Ministerie van Economische Zaken


http://www.minez.nl

MINEZ: Vragen Kamerleden Van Dam,Boelhouwer, en Gerkens

De Minister van Economische Zaken mr. L.J. Brinkhorst heeft deze vragen als volgt beantwoord.


1. Bent u op de hoogte van de berichten, dat de top van het ministerie van Economische Zaken zichzelf bedeelt met royale bonussen?)

Ja. Ministeries kennen overigens niet het fenomeen bonussen. Ik ga er van uit dat u doelt op beloningsmogelijkheden op grond van het bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984).


2. Kunt u aangeven hoeveel bonussen er de afgelopen 5 jaar op uw ministerie aan werknemers zijn uitgekeerd, wat de hoogte van deze bonussen was, hoe de bonussen verdeeld waren over de verschillende salarisschalen en op basis van welke criteria deze bonussen werden uitgekeerd?


3. Hoe verklaart u dat hoge ambtenaren meer kans maken een bonus te ontvangen dan lage ambtenaren en deelt u de mening dat dit onrechtvaardig is?


4. Hoe verklaart u dat hoge ambtenaren veel hogere bonussen ontvangen dan lage ambtenaren en deelt u de mening dat dit onrechtvaardig is?

EZ kent sinds 1989 een systematiek van bewust belonen van de medewerkers.
Bewust belonen is sinds 1 maart 2001 rijksbreed voorgeschreven met artikel 71 van het Rijksambtenarenreglement. De huidige beloningssystematiek is bij EZ vastgelegd in de Beleidsregels waarderen en belonen medewerkers EZ, waarvan een afschrift is bijgevoegd. Kernpunt van de beloningssystematiek is dat ieder jaar een oordeel over het functioneren van elke medewerker op de aspecten kwaliteit, kwantiteit en gedrag wordt opgemaakt en vervolgens vastgelegd in een verkorte beoordeling. Op basis van de verkorte beoordeling wordt een beloningsbeslissing genomen. Het gaat daarbij om een beloning achteraf, gerelateerd aan het functioneren. Zie bijlage 2, waaruit u kunt opmaken dat in 2003 van 93,07% van alle EZ medewerkers een verkorte beoordeling is opgemaakt. De beloningsmogelijkheden zijn opgenomen in de artikelen 7, 8 en 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984). Bij de artikelen 7 en 8 zijn de beloningen gekoppeld aan de salarisschaal van de medewerker. Bij hogere schalen zijn de periodieken - de stappen in de salarisschaal - hoger dan bij lagere schalen. Daardoor levert de toekenning van een periodiek in de salarisschaal voor een medewerker in de hogere schaal een hoger bedrag dan voor de medewerker in de lagere schaal. Dit is inherent aan het BBRA 1984.
Op grond van artikel 22a van het BBRA 1984 kan een toeslag worden toegekend. De toeslag kan periodiek zijn of eenmalig. Een periodieke toeslag wordt ingetrokken als de gronden waarop de toeslag is toegekend niet meer aanwezig zijn. Gronden kunnen bijvoorbeeld het verrichten van een uitzonderlijke prestatie of de arbeidsmarktpositie van de medewerker zijn.
Bij EZ wordt binnen de centrale kaders het personeelsbeleid in grote lijnen per dienstonderdeel uitgevoerd, zo ook waarderen en belonen. Jaarlijks vindt terzake rapportage plaats, onder meer aan de departementale ondernemingsraad (DOR). Deze rapportage wordt met de DOR besproken. Over het jaar 2003 is nog geen definitieve rapportage beschikbaar. Wel is met de DOR gesproken op basis van een nog onvolledige, voorlopige rapportage. Een samenvatting vindt u in bijlage 2. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat in 2003 1578 medewerkers oftewel ruim 39% van het totaal op grond van artikel 7 een periodiek is toegekend. Dat is gebeurd voor 5 van de 65 medewerkers vanaf schaal 17en 51 van de 109 medewerkers in schaal 1 tot en met 4.

