Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
8 juli AV/PB/04/50143 nr. 2030417440
Onderwerp Datum
Kamervragen van het lid de Wit 12 augustus

./. Hierbij zend ik u, mede namens staatssecretaris Wijn van Financiën, de antwoorden op de vragen van het lid de Wit (SP) over de afschaffing van de fiscale steun voor VUT en prepensioen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

2

Kamervragen 2030417440

Vraag 1.
Wat is uw reactie op het artikel "Fonds schaft prepensioen per direct af"? 1)

Antwoord 1.
Ik hecht eraan allereerst op te merken dat de kop boven het artikel niet overeenkomt met de feitelijke inhoud. Er is, zo blijkt uit dat artikel, geen sprake van afschaffen van het prepensioen; er is sprake van een (forse) wijziging van de regeling. De bestaande mogelijkheid om vanaf 55 jaar, met een lagere uitkering, met prepensioen te kunnen gaan is kennelijk met onmiddellijke ingang komen te vervallen. De leeftijd waarop thans met prepensioen kan worden gegaan is opgetrokken naar 60 jaar.
Gelet op de wens van het kabinet om de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten is de verhoging van de mogelijke uittreedleeftijd een stap in de goede richting.

Vraag 2.
Vindt u dat er nog sprake is van verantwoord sociaal beleid als mensen van de een op de andere dag vijf jaar langer moeten doorwerken?

Antwoord 2.
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over het besluit van sociale partners in de sector van de metaalnijverheid en de consequenties daarvan voor de pensioenregeling van het Pensioenfonds Metaal en Techniek.

Vraag 3.
Heeft u een inschatting gemaakt van het aantal mensen dat als gevolg van de abrupte afschaffing van de fiscale steun voor VUT en prepensioen versneld met vroegpensioen gaat?

Antwoord 3.
Voor het antwoord op deze vraag is het onderscheid tussen een zuivere VUT-regeling en een prepensioenregeling, inclusief omslaggefinancierd overgangsrecht, relevant. Een zuivere Vut-regeling kent een vaste leeftijd waarop van de mogelijkheid om vervroegd uit te treden gebruik kan worden gemaakt. Ervaring leert dat verreweg het merendeel van de potentiële rechthebbenden op dat moment ook daadwerkelijk uittreedt. Het voorgestelde kabinetsbeleid kan hier slechts een beperkt effect sorteren.
Bij prepensioenregelingen, inclusief overgangsbepalingen, ligt het eerste moment waarop men van de regeling gebruik kan maken, vaak al op een zeer lage leeftijd van bijvoorbeeld 55 jaar. Echter, degene die ervoor kiest vanaf dat moment ook daadwerkelijk uit te treden ontvangt slechts een zeer lage uitkering omdat veelal niet het volledige aantal arbeidsjaren aanwezig zal zijn, én omdat de uitkering actuarieel neutraal moet worden herrekend ten opzichte van de (huidige fiscale richt- )leeftijd van 60 jaar. Het aantal mensen dat in die regelingen vanaf het eerste moment uittreedt, is dan ook veel geringer. Veelal zit in dit soort regelingen een omslagpunt, een spilleeftijd, waarop, bij voldoende arbeidsjaren, het ambitieniveau van 70% wordt bereikt. Het uittreden concentreert zich over het algemeen rond die spilleeftijd.

3

In dit soort regelingen valt niet te verwachten dat massaal gebruik gemaakt zal worden van de mogelijkheid er op het eerste moment uit te gaan. De financiële consequenties daarvan zullen immers voor veel werknemers niet op te brengen zijn. Het effect zal dan naar verwachting ook beperkt blijven.

Vraag 4.
Houdt u rekening met de economische effecten van een flinke lastenverzwaring voor pensioenfondsen in 2005 door de plotselinge uitstroom van duizenden werknemers?

Antwoord 4.
Voor de beantwoording van deze vraag is het verschil tussen omslaggefinancierde en kapitaalgedekte regelingen relevant. Indien sprake is van kapitaalgedekte regelingen is het moment van feitelijk uittreden van deelnemers niet relevant voor de financiële positie van het pensioenfonds. Immers, rechten dienen volledig te zijn afgefinancierd en het eventueel vervroegd opnemen van die rechten gaat gepaard met actuariële herrekening. Voor de solvabiliteit van een pensioenfonds maakt dat geen verschil. Bij pensioenfondsen zal zich dus geen lastenverzwaring kunnen voordoen. Bij omslaggefinancierde regelingen betekent een hoger aantal uittreders dan door de betreffende fondsbeheerders geraamd waarschijnlijk dat de voor dat jaar berekende premie niet toereikend zal zijn. Bij Vut-fondsen zullen zich daardoor, met name in geval van ongewijzigd beleid, mogelijk liquiditeitsproblemen kunnen voordoen. In ieder geval zal bij een groter of eerder aantal uittredende werknemers dan fondsbeheerders hadden geraamd, een premiestijging het gevolg zijn, eventueel ook voor een lopend jaar. Hier zal dus mogelijk een lastenverzwaring voor werkgevers en/of werknemers het geval kunnen zijn. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zal dit effect naar verwachting echter beperkt zijn. Sociale partners kunnen dergelijke lastenverzwaringen overigens voorkomen door de regeling aan te passen.

Vraag 5.
Met welke extra premiestijgingen verwacht u dat werknemers in 2006 worden geconfronteerd als gevolg van dit kabinetsbeleid?

Antwoord 5.
Het kabinetsbeleid leidt niet tot premiestijgingen in 2006 en volgende jaren. Eventuele premiestijgingen zijn pas aan de orde als sociale partners besluiten om vut- en of prepensioenregelingen ongewijzigd in stand te houden. Het voorbeeld van het Pensioenfonds Metaal en Techniek maakt evenwel duidelijk dat te verwachten valt dat bij (het merendeel van) de fondsen een discussie zal worden gevoerd over het al dan niet (ongewijzigd) doorzetten van de regelingen.
Het ongewijzigd voortzetten van een regeling met de daaraan gekoppelde premiestijging betreft