaren wordt door Frisia in het noordwesten van Friesland zout gewonnen uit een zoutlaag die op een diepte van 2.500 tot 3.000 meter ligt. Tot op heden wordt het zout gewonnen op één locatie vlakbij Pietersbierum, die in de steenzoutconcessie genaamd Barradeel ligt. Het zout wordt door Frisia gewonnen door middel van oplosmijnbouw; dit betekent dat water via een buis in de zoutlagen wordt geïnjecteerd, zodat het zout in het water oplost, waarna deze oplossing (pekel) naar boven wordt gepompt en via een transportleiding naar Harlingen wordt vervoerd voor de verdere bewerking in de zoutfabriek van Frisia.

In 2002 heeft Frisia van de minister van Economische Zaken toestemming gekregen voor de uitbreiding van het zoutwingebied. Hiervoor is een nieuwe concessie verleend, Barradeel II genaamd. In het kader van deze concessie wil Frisia zout gaan winnen vanaf twee nieuwe locaties, De Mieden en Bethanië.

In verband met de zoutwinning op de nieuwe locaties wil Frisia op een diepte van 1 tot 1,5 meter onder het maaiveld twee transportleidingen aanleggen, plus nog een aantal andere kabels. De lengte van het leidingtracé bedraagt circa 7,4 km. De pijpleidingen gaan lopen vanaf de huidige winningslocatie, via de locatie De Mieden, naar de nieuwe locatie Bethanië. De werkzaamheden die gepaard gaan met aanleggen van deze pijpleidingen houden in dat een strook van ongeveer 30 meter breed tijdelijk niet gebruikt kan worden door de landeigenaren.

Niet alle landeigenaren hebben hiermee ingestemd. Om de voortgang van de aanleg van de pijpleidingen te verzekeren, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat aan de weigerachtigde landeigenaren een gedoogplicht opgelegd. Deze gedoogplicht houdt in, dat een landeigenaar zich niet langer mag verzetten tegen de werkzaamheden. Doet hij dat wel, dan riskeert hij een dwangsom.

In de actiegroep 'Laat het zout maar zitten' hebben zich circa 2100 burgers en rechtspersonen verenigd die zich verzetten tegen de zoutwinning, omdat zij bevreesd zijn voor de gevolgen van de met de zoutwinning gepaard gaande bodemdaling. De advocaat van de actiegroep heeft namens een twaalftal weigerachtige landeigenaren een bestuursrechtelijk kort geding aangespannen om de gedoogplicht van tafel te krijgen.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AP8645

Zie het origineel