Ministerie van Buitenlandse Zaken

Geannoteerde agenda voor de ECOFIN-Raad (begroting) van 16 juli 2004

Inleiding

De ECOFIN-Raad (begroting) zal op 16 juli 2004 bijeenkomen voor de eerste lezing van het Voorontwerp van de Begroting voor 2005 en aansluitend deze vaststellen als Ontwerpbegroting 2005. Er zijn twee ECOFIN-bijeenkomsten per jaar geheel gewijd aan de Europese begroting. De tweede, afsluitende is voorzien op 25 november as.

De agenda van de Raad op 16 juli a.s. luidt als volgt:


1.Voorbereiding en conciliatie met het Europees Parlement;


2.Bespreken Voorontwerp van de Begroting 2005 (VOB 2005);


3.Vaststellen Ontwerpbegroting in eerste lezing.

Hieronder wordt op deze onderwerpen ingegaan. Als bijlage is een cijfermatig overzicht opgenomen waarin het Voorontwerp van de Begroting voor het jaar 2005 wordt vergeleken met de begroting voor 2004. Ook is in de bijlage een overzicht opgenomen van de Financiële Perspectieven 2000-2006, aangepast aan de prijsontwikkeling. Hierbij kan opgemerkt worden dat deze prijsontwikkeling ('deflator') lager is dan de standaard deflator waarmee oorspronkelijk werd gerekend, waardoor de stijging van de plafonds van de Financiële Perspectieven, met name voor de rubrieken 3, 4 en 5, naar beneden moest worden bijgesteld.

Aandachtspunten bij het Voorontwerp van de Commissie

De begroting voor 2005 betreft het eerste volledige begrotingsjaar voor een Unie van 25 landen. De Commissie besteedt veel aandacht aan de 10 nieuwe lidstaten, bijvoorbeeld bij de bepaling van de betalingskredieten. Er is in 2005 weinig ruimte voor nieuwe initiatieven; de meeste uitgaven vloeien voort uit eerdere besluiten van de Raad en het EP. Binnen die beperkte ruimte benoemt de Commissie in de begrotingsvoorstellen een drietal politieke prioriteiten (i) nieuwe impulsen voor economische groei door concurrentievermogen en samenhang te versterken (ii) verbetering veiligheid en Europees burgerschap en (iii) versterking externe verantwoordelijkheid, waarbij goed nabuurschap centraal staat.

De Commissie doet reeds in het Voorontwerp een beroep op het flexibiliteitsinstrument. Het flexibiliteitsinstrument is bestemd voor onvoorziene uitgaven die werkelijk nodig zijn, maar niet binnen de door de Financiële Perspectieven bepaalde maxima gevonden kunnen worden. Het bedraagt ten hoogste 200 miljoen per jaar. Voordat de Commissie met een voorstel tot het gebruik hiervan komt, moet zij alle mogelijkheden hebben onderzocht voor een kredietherschikking in de betreffende rubriek. Het flexibiliteitsinstrument kan in principe slechts eenmaal voor hetzelfde doel worden ingezet. Indien dit instrument wordt ingezet dan is sprake van een ophoging van het desbetreffende sub-plafond van de Financiële Perspectieven, met hogere afdrachten van de lidstaten tot gevolg.

In het Voorontwerp Begroting 2005 wordt het principe van de activiteitsgestuurde begroting (Activity Based Budgetting (ABB)) voor het eerst voor de gehele begroting toegepast. Hiermee moet bewerkstelligd worden dat de relatie tussen inzet van middelen, doelstellingen en resultaten ook in de EU-begroting transparanter wordt.