Uit de rapportages beloningsmaatregelen blijkt dat de meeste beloningen worden gegeven in de vorm van periodieken en in de vorm van eenmalige toeslagen. De periodieken komen het meest voor in de schalen
1 t/m 13. De eenmalige toeslagen worden meer in de schalen 14 en hoger gegeven. Dit heeft te maken met het gegeven dat relatief gezien meer medewerkers in hogere schalen op het maximum van hun schaal zitten dan medewerkers in lagere schalen. Factoren die daarop invloed hebben, zijn leeftijd en functieverblijftijd. Daarom onderschrijf ik niet de stelling dat hogere ambtenaren meer kans maken op bewust belonen dan lagere ambtenaren.
Ten aanzien van de hoogte van de beloningen ligt er vanzelfsprekend een relatie met de hoogte van het inkomen. In relatieve zin zijn de verschillen in de hoogte van de beloningen tussen hogere en lagere ambtenaren daarom veel minder groot dan gesuggereerd wordt in de vraagstelling.


5. Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren nu nog een contract hebben met een gegarandeerde bonus? Deelt u de mening dat het garanderen van bonussen, ongeacht de prestaties, ongewenst is en dat aan deze praktijk een einde moet komen?

Bij de ambtelijke top van EZ is aan vier medewerkers een vaste toeslag toegekend. Deze toeslag wordt verleend op basis van hun arbeidsmarktpositie of arbeidsverleden binnen het Rijk, of in de marktsector. Bij het toekennen van een dergelijke toeslag is sprake van maatwerk en wordt terughoudendheid betracht Voorheen kende het BBRA 1984 hiervoor de figuur van de arbeidsmarkttoelage. Enige jaren geleden is het BBRA 1984 op dit punt gestroomlijnd en is een groot aantal specifieke toelagen vervangen door de toeslag van artikel 22a. Incidenteel is het toekennen van een dergelijke toeslag nodig om een gekwalificeerde medewerker, aan wie in de organisatie dringend behoefte bestaat, aan te kunnen trekken.


6. Hoe rijmt u de hoge bonussen die de topambtenaren hebben ontvangen, met de oproep van het kabinet tot loonmatiging?


7. Hoe gaat u ervoor zorgen dat het bonusbeleid op uw ministerie weer rechtvaardig wordt en dat er een einde komt aan de te royale bonussen van topambtenaren?

Er is geen sprake van dat met het systeem van bewust belonen de oproep van het kabinet tot loonmatiging teniet wordt gedaan. De Rijksbrede loonmatiging geldt voor alle ambtenaren en er is geen beleid gevoerd om door middel van het toekennen van beloningen de loonmatiging te mitigeren. Zoals blijkt uit bijlage 2 zijn in 2003 minder beloningen toegekend op grond van artikel 22a dan in 2002. Ik ben van mening dat er in mijn ministerie sprake is van een evenwichtig beloningsbeleid.

Overigens heeft zoals bekend de ministerraad naar aanleiding van een onderzoek van de Algemene Rekenkamer en vragen uit uw Kamer besloten op alle ministeries een onderzoek te laten plaatsvinden naar de toeslagen en toekenning van onkostenvergoedingen aan topambtenaren. EZ volgt hierbij de uniforme rijksbrede onderzoeksaanpak. Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal de Minister van BZK dit najaar aan de Tweede Kamer rapporteren.

Vraag Kamerlid Gerkens


1. Bent u bereid het onderzoek dat is opgelegd door het kabinet na gerezen vermoedens van zelfverrijking op het ministerie van Onderwijs uit te breiden tot uw ministerie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal dit gaan plaatsvinden?

Toelichting:
Deze vraag dient ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Van Dam, Boelhouwer en Douma (allen PvdA), eveneens ingezonden 2 juli 2004 (vraagnummer 2030416990).

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 6 en 7 van de leden Van Dam, Boelhouwer en Douma.

14 jul 04 10:22