European Commission

IP/04/906

Brussel, 14 juli 2004

Meer betrokkenheid van burgers bij EU-begroting

Het huidige financieringsstelsel zorgt voor stabiele inkomsten voor de EU-begroting, maar is allengs minder transparant geworden. Bovendien is het steeds meer gebaseerd op afdrachten uit de nationale schatkist, in plaats van op echte "eigen middelen", zoals die in de Verdragen worden bedoeld. In het wettelijk verplichte eigenmiddelenverslag stelt de Commissie de Raad daarom voor na te denken over de invoering van een nieuw financieringsstelsel voor de EU in 2014, uitgaande van fiscale middelen op basis van een energiebelasting, BTW of vennootschapsbelasting. Dit zou de burgers meer inzicht verschaffen in de middelen die naar de begroting vloeien en leiden tot meer verantwoordingsplicht voor besluitvormers. Deze belastingmiddelen zouden in de plaats komen van de bestaande middelen en dus neutraal zijn ten aanzien van de nationale bijdrage aan de EU-financiering.

Volgens Michaele Schreyer, Commissielid voor Begroting, weerspiegelt het voorstel het karakter van de EU als een Unie van lidstaten en burgers, omdat het zorgt voor een duidelijke koppeling tussen belastingbetalers en de EU-begroting. Zij is er ook van overtuigd dat het voorstel een einde zal maken aan de vruchteloze discussie over de nettobijdragen van de lidstaten, doordat de middelen in de gehele EU zullen worden geheven en geïnd en niet langer gewoon uit de nationale schatkist afkomstig zullen zijn.

Transparante en doeltreffende financiering via belastingmiddelen

Momenteel wordt de EU-begroting voor meer dan 73% gefinancierd door middel van een bijdrage uit de nationale schatkist, bestaande uit een percentage van het BNI van de lidstaten. Andere middelen, zoals douanerechten en BTW-middelen, nemen af. Om deze tendens om te buigen stelt de Commissie drie mogelijke fiscale eigenmiddelenbronnen voor:
1. de belasting op energieverbruik, voorlopig alleen op brandstof voor wegvervoer. In de toekomst kunnen wellicht ook vliegtuigbrandstof en daarmee samenhangende emissies worden belast, waarmee een einde zou komen aan de bestaande belastingvrijstelling voor reactiemotorbrandstof;
2. het nationale BTW-tarief, waardoor de financiering van de EU begrijpelijker wordt voor de burger. De EU-BTW zou niet tot een belastingverhoging leiden, omdat het nationale BTW-tarief met hetzelfde percentage zou dalen. De EU- en de nationale BTW zouden afzonderlijk op facturen en kwitanties moeten worden vermeld;
3. een vennootschapsbelasting. Deze optie vergt de meeste voorbereidingstijd, zowel uit politiek als uit administratief oogpunt, omdat er eerst politieke overeenstemming moet worden bereikt over het beginsel dat de belastinggrondslag moet worden geharmoniseerd, voordat een minimumtarief kan worden vastgesteld.

Een volledig fiscaal stelsel is in deze fase van de EU-integratie niet haalbaar en wordt dus ook niet voorgesteld. De belastingmiddelen zouden geleidelijk worden ingevoerd als vervanging van de huidige BTW-middelen en de BNI-middelen zouden in afgeslankte vorm blijven bestaan.

Voor elk van de drie opties is de onderliggende politieke wil bepalend voor het tempo van de vorderingen richting harmonisatie en van de technische voorbereidingen in verband met de invoering van een nieuwe fiscale middelenbron. De Raad wordt verzocht deze opties te bespreken voordat de Commissie een scenario opstelt voor de invoering van echte fiscale eigen middelen in 2014.