Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Schippers over U-bocht constructie.
(2030416900)
1.
Bent u op de hoogte van de U-bocht constructie zoals beschreven in de brief van
Zorgverzekeraars Nederland?
1.
Ik ben op de hoogte van de problematiek geschetst door Zorgverzekeraars Nederland. Het
betreft hier niet een zogenaamde U-bocht constructie. Van een U-bocht constructie wordt
gesproken als ziekenhuisspecialisten hun patiënten bij de openbare apotheek op recept dure
geneesmiddelen laten halen die vervolgens in het ziekenhuis worden toegediend. In
bovengenoemde brief wordt erop gewezen dat er een verschuiving plaatsvindt van een
geneesmiddel tegen reuma, dat in het ziekenhuis dient te worden toegediend, naar middelen
tegen reuma, die in de thuissituatie toegediend kunnen worden.
2.
Wat is de stand van zaken van het tijdens het Algemeen Overleg toegezegde onderzoek naar
dure geneesmiddelen?2 Zijn er al conclusies uit dit onderzoek te trekken?
2.
Tijdens het Algemeen Overleg van 18 maart jongstleden heb ik aangegeven dat U-bocht
constructies in enkele gevallen inderdaad mogelijk zijn en dat zorgverzekeraars daar steeds
strenger op controleren. Ik heb toegezegd dit punt met zorgverzekeraars te bespreken.
Inmiddels heb ik hierover met zorgverzekeraars gesproken. De zorgverzekeraars bevestigen
dat zij scherp op de U-bochtconstructie toezien en dat het probleem niet wijdverbreid is.
3.
Deelt u de conclusie dat de in genoemde brief geschetste gang van zaken medisch
onwenselijk en financieel nadelig is? Wat bent u voornemens hieraan te doen? Wanneer zijn
maatregelen c.q. voorstellen daartoe verwachten? Dekken deze maatregelen c.q. voorstellen
alle U-bochtconstructies af? Kunt u ingaan op bovengenoemde cases in de brede context
van het intra- en extramurale geneesmiddelenbeleid?
3.
Zoals hierboven benoemd betreft de brief van Zorgverzekeraars Nederland niet een U-bocht
constructie. Hiernaast geven zorgverzekeraars aan, dat het probleem van U-bocht
constructies voor hen goed hanteerbaar is. Ik ga derhalve hierna in op de in de brief van
Zorgverzekeraars Nederland geschetste problematiek van een verschuiving van een
intramuraal toe te passen reumamiddel naar extramuraal toe te passen reumamiddelen.
Vanaf 2001 komen ziekenhuizen in aanmerking voor een tijdelijke vergoeding van 100% van
de kosten van de intramurale verstrekking van het geneesmiddel Remicade (infliximab).
Achtergrond van deze maatregel was dat door tekorten aan het (extramuraal te verstrekken)
geneesmiddel Enbrel (etanercept), patiënten waren aangewezen op Remicade dat alleen in
ziekenhuizen kan worden toegediend. De aanspraak op Enbrel was al via de Regeling
Farmaceutische Hulp vastgelegd.
In het voorjaar van 2004 zijn de tijdelijke vergoedingsregeling Remicade en de beleidsregel
dure geneesmiddelen in de vergaderingen van Kamer I van het CTG door veldpartijen
behandeld. Na zorgvuldige afweging, waarin het feit dat er geen tekort aan Enbrel meer is
een belangrijke rol heeft gespeeld, heeft het CTG besloten om de tijdelijke
vergoedingsregeling Remicade met ingang van 1 mei 2004 te laten vervallen. Remicade is
voor de indicatie reumatoïde artritis per die datum opgenomen in de beleidsregel dure
geneesmiddelen.
Op basis van de beleidsregel dure geneesmiddelen kunnen de instellingen, voor de
geneesmiddelen die onder deze beleidsregel vallen, een budgettaire vergoeding van
maximaal 75% overeenkomen met verzekeraars.
Overigens, het vergoedingspercentage voor de patiënten die reeds met Remicade werden
behandeld blijft gehandhaafd op 100%.
De afgelopen jaren zijn er dus door het tekort aan Enbrel meer patiënten met Remicade in
het ziekenhuis behandeld dan aanvankelijk voorzien was. Deze situatie verandert nu, doordat
meer patiënten extramuraal behandeld worden.
Verschillende partijen, waaronder Zorgverzekeraars Nederland in de genoemde brief, stellen
dat deze gang van zaken medisch onwenselijk is en financieel nadelig. Zoals ook
aangegeven in de brief van Zorgverzekeraars Nederland betreft het hier geneesmiddelen die
gelijkwaardig zijn. De conclusie dat deze gang van zaken medisch onwenselijk zou zijn neem
ik derhalve niet zonder meer over. Met betrekking tot de financiële onwenselijkheid wil ik
opmerken dat Zorgverzekeraars Nederland in de kostenschattingen ervan uitgaat dat alle
Remicade gebruikende patiënten nu worden omgezet op andere middelen. Gezien het feit
dat voor bestaande patiënten de Remicade vergoeding op 100% is gehandhaafd, en dus de
meerkosten alleen opgaan voor nieuwe reumapatiënten die op deze middelen zijn
aangewezen, is deze kostenschatting een overschatting, zeker de eerste jaren. Hoe de
prijsstelling van de reumamiddelen zich op de langere termijn zal ontwikkelen laat zich
moeilijk voorspellen. Ook de conclusie dat deze gang van zaken financieel onwenselijk is
neem ik dus niet zonder meer over.
Zoals ik ook in mijn brief d.d. 2 juli 2004 met kenmerk DBO-CB-U-2487437 heb aangegeven
ben ik niet voornemens om het CTG te vragen de criteria van de beleidsregel dure
geneesmiddelen met het oog hierop aan te passen.
4.
Waarom heeft u de gesignaleerde problematiek nog niets gedaan? Kunt u toezeggen dat u
deze problematiek met voorrang zal oplossen.
4.
Zoals ik ook in mijn brief van 2 juli 2004 heb aangegeven heb ik met de verschillende
partijen over de beleidsregel dure geneesmiddelen in ziekenhuizen gesproken. Echter op
grond van de aangeleverde gegevens zie ik geen aanleiding om het CTG te vragen de criteria
van deze beleidsregel aan te passen. Ook niet naar aanleiding van de brief van
Zorgverzekeraars Nederland. Wel zal ik natuurlijk deze beleidsregel blijven monitoren en,
indien daar aanleiding voor is, aanpassen.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport