LJN-nummer: AQ4358 Zaaknr: 03/3748 PREMIE
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 16-07-2004
Datum publicatie: 21-07-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: PREMIE 03/3748 PEE
Uitspraak
in het geding tussen
Voetbalvereniging O.V.V., gevestigd te Oostvoorne, eiseres,
gemachtigde R.G.C. Versluis,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, verweerder, vestiging Zeist.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij een drietal besluiten van 14 mei 2003 heeft verweerder eiseres
correctienota's opgelegd over de jaren 1998, 1999 en 2000, waarbij
onder meer de premie ingevolge de Ziekenfondswet voor de bij eiseres
werkzame trainer (hierna: de trainer) is vastgesteld over 1998 op
EUR 555,- over 1999 op EUR 599,- en over 2000 op EUR 661,-.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij een drietal brieven van 24 juni
2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 november 2003 heeft verweerder de bezwaren gegrond
verklaard. Verweerder is tegemoetgekomen aan de bezwaren ter zake van
de reiskostenvergoedingen en franchise, en heeft de besluiten van 14
mei 2003 voor het overige, onder meer ten aanzien van de premie
ingevolge de Ziekenfondswet gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij
brief van 18 december 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 27 januari 2003 (ingekomen op 28
januari 2004) een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2004.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en de
heer . Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
De trainer is sedert 1 augustus 1998 bij eiseres werkzaam. Naast zijn
werkzaamheden als trainer is hij tevens als zelfstandige werkzaam.
Op 10 november 2000 heeft de Belastingdienst ten aanzien van de
trainer een verklaring afgegeven dat hij als zelfstandige voor het
jaar 2001 niet voldoet aan de voorwaarden voor de verplichte
ziekenfondsverzekering.
Bij beslissing op bezwaar van 26 oktober 2002 heeft de Inspecteur van
de Rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) de trainer medegedeeld
dat hij over het jaar 2000 geen premie ingevolge de Ziekenfondswet is
verschuldigd.
Het bestreden besluit is - voor zover hier van belang - gebaseerd op
de overweging dat de Inspecteur vaststelt of een zelfstandige
verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet. Eiseres dient een verzoek
daartoe derhalve aan de Inspecteur te richten. Verweerder heeft de
premiecorrectie ten aanzien van de premie Ziekenfondswet voor de
trainer gehandhaafd.
Eiseres heeft, onder verwijzing naar de beslissing van de Inspecteur
van 26 oktober 2002 gesteld dat de trainer niet verplicht verzekerd is
ingevolge de Ziekenfondswet. Eiseres heeft erop gewezen dat de trainer
in de jaren 1998, 1999, en 2000 particulier tegen ziektekosten was
verzekerd, hetgeen naar zij meent aan een verplichte verzekering
ingevolge de Ziekenfondswet in de weg staat.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de trainer verplicht
verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet omdat hij als werknemer in de
zin van de Ziektewet moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat de
trainer particulier voor ziektekosten was verzekerd, is volgens
verweerder niet constitutief voor het aannemen van verzekeringsplicht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet luidt als volgt:
"Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in
privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat."
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder d, van de Ziektewet, wordt als
dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van degene die tegen
beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet
reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt
beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Ziekenfondswet is verzekerd - voor zover hier van belang - de
werknemer in de zin van de Ziektewet.
In artikel 3, twaalfde lid, eerste volzin, van de Ziekenfondswet is
bepaald dat het eerste lid van dit artikel niet van toepassing is op
degene die uitsluitend vanwege de hoogte van zijn inkomen niet
verzekerd is ingevolge artikel 3d.
Op grond van het eerste lid van het per 1 januari 2000 in werking
getreden artikel 3d van de Ziekenfondswet is - voor zover hier van
belang - verzekerd gedurende een kalenderjaar de zelfstandige, die
verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van
de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Ingevolge het
tweede lid van dit artikel verstrekt de Inspecteur bij voor bezwaar
vatbare beschikking aan de persoon, bedoeld in of krachtens het eerste
lid, een verklaring waaruit blijkt dat hij voldoet aan de in het
eerste lid bedoelde voorwaarden.
Niet is betwist dat de arbeidsverhouding van de trainer bij eiseres in
de jaren 1998, 1999 en 2000 voldoet aan de voorwaarden van artikel 5
van de Ziektewet en op grond daarvan als dienstbetrekking moet worden
beschouwd. De trainer is derhalve een werknemer als bedoeld in artikel
3, eerste lid, van de Ziektewet.
Uit het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Ziekenfondswet vloeit dientengevolge voort dat verweerder de trainer
over de jaren 1998 en 1999 terecht als verzekerd ingevolge artikel 3,
eerste lid, van de Ziekenfondswet heeft aangemerkt. Dat de trainer
daarnaast uit anderen hoofde particulier verzekerd was tegen
ziektekosten is voor de verplichte verzekering ingevolge de
Ziekenfondswet niet relevant. Het bestreden besluit, voor zover dit
betrekking heeft op de correctienota's over het jaar 1998 en het jaar
1999, houdt derhalve in rechte stand. Het beroep wordt in zoverre
ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de correctienota over de het jaar 2000 overweegt de
rechtbank het volgende.
De Inspecteur dient vast te stellen of een persoon voldoet aan de
voorwaarden voor ziekenfondsverzekering als zelfstandige. Dit neemt
evenwel niet weg dat verweerder gehouden is te beoordelen of de
zelfstandige die niet verzekerd is ingevolge artikel 3d van de
Ziekenfondswet desalniettemin op grond van artikel 3 van de
Ziekenfondswet is verzekerd.
Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet
nagegaan of de trainer in het jaar 2000 verzekerd was ingevolge
artikel 3d van de Ziekenfondswet en, indien dit niet het geval is, of
hij uitsluitend vanwege de hoogte van zijn inkomen niet verzekerd was.
Daardoor is niet komen vast te staan of het bepaalde in artikel 3,
twaalfde lid, van de Ziekenfondswet aan verzekering ingevolge artikel
3, eerste lid, van de Ziekenfondswet in de weg staat.
De rechtbank merkt in dit verband op dat de door eiseres overgelegde
beslissing op bezwaar van 26 oktober 2002 van de Inspecteur, in
zoverre geen uitkomst biedt, nu daarbij slechts is meegedeeld dat de
trainer over het jaar 2000 geen premie ingevolge de Ziekenfondswet is
verschuldigd. Uit dit besluit blijkt niet op grond waarvan de
Inspecteur tot dit oordeel is gekomen.
Nu het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de
correctienota over het jaar 2000, gebaseerd is op een onvoldoende
feitelijke grondslag, zal de rechtbank het bestreden besluit in
zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten
die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze
uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de
proceskosten op EUR 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling
in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet
gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond, voor zover dit betrekking heeft op de
correctienota over het jaar 2000,
vernietigt het bestreden besluit in zoverre,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken nadat de uitspraak
onherroepelijk is geworden, in plaats van het vernietigde gedeelte van
het bestreden besluit, een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met
inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan
eiseres het door haar betaalde griffierecht van EUR 232,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR 644,-
en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de
rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden,
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C.J. Peeck.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen -en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn
voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt
aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.