Gemeente Utrecht


2004 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
50 Vragen van de heren G.H. Abrahamse en H. Zijlstra
(ingekomen 10 juni 2004)


Deze week werd bekend dat Nederland een doelwit is voor een terroristische aanslag door Al Qaida. Dit is gebleken uit afgeluisterde telefoongesprekken. Naar aanleiding hiervan heeft minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aangegeven dat er voor gemeenten een belangrijke taak is weggelegd bij een eventuele aanslag. Volgens de minister dienen gemeenten hun rampenplannen aan te passen en zich daarin expliciet voor te bereiden op de mogelijkheid van een terroristische aanslag.

In antwoord op onze brief van 2 april 2004 betreffende terrorismedreiging in Utrecht, heeft u aangegeven dat de effecten van een terroristische aanslag naar alle waarschijnlijkheid niet zullen verschillen van die van een ramp of zwaar ongeval en dat daarom de te nemen maatregelen ook niet zullen verschillen en dus het reguliere rampenplan feitelijk voldoende is. Tevens geeft u aan dat het rampenplan voor de gemeente Utrecht begin 2005 zal worden herzien. De doelstellingen van deze herziening zijn "modernisering en het bereiken van uniformering in regionaal verband".

Het feit dat de minister een belangrijke rol ziet voor de gemeentelijke rampenplannen en er bij de herziening van het Utrechtse rampenplan geen specifieke aandacht lijkt te zijn voor terroristische aanslagen, brengt de VVD tot de volgende vragen:

1. Deelt u de mening van de VVD fractie dat er wel degelijk verschillen zijn tussen 'gewone' rampen en terroristische aanslagen?
2. Deelt u de mening van de VVD fractie dat deze verschillen expliciet in het rampenplan tot uitdrukking gebracht moeten worden?
3. Kunt u aangeven op grond van welke motivering u tot de keuze bent gekomen om bij de herziening van het rampenplan geen specifieke aandacht aan terroristische aanslagen te besteden?
4. Is de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties voor u aanleiding om alsnog over te gaan tot expliciete aandacht voor terroristische aanslagen bij de herziening van het rampenplan?
Zo nee, waarom niet?
5. Is de reëele dreiging die gebleken is uit de afgeluisterde telefoongesprekken, voor u aanleiding om het rampenplan eerder aan te passen en niet te wachten tot 2005?


Antwoord van Burgemeester en wethouders
(verzonden 13 juli 2004)


De verantwoordelijkheid voor de bestrijding van terrorisme en de voorkoming van aanslagen berust bij de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, daarbij geadviseerd door onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In dit kader heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer aan de Tweede Kamer toegezegd een nationaal alerteringssysteem te ontwikkelen.
Op uitnodiging van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties neemt Utrecht samen met andere gemeenten deel aan oriënterende en informatieve besprekingen over de dreiging van terrorisme in Nederland en over de opzet van het alerteringssysteem zoals de regering dat heeft aangekondigd.
Om beter voorbereid te zijn op crises heeft het kabinet recentelijk het Beleidsplan Crisisbeheersing 2004-2007 vastgesteld. De bedoeling is de effectiviteit en de kwaliteit van het stelsel van crisisbeheersing te versterken en te verbeteren.


1. Ik ben het met u eens, dat er wel degelijk verschillen zijn tussen terroristische aanslagen en rampen. De belangrijkste verschillen zijn te vinden in het belang van een goede informatiepositie van de internationale gemeenschap en de (rijks-)overheid ten aanzien van mogelijke aanslagen; voorts in (het belang van) het strafrechtelijk onderzoek naar de beramers en/of daders. In uw brief van april stelde u mij onder meer de vraag, of er plannen zijn opgesteld over de handelwijze van hulpverleners na een aanslag in Utrecht. Ik heb in mijn antwoord aangegeven, dat de belangrijkste basis voor de bestrijding van de gevolgen van terreuraanslagen wordt gevormd door het Rampenplan 1999, ook al gaat dat plan niet specifiek in op terreur. Dit, omdat de gevolgen van aanslagen voor de handelwijze van hulpverleners naar alle waarschijnlijkheid niet wezenlijk zullen verschillen van die van een ramp of zwaar ongeval. Ik heb daarnaast in mijn antwoord ontruimingsplannen, richtlijnen en instructies vermeld.

2. Ja, die mening deel ik. Er vindt bij de voorbereiding op 'moderne crises' in onze regio inmiddels een verbreding plaats, waarin méér rekening wordt gehouden met problemen in de voedselketen, besmettelijke ziekten/epidemieën, psychocrises, grootschalige evenementen, veterinaire crises, storingen in informatie- en communicatiesystemen en terrorisme. Dat uit zich onder meer in de voor bestuurlijke oefeningen gekozen thema's. Het nieuwe crisisbeheersingsplan Utrecht 2005, dat op basis van een regionaal model zal worden samengesteld, zal daarom ook ingaan op (de dreiging van) terroristische aanslagen. Onze gemeente werkt mee aan de totstandkoming van het model.

3. en 4. Het college heeft de overtuiging dat de moderne ramptypen moeten worden ingevoerd in het denken óver en in de voorbereiding óp crises. Dat geldt dus ook voor aanslagen. Ik heb in de voornoemde beantwoording van uw brief gemeld dat in het Rampenplan Utrecht 1999 geen specifieke aandacht is gegeven aan terrorisme. In het nieuwe crisisbeheersingsplan zal dat wél het geval zijn, zonder daarbij de (regerings-)verantwoordelijkheid voor de bestrijding van terrorisme en de voorkoming van aanslagen over te nemen.

5. De aanslagen in Madrid - en eerder New York - vormen aanleiding een terroristische aanslag als scenario mee te nemen bij het nieuwe crisisbeheersingsplan. Ik heb geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat de afgeluisterde telefoongesprekken tot nieuwe risicoanalyses hebben geleid voor Nederland of specifiek voor Utrecht.

De burgemeester van Utrecht.


---- --