1.Voorbereiding en conciliatie met het Europees Parlement

De Raad ontvangt traditiegetrouw een delegatie van het Europees Parlement voor de aanvang van zijn eerste lezing van het VOB 2005. Met dit overleg, de zogenaamde conciliatie over het VOB 2005, wordt getracht zoveel mogelijk geschilpunten tussen Raad en EP op voorhand op te lossen. Onderwerpen die tijdens dit overleg, evenals voorgaande jaren, waarschijnlijk aan de orde zullen komen zijn de uitgaven voor het landbouwbeleid en de visserij (Categorie 1), de prioriteiten van het EP bij zowel het intern beleid (Categorie 3) als het extern beleid (Categorie 4) en de situatie van de administratieve uitgaven (Categorie 5).


2.Het Voorontwerp van de Begroting 2005

2.1 Totale uitgaven

De totale omvang van de vastleggingskredieten (maximum niveau voor de nieuwe financiële verplichtingen die de EU in 2005 mag aangaan) in het Voorontwerp bedragen 117,2 miljard euro. De omvang van de uitgaven aan betalingskredieten (gelden voor betalingen in 2005) begroot de Commissie op 109,5 miljard euro. Hiermee komt de EU-begroting uitgedrukt in betalingskredieten uit op 1,03 procent van het BNI van de 25 lidstaten van de Unie. In 2004 was dat 0,98 procent. Ten opzichte van de nu geldende Financiële Perspectieven- bestaat een marge van 2,4 miljard euro bij de vastleggingen en bij de betalingskredieten een marge van 4,7 miljard euro.

Het voorstel van de Commissie betekent dat zij de vastleggingskredieten met 5,2 procent en de betalingskredieten met 9,8 procent wil laten stijgen ten opzichte van 2004. Deze toename van betalingskredieten is volgens de Commissie met name nodig vanwege de nieuwe lidstaten (plus 3,9 miljard), hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (plus 1,3 miljard) en een betere uitputting structuurfondsen (plus 2,7 miljard).

Nederlandse inzet

Nederland is van mening dat de Commissie behoedzaam dient te ramen en is van oordeel dat een stijging van bijna 10 procent veel te hoog is. Op basis van implementatiecijfers en de enorme overschotten in voorgaande jaren - over het begrotingsjaar 2003 werd meer dan 10 miljard aan de lidstaten terugbetaald - is een dergelijk hoge stijging niet te rechtvaardigen.

2.2. De begroting per Categorie van de Financiële Perspectieven

2.2.1 Categorie 1a Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

De Commissie stelt voor om in 2005 43,83 miljard aan vastleggingkredieten beschikbaar te stellen voor Categorie 1a. Ten opzichte van 2004 betekent dit een toename van 8,9 procent. Afgezet tegen het sub-plafond van 44,60 miljard betekent dit een marge van 764 miljoen. Ten opzichte van 2004 neemt de marge flink af met 1,76 miljard.

De toename in deze Categorie is substantieel. De Commissie draagt hiervoor een viertal oorzaken aan. De uitbreiding kost 1,4 miljard extra, met name als gevolg van het eerste jaar infasering inkomenssteun in de begroting. De hervorming van het GLB kost de EU-begroting in 2005 per saldo 1,3 miljard meer. De wisselkoersaanpassing levert een tegenvaller op van 240 miljoen in vergelijking met 2004. Tot slot is het effect van de droge zomer in 2003 voorbij; in 2003 werd alvast inkomenssteun voor 2004 voorgefinancierd, waardoor de uitgaven in 2004 kunstmatig fors lager uitvielen (plus 400 miljoen).

De hervorming van het GLB waartoe medio 2003 werd besloten, heeft in 2005 flinke budgettaire gevolgen (plus 1,9 miljard). Deze additionele middelen hebben te maken met de ontkoppeling van steun en productie en een beleid dat beter rekening houdt met milieu en dierenwelzijn. Concreet geeft dit stijgingen te zien met name op de begrotingslijnen voor de sectoren zuivel (melkpremie plus 959 miljoen en ook melkproducten plus 431 miljoen). Ook bij de begrotingslijnen voor rijst (plus 321 miljoen) akkerbouwgewassen (graan, durumtarwe) (plus 226 miljoen) en noten (plus 97 miljoen) zijn de budgettaire gevolgen merkbaar. De hervorming levert ook besparingen op. Overgang van productie gerelateerde steun naar directe inkomenssteun zorgt voor een daling van de interventie-uitgaven (630 miljoen) in de sectoren zuivel, granen, rijst en gedroogde voedergewassen. Per saldo nemen de uitgaven dus met 1,3 miljard toe.

Nederlandse inzet

De traditionele nota van wijziging in het najaar van 2004 zal een duidelijker beeld geven van de werkelijke noodzakelijke middelen voor 2005. Op dat moment worden immers de landbouwuitgaven ramingen geactualiseerd aan de hand van de recente marktontwikkelingen en de euro/dollar koers.

Bij dit laatste, de euro/dollar koers, moet voorzichtigheidshalve rekening gehouden worden met de mogelijkheid van een stijging van de euro ten opzichte van de dollar. In dat geval zal een groter deel van de beschikbare marge opgeëist worden. In het huidige voorstel heeft de Commissie, conform regelgeving, gerekend met een wisselkoers van 1 EUR = 1,25 USD, 11,6 procent hoger dan de voor de begroting 2004 gebruikte koers (1 EUR = 1,12 USD). De huidige koers ligt rond de 1 EUR = 1,22 USD.

Nederland acht de huidige marge van 764 miljoen erg krap aangezien er ruimte nodig is voor tegenvallers als gevolg van een mogelijk verder stijgende euro en andere onvoorziene omstandigheden. Nederland zal op basis van de Nota van Wijziging in het najaar bepalen of de marge vergroot kan worden.

2.2.2 Categorie 1b Plattelandsbeleid

Net zoals voorgaande jaren stelt de Commissie voor om maximaal beschikbare middelen onder dit sub-plafond in te zetten. Reden is dat de meerjaren-programma's die met de lidstaten zijn afgesproken tot regelmatige vastleggingen en betalingen leiden. Voor 2005 betekent dit een financiële enveloppe van 6,84 miljard hetgeen een stijging van 4,7 procent betekent ten opzichte van 2004. De betalingskredieten nemen echter met 15,3 procent toe tot 6,28 miljard. Hierbij gaat de Commissie uit van het vermoeden dat de EU-15 het volledig voor 2005 uitgetrokken bedrag zullen opnemen en de nieuwe lidstaten ruim 70 procent.

Nederlandse inzet

Behoudens de benodigde toename van de betalingskredieten, die naar het oordeel van Nederland hier lager ingeschat kan worden, kan Nederland akkoord gaan met het VOB van de Commissie voor dit beleidsonderdeel.

2.2.3 Categorie 2, Structuurbeleid

Voorontwerp van de begroting 2005

Het totale bedrag voor de structuur- en cohesiefondsen is 42,4 miljard aan vastleggingen. Hiervan is 7,7 miljard bestemd voor de nieuwe lidstaten. Het totale niveau voor betalingen raamt de Commissie op 35,4 miljard; een toename van 14,8 procent ten opzichte van 2004.

Structuurfondsen

De Commissie stelt zoals gebruikelijk voor om het volledig beschikbare sub-plafond (in vastleggingen) van de Financiële Perspectieven in te zetten voor het structuurbeleid. Net zoals bij het Plattelandsbeleid is hier sprake van meerjarenprogramma's die overeen zijn gekomen met de lidstaten. De hiermee beschikbaar komende 37,2 miljard betekent een stijging van 5,4 procent ten opzichte van 2004. Bij de betalingskredieten stelt de Commissie een verhoging van ruim 4,4 miljard voor ten opzichte van 2004. Als reden hiervoor geeft de Commissie aan de verdubbeling van de betalingskredieten voor de nieuwe lidstaten als gevolg van het akkoord van Kopenhagen, waar bij de afsluiting over de toetredingsonderhandeling ook financiële afspraken zijn gemaakt met de nieuwe lidstaten. Daarnaast gaat de Commissie ervan uit dat de betalingen voor de EU-15 in 2005 gemiddeld 95 procent van de gemiddelde jaarlijkse vastleggingstranches (jaarlijkse enveloppe voor de lidstaten) zullen bedragen. Ter vergelijk; voor het voorontwerp 2004 hanteerde de Commissie nog een uitputtingspercentage van 80 procent. De Commissie stelt dat de werkelijke percentages in 2002 en 2003 respectievelijk 66 en 78 procent bedroegen en verhoogt dit percentage voor 2005 tot 95.

Nederlandse inzet

Nederland betreurt het dat de Commissie afgestapt is van de behoedzame raming van vorig jaar (begroting 2004) en meent dat de voorgestelde verhoging van de betalingskredieten veel te hoog is. De elk jaar door de Commissie aangekondigde verbeteringen in uitputtingsgraad zijn steeds bij lange na niet gehaald. Nederland is niet overtuigd van het feit dat dit voor het onderhavige begrotingsjaar anders is. Een stijging tot 80-85 procent van de gemiddelde jaarlijkse vastleggingstranches en dus een forse verlaging van het niveau van de betalingen voor de EU-25 ligt meer in de rede.

Het cohesiebeleid

De Commissie stelt voor om niet het volledige beschikbare sub-plafond (in vastleggingen) van de Financiële Perspectieven voor het cohesiebeleid in 2005 in te zetten, maar een marge te houden van 62 miljoen. Dit is het gevolg van het feit dat Ierland vanwege aanhoudende welvaartsgroei sinds 2004 niet langer in aanmerking komt voor het Cohesiefonds.

Nederlandse inzet

Nederland kan instemmen met het voorstel van de Commissie voor het Cohesiebeleid voor vastleggingen van ruim 5,1 miljard. Voor wat betreft de betalingen (plus 7,3 procent ten opzichte van 2004) verwacht Nederland een lagere uitputting voor de EU-25 en is een neerwaartse bijstelling mogelijk.

2.2.4 Categorie 3, Intern Beleid

Voorontwerp begroting 2005

Voor het Interne beleid van de Unie stelt de Commissie voor om een bedrag van bijna 9 miljard aan vastleggingskredieten beschikbaar te stellen, hetgeen op 53,4 miljoen na overeen komt met het sub-plafond van de Financiële Perspectieven

De Commissie richt zich bij het interne beleid met name op de versterking van twee politieke prioriteiten; ten eerste van concurrentievermogen en samenhang en ten tweede van veiligheid en Europees burgerschap. De eerste prioriteit vertaalt zich met name in een verhoging van het budget voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling waarmee de totale vastleggingen voor 2005 voor het 6e kaderprogramma OTO op ruim 5 miljard komen (plus 232 miljoen). De tweede prioriteit komt budgettair tot uitdrukking in de verhoging van het budget voor Justitie en Binnenlandse Zaken (plus 44 miljoen, tot 536,7 miljoen). Hierin vinden we indicatieve bedragen terug voor de ontwikkeling van het geïntegreerde visa-informatiesysteem (VIS) en de verlenging van het Europees vluchtelingenfonds.

Nederlandse inzet

Nederland onderschrijft genoemde prioriteiten. Europa moet meer kennisintensief worden. Een grotere inspanning voor Europese Samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling draagt daaraan bij. Ook de tweede prioriteit kan Nederland steunen, waar het nieuwe VIS, het vluchtelingenfonds en gemeenschappelijke terugkeeracties passen in een Europees Europees asiel- en migratiebeleid.

De totale marge van 53,4 miljoen is wat Nederland betreft te krap. Voor 2005 is een grotere marge voor onvoorziene omstandigheden en nieuwe ontwikkelingen noodzakelijk.

Specifieke aandacht voor de verschillende agentschappen die onder rubriek 3 vallen, is ook dit jaar nodig. De meeste agentschappen vragen net als vorig jaar een flinke stijging van de begrotingen in verband met de kosten van de uitbreiding. Tegelijkertijd is er sprake van intensivering van beleid en verschillen in kostenstructuur (relatie aantal werknemers en het te voeren beleid). Nederland pleit derhalve voor een integrale benadering van de begrotingen van agentschappen waarin alle kostenstijgingen op een rijtje worden gezet, waarbij extra kosten als gevolg van de uitbreiding duidelijker worden gescheiden van andere wensen. Gelet op de druk op Categorie 3 en deze onduidelijkheid wil Nederland een restrictieve benadering van de claims van de agentschappen.

2.2.5Categorie 4, Extern Beleid

Voorontwerp van de begroting 2004: flexibliteitsinstrument

Voor het externe beleid van de Unie in 2005 stelt de Commissie voor om 5.234 miljoen aan vastleggingen in te zetten. Aangezien het sub-plafond voor 2005 5.119 miljoen is, blijft er een negatieve marge van 115 miljoen over. De Commissie wil van het flexibiliteitsinstrument 115 miljoen inzetten voor Irak. Het totale voorgestelde bedrag voor Irak is 200 miljoen (190 miljoen direct op de begrotingslijn voor Irak, 10 miljoen via mensenrechten en democratisering).

Nederlandse inzet

Nederland steunt de wens van de Commissie ook in 2005 Irak financieel te ondersteunen, maar vindt de inzet van het flexibiliteitsinstrument niet gerechtvaardigd. Er is geen sprake van een onverwachte situatie, immers in 2004 werd reeds 160 miljoen voor Irak in de begroting ingeschreven. De Commissie had conform het Inter Institutioneel Akkoord (IIA) de mogelijkheden aan herschikking in deze Categorie beter moeten onderzoeken. Bovendien stelt het IIA dat het flexibiliteitsinstrument in principe niet gedurende twee achtereenvolgende begrotingsjaren voor hetzelfde doel dient te worden gebruikt; in 2004 werd het flexibiliteitsinstrument in tweede lezing voor 95 miljoen ingezet, eveneens voor Irak.

Het externe beleid is naar zijn aard bij uitstek gevoelig voor onvoorziene omstandigheden en crises. Geen marge en nu reeds inzet van het flexibiliteitsinstrument laten geen enkele ruimte daarvoor. Nederland is tegen de inzet van het flexibiliteitsinstrument in deze fase van de begrotingsonderhandelingen.

Programma's en GBVB

Bij de regionale programma's valt het op dat de Commissie het MEDA-programma ten opzichte van 2004 (plus 6,27 procent) én ten opzichte van de andere regionale programma's fors wil verhogen. Voor het jaar 2004 werd reeds een grote verhoging van de steun voor deze regio goedgekeurd als onderdeel van het herziene samenwerkingskader met de zuidelijke buren. Budgettair gezien is het van belang om daarbij bovendien rekening te houden met het feit de uitgaven voor Turkije vanaf 2004 uit Categorie 7 (pre-accessiesteun) van de Financiële Perspectieven worden gefinancierd.

Azië, waarin ook de steun aan Afghanistan is begrepen, neemt toe met 5,4 procent. De middelen voor Latijns-Amerika en Oost-Europa stijgen ook, zij het matig, (respectievelijke met 0,8 en 0,9 procent), maar de middelen voor de Westelijke Balkan nemen met 9,4 procent af ten opzichte van 2004. De Commissie wijst hierbij op de opwaartse correctie in 2004, waardoor er over meerdere jaren sprake blijft van een inzet van middelen conform de meerjarenprogrammering. Deze redenering laat zij echter achterwege in het geval van de Middenlandse Zee regio.

