European Commission

IP/04/984

Brussel, 22 juli 2004

Jaarrekeningen: Commissie verzoekt zeven lidstaten toe te staan dat afgeleide financiële instrumenten worden gewaardeerd op basis van de reële waarde

De Europese Commissie heeft België, Griekenland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland en Finland officieel verzocht over te gaan tot de omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2001/65/EG met betrekking tot waarderingsregels voor de jaarrekening. Deze richtlijn maakt het mogelijk bepaalde posten op basis van de waarde in het economisch verkeer (de reële waarde) te waarderen. De verzoeken van de Commissie nemen de vorm aan van met redenen omklede adviezen, de tweede fase van de inbreukprocedure waarin artikel 226 van het EG-Verdrag voorziet. Indien binnen twee maanden geen bevredigend antwoord is ontvangen, kan de Commissie besluiten de betrokken lidstaten voor het Europees Hof van Justitie te dagen.

De richtlijn in kwestie wijzigt drie bestaande richtlijnen: Richtlijn 78/660/EEG betreffende de jaarrekening, Richtlijn 83/349/EEG betreffende de geconsolideerde jaarrekening en Richtlijn 86/635/EEG betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen. Krachtens de richtlijn moeten de lidstaten voor alle vennootschappen of bepaalde categorieën van vennootschappen toestaan of voorschrijven dat financiële instrumenten, met inbegrip van afgeleide financiële instrumenten, op basis van de waarde in het economisch verkeer worden gewaardeerd.

De richtlijn moet het mogelijk maken International Accounting Standard (IAS) 39 inzake de opname en waardering van financiële instrumenten toe te passen. De toelating of het vereiste om bepaalde posten tegen de reële waarde te waarderen, kan worden beperkt tot de geconsolideerde jaarrekening.

Dankzij de grote consensus en de intensieve samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie kon de richtlijn in mei 2001 volgens een versnelde procedure met één lezing in het Europees Parlement worden aangenomen (zie IP/01/770). Ondanks deze consensus en de snelle goedkeuring van de richtlijn door de betrokken zeven lidstaten hebben deze landen de richtlijn in kwestie tot dusver nog niet in nationaal recht omgezet.

Sommige onder hen hebben gepoogd de laattijdige omzetting te rechtvaardigen door te verwijzen naar de moeilijkheden waarmee de goedkeuring van IAS 39 in het kader van de IAS-verordening gepaard gaat.

De Commissie ziet echter geen enkele reden om de omzetting van de richtlijn in kwestie in nationaal recht uit te stellen, omdat het hier hoofdzakelijk gaat om het bieden van een mogelijkheid: van de lidstaten wordt immers niet verlangd dat zij de vennootschappen ertoe verplichten IAS 39 toe te passen. Voorts zouden de in de richtlijn vervatte bepalingen op het gebied van de openbaarmaking een beter inzicht moeten bieden in de wijze waarop vennootschappen financiële instrumenten in hun jaarrekeningen behandelen. Deze bepalingen zijn zeer belangrijk en hebben geen enkel verband met de wijze waarop financiële instrumenten in de jaarrekening zijn verwerkt.

De omzetting van de richtlijn in kwestie staat volledig los van de vraag of de Commissie IAS 39 moet valideren voor verplichte toepassing in de EU, hetgeen zou betekenen dat deze standaard in 2005 door alle beursgenoteerde vennootschappen uit de EU moet worden toegepast bij de opstelling van hun geconsolideerde jaarrekening. Over deze aangelegenheid zal de Commissie later dit jaar een besluit nemen. De inbreuk waarom het hier gaat, bestaat louter in het feit dat vennootschappen de mogelijkheid moet worden geboden IAS 39 nu al op vrijwillige basis toe te passen.

De meest recente informatie over inbreukprocedures ten aanzien van lidstaten vindt u op de volgende website:

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.h tm