Nederlandse Vereniging van journalisten

Sterke journalist vergt investering
12-08-2004

Door: THOMAS BRUNING

Een goed toegeruste journalist kan het hoofd bieden aan de gegroeide macht van de voorlichter. Maar vijanden zijn zij niet.

Journalisten en voorlichters hoeven elkaar niet te bejegenen als vijanden. Maar er mag wel sprake zijn van een gezond wantrouwen tussen de beide beroepsgroepen.

Volgens communicatie-adviseur Hennie Zoontjes (Optiek, 6 augustus) houdt het recente rapport 'Schuivende Grenzen, de vrijheid van de journalist in een veranderd medialandschap' een oud vijandbeeld over voorlichters in stand. Terwijl het volgens hem juist tijd is voor journalisten om voorlichters meer als partners te beschouwen.

Dit rapport over de grenzen van de persvrijheid in Nederland is geschrevendoor prof. Frank van Vree en drs Mirjam Prenger van de Universiteit van Amsterdam. Zij deden het in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Journalisten in het kader van de internationale Dag voor de Persvrijheid.

Een van de onderzoeksconclusies is dat voorlichters en afdelingen public relations in toenemende mate de berichtgeving in de media lijken te sturen. In de ogen van de NVJ is dat een zorgwekkende ontwikkeling.

Zonder van vijandschap te spreken, zou ook Zoontjes moeten erkennen dat voorlichters en journalisten vanuit een ander belang werken.

Journalisten worden betaald om het publiek objectief te informeren, voorlichters worden betaald om de belangen van hun organisatie te dienen. De uitkomst van de belangen kan soms hetzelfde zijn; bijvoorbeeld een bedrijf maakt een nieuw product en de lezer wil daar alles van weten. Soms kunnen de belangen ook behoorlijk verschillen. Er mankeert het een en ander aan het product en het bedrijf wil liever niet dat dit wereldkundig wordt gemaakt. In die gevallen moeten de media over de middelen beschikken om hier niet alleen melding van te maken, maar ook de oorzaken en gevolgen te kunnen onderzoeken. Daarvoor dienen de media goed toegerust te zijn.

In het door de NVJ geinitieerde onderzoek signaleren Van Vree en Prenger dat het evenwicht tussen voorlichters en journalisten in disbalans is geraakt. In de afgelopen jaren zijn grote aantallen voorlichters aangesteld om de informatiestroom richting journalisten en publiek te beheersen.

Voorlichting en public relations bij ondernemingen en de overheid ontvangen budgetten die bepaald niet parallel lopen met de geldstromen richting redacties. Sterker nog, redacties moeten op veel plaatsen afslanken, (regionale) kranten verdwijnen of fuseren. Regionale omroepen moeten vechten voor hun bestaansrecht. Dezelfde hoeveelheid nieuws moet met minder journalisten gemaakt worden.

Dit blijft niet zonder gevolgen. In het huidige journalistieke proces ontbreekt de tijd om zaken uit te spitten en kritische vragen te stellen. Een toenemend gebrek aan mankracht maakt het moeilijk om zelf de journalistieke agenda te bepalen. De macht van de productie-eisen wordt steeds groter.

Journalisten worden steeds vaker op hun 'output' afgerekend en binnen de afgeslankte redacties is geen plaats meer voor specialisten op deelgebieden, die meer kunnen dan de wie, wat en waarom-vraag stellen.

In dit licht komen Van Vree c.s.. tot hun conclusie dat het verleidelijker wordt om kant en klaar materiaal aangeleverd door derden (deels) over te nemen en na te laten eigen onderzoek te verrichten.

De NVJ stelt zeker niet dat er in Nederland geen goede voorlichters zouden zijn, maar ziet in het onderzoek van Van Vree wel de bevestiging dat bedrijven en overheid zich met eigen voorlichters beter bewapenen terwijl de steeds verder doorgevoerde efficiency-slagen van uitgevers en omroepen de positie van de kritische pers verzwakken.

Dat heeft ontegenzeglijk consequenties voor de kwaliteit en scherpte van de Nederlandse journalistiek. Het biedt kwaadwillende voorlichters
-spindoctors, zo - wilt - een te gemakkelijke kans om hun eigen boodschap in de media te brengen, zonder dat daar het kritisch filter van de journalist tussen zit.

Daarmee is ook zeker niet gezegd dat er geen goede journalistiek in Nederland meer zou zijn, maar wel dat we die veel beter zouden moeten koesteren en de bezuinigingen op programma-redacties bij de (publieke) omroep en bij veel (regionale) dagbladen een halt moeten toeroepen, om een behoorlijke kwaliteitsstandaard overeind te kunnen houden.

Daarvoor zijn investeringen nodig, investeringen in onderzoeksjournalistiek, in specialisten, maar ook in ervaren journalisten, die nu vaak als 'te duur' bij de poort gezet worden of, zoals bij de publieke omroep, na drie jaar tijdelijk contract mogen vertrekken.

Zo worden kennis en kapitaal vernietigd die juist de kern van een goede, kritische pers vormen.

Dus Zoontjes heeft gelijk als hij zegt dat de voorlichters niet als hoofdschuldigen mogen worden aangewezen. Dat worden ze ook niet in het onderzoek van Van Vree. Wel zijn zij soms mede schuldig, omdat ze vanuit een ander belang journalisten trachten te beinvloeden.

De eerste taak van de journalistieke beroepsgroep en dus van de NVJ is echter om uitgevers en omroepen bewust te maken van het eigen belang dat de media hebben. Het belang van een scherpe en kritische pers, die niet alleen werkt op basis van output- en kijkcijfers, maar vooral ook op basis van kwaliteit en eigen nieuwsgaring. Kijk- en luistercijfers, oplage en output zijn korte termijnbelangen. Geloofwaardigheid en goede naam houden de media op langere termijn overeind.

Daarbij hoort een kritische en zeker geen vijandige houding ten opzichte van de voorlichters, maar wel een goed toegeruste pers. Met een equality of arms blijft de vrede het best bewaard.

T. Bruning is secretaris van de NVJ, Nederlandse Vereniging van Journalisten. tbruning@nvj.nl