Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AQ5611 Zaaknr: 13/037041-03


Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 27-07-2004
Datum publicatie: 27-07-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

RECHTBANK AMSTERDAM, TWAALFDE KAMER

Parketnr: 13/037041-03
RK: 04/806

BESCHIKKING

op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Straf-vor-dering van:

,
geboren te op ,

voor dit verzoek woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadsvrouw,
mr. J.M.M. Heilbron, Weteringschans 237, 1017 XH Amsterdam.

Procesgang.

Het verzoek is op 8 maart 2004 ter griffie van deze recht-bank inge-diend.

De rechtbank heeft op 15 juni 2004 de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De rechtbank heeft op 24 juni 2004 een tussenbeschikking gegeven, omdat tijdens de beraadslaging is gebleken dat op 15 juni 2004 door de Hoge Raad een arrest is gewezen dat juist op een casus als de onderhavige betrekking heeft.
De enkelvoudige raadkamer heeft de zaak daarop verwezen naar de meervoudige raadkamer teneinde in het licht van bedoeld arrest partijen de gelegenheid te geven hun standpunt opnieuw naar voren te brengen.
De rechtbank heeft vervolgens daartoe op 9 juli 2004 de officier van justitie en de raadsvrouw van verzoeker in openbare raadkamer gehoord. Verzoeker is beide keren, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in openbare raadkamer verschenen.

Inhoud van het verzoekschrift.

Het verzoek strekt het tot het toekennen van vergoe-dingen uit 's Rijks kas ten bedrage van
EUR 2.701,29 voor de kosten van de raadsvrouw.

Daarnaast strekt het verzoek tot het toekennen van een vergoeding van EUR 540,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift en EUR 540,- voor de kosten in de rekestprocedure in verband met het ingediende verzoekschrift ex artikel 89 Sv, waar de rechtbank op 29 juni 2004 op heeft beschikt.

De rechtbank overweegt het volgende.
In zijn arrest van 15 juni 2004, LJN-nummer AO4098, heeft de Hoge Raad geoordeeld als volgt. Ingeval de gewezen verdachte en de raadsman die aan hem in de strafzaak was toegevoegd, nadat de zaak is geëindigd overeenkomen dat van de verleende toevoeging geen gebruik zal worden gemaakt, kunnen de vervolgens door de advocaat aan de gewezen verdachte in rekening gebrachte kosten niet als "de kosten van een raadsman" als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden aangemerkt.

De raadsvrouw heeft gesteld dat dit niet van toepassing is in de gevallen waarbij de verdachte met de raadsman bij aanvang van de zaak een dergelijke - voorwaardelijke - afspraak heeft gemaakt. De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijke afspraak feitelijk op hetzelfde neerkomt als een overeenkomst nadat de strafzaak is geëindigd.
De rechtbank oordeelt, gelijk ook de Hoge Raad in genoemd arrest onder 3.4 heeft overwogen, dat met het in het Wetboek van Strafvordering voorziene systeem van rechtsbijstand aan verdachten niet verenigbaar is dat de raadsman die in een strafzaak aan de verdachte was toegevoegd, nadat de zaak is geëindigd alsnog als gekozen raadsman in de zin van genoemde bepalingen komt te gelden.
In dat wetboek is evenmin voorzien in de mogelijkheid van een voorwaardelijke toevoeging in die zin dat die toevoeging komt te vervallen indien de gewezen verdachte, nadat de zaak is geëindigd, in aanmerking komt voor toekenning van een vergoeding op de voet van art. 591a, tweede lid, Sv. Het tijdstip, waarop een dergelijke - voorwaardelijke - overeenkomst wordt gesloten, doet hierbij naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake.

Ten aanzien van het verzoek van de raadsvrouw tot toekenning op de voet van artikel 591a Sv van het forfaitaire bedrag voor het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift en het verzoekschrift ex artikel 89 Sv acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van - eenmaal - EUR 540,-, zijnde het geldende standaardbedrag. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verzoek is ingediend, voordat de Hoge Raad in hiervoor vermelde zin op 15 juni 2004 arrest heeft gewezen. Voor toekenning van een vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van verzoekschriften, betreffende deze materie, die na 15 juni 2004 zijn ingediend, is geen plaats.

In de onderhavige zaak zal de rechtbank het bedrag verhogen met EUR 270,-, nu door een tussenbeschikking van de rechtbank een tweede behandeling ter zitting heeft moeten plaatsvinden.

De rechtbank acht dan ook, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing:

De rechtbank kent aan verzoeker uit 's Rijks kas een vergoe-ding TOE ten bedrage van
EUR 810,- (achthonderdtien euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en tweemaal behandelen van het verzoekschrift.

Wijst het meer of anders gevraagde AF.

Deze beslissing is gegeven op 27 juli 2004 door mr. C.N. Dalebout, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en A. Van Nass rechters,
in tegenwoordigheid van
E.J. Witteman, griffier.

De jongste rechter is buiten staat te tekenen

De rechtbank te Amsterdam, twaalfde enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van EUR 810,- (achthonderdtien euro) op rekeningnummer ten name van Stichting Beheer Derdengelden Heemskerk & Jaeger Advocaten, o.v.v. " ".

Aldus gedaan op 27 juli 2004
door mr. C.N. Dalebout, rechter.

Tegen de beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.