Om binnen het plafond van Categorie 4 te blijven en tegelijkertijd voldoende marge te houden voor onvoorziene uitgaven, zal kritisch naar de regionale programma's gekeken moeten worden, met name naar de sterkste stijgers.

Bij het GBVB-budget stelt de Commissie voor om dit met 8 miljoen te korten ten opzichte van 2004, tot 54,6 miljoen. De Commissie heeft haar voorstel gebaseerd op de verwachte uitgaven, de beschikbaarheid van andere financieringskanalen en de krappe situatie in Categorie 4.

Nederland is van mening dat gezien het belang van het GBVB ingezet kan worden op een bescheiden verhoging van de middelen ten opzichte van 2004 (62,6 miljoen) maar dat tenminste het niveau van 2004 gehandhaafd zou moeten blijven. Een verlaging zou niet goed passen bij de rol die de Europese Unie in toenemende mate in de wereld moet spelen.

Bij de horizontale/thematische programma's is migratie de grootste stijger (plus 50 procent). Nederland is voorstander van het versterken van de samenwerking met derde landen op het terrein van migratie. De ruimte hiervoor dient gezocht te worden door herschikking binnen de regionale programma's.

De middelen voor Kroatië zijn nu nog te vinden in deze Categorie 4, extern beleid. Het is mogelijk dat in 2005 de bijdrage aan Kroatië gefinancierd gaat worden uit de speciale Categorie voor toetredende landen (zie ook hieronder, Categorie 7, pre-accessie). De middelen die hiermee in Categorie 4 vrij zouden vallen, moeten volgens Nederland volledig ten goede komen aan de marge en mogen niet worden ingezet voor andere doeleinden.

Opvallend zijn de stijgingen van de kosten van het administratieve beheer voor het Externe Beleid (plus 11,6 procent). De Commissie geeft aan dat dit te maken heeft met de inspanningen om de doelmatigheid van de externe steun te verhogen; zij wil het programmabeheer dichter bij het veld te brengen ('deconcentratie'). Hierbij wordt personeel overgeheveld van Brussel naar de delegaties. De Commissie geeft zelf aan dat deze uitgavencategorie moeilijk te ramen is. Nederland roept de Commissie op nog eens kritisch naar deze uitgaven te kijken en een betere onderbouwing van de ramingen te geven. Voor het overige is Nederland voorstander van deconcentratie.

Tenslotte kan Nederland zich vinden in een horizontale korting voor Categorie 4 als gevolg van de lagere deflator voor het plafond van de FPs in deze Categorie.

2.2.6 Categorie 5, Administratieve uitgaven

Voorontwerp van de begroting 2005

Het sub-plafond voor deze categorie van uitgaven voor 2005 is 6,36 miljard, een stijging van 3,9 procent ten opzichte van 2004. De Commissie komt met haar voorstel precies op dit bedrag waardoor er geen marge resteert. Feitelijk resteert er een negatieve marge. De Commissie gaat ervan uit dat het EP de subsidies voor politieke partijen zal dekken- . Verder heeft de Commissie de begroting van de Raad niet overgenomen; de Raad wordt geacht verdere bezuinigingen te vinden op eigen begroting.

Nederlandse inzet

De centrale inzet van Nederland is een voldoende marge te behouden voor onvoorziene omstandigheden. Hiertoe zal Nederland onder andere bij de begrotingen van de Commissie en de diverse instellingen kritisch kijken of de gevraagde extra middelen voor de uitbreiding ook daadwerkelijk daaraan besteed worden. Daarnaast is een horizontale besparing (van bijvoorbeeld 1%) wenselijk; te denken valt aan efficiency winsten door inter-institutionele samenwerking, beperking IT-aanvragen en besparingen als gevolg van de modernisering van de rechtspositie van Europese ambtenaren per 1 mei 2004 (het Statuut).

2.2.7Categorie 7, Pre-accessiesteun

Voorontwerp van de begroting 2004

De Commissie schrijft voor 2005 een bedrag in van bijna 1,9 miljard voor vastleggingen en 3,2 miljard aan betalingen, een stijging van 11,3 procent ten opzichte van 2004. De marge ten opzichte van het sub-plafond van de financiële perspectieven komt uit op 1,616 miljard.

Categorie 7 omvat nu Roemenië, Bulgarije en Turkije. Uitgaven voor Turkije zijn in 2004 overgeheveld van Categorie 4, extern beleid, naar deze Categorie. Dit is conform de politieke afspraken van de ER van Kopenhagen (december 2002) alwaar Turkije een intensievere ondersteuning vanuit de Unie werd toegezegd. De pre-toetredingssteun voor Roemenië en Bulgarije bedraagt in 2005 1,55 miljard. Voor Turkije wordt in 2005 50 miljoen extra aan vastleggingskredieten beschikbaar gesteld, waarmee het totaal voor dat land op 300 miljoen komt.

In dit VOB zijn de middelen voor Noord-Cyprus nog niet meegenomen; deze zullen door de Commissie in afzonderlijke voorstellen worden uitgewerkt in overeenstemming met de overwegingen van de Raad (26 april) naar aanleiding van de referenda in Cyprus. Ook is geen rekening gehouden met de budgettaire gevolgen van het besluit van de Europese Raad (17 en 18 juni jl.) dat Kroatië een kandidaat-lidstaat is en dat het toetredingsproces moet worden ingeluid.

Inzet Nederland

Nederland kan het voorstel van de Commissie steunen maar heeft twijfels bij de voorgestelde hoogte van de betalingskredieten. De door de Commissie aangevoerde reden dat deze benodigd zijn voor het wegwerken van de nog betaalbaar te stellen bedragen (RAL) bij de per 1 mei toegetreden nieuwe lidstaten geeft onvoldoende onderbouwing voor de sterke stijging die de Commissie voorstelt. Het gebruik van realisatiecijfers van de afgelopen jaren geeft volgens Nederland een betere (en lagere) schatting van de te verwachten realisatie voor 2005.

Nederland onderschrijft het verzoek van de Raad aan de Commissie een pretoetredingsstrategie voor Kroatië te ontwikkelen, inclusief het noodzakelijke financiële instrument. Op basis hiervan zal worden besloten wanneer de steun aan Kroatië gefinancierd zal worden uit de pre-toetredingssteun. Nederland gaat ervan uit dat de Commissie nog tijdens de begrotingsprocedure 2005 met de gevraagde voorstellen komt. Middels een Nota van Wijziging kan dan de opname van de middelen voor Kroatië in Categorie 7 in tweede lezing door de ECOFIN-raad (begroting) van 25 november 2004 worden meegenomen.

Categorie 8 speciale betalingen in verband met de uitbreiding

Deze Categorie is ingesteld bij de aanpassing van de Financiële Perspectieven in verband met de uitbreiding om de tijdelijke budgettaire compensatie voor een aantal nieuwe lidstaten onder te brengen. Deze compensatie is in Kopenhagen overeengekomen om te voorkomen dat een aantal nieuwe lidstaten er ten opzichte van 2003 netto op achteruit zou gaan en om een aantal begrotingssteun-maatregelen onder te brengen. Voorstel van de Commissie (1,3 miljard vastleggingen) is conform de afspraken van Kopenhagen en de daarop met het EP overeengekomen aanpassing van de Financiële Perspectieven.

Nederlandse inzet

Nederland steunt het voorstel van de Commissie.


- Vastgesteld in Berlijn (maart 1999) voor de periode 2000-2006 en als uitvloeisel van afspraken in Kopenhagen (december 2002) bijgesteld (voorjaar 2003) vanwege de uitbreiding.


- Dit jaar is de regeling van kracht geworden waardoor Europese politieke partijen subsidies gefinancierd door de EU kunnen krijgen.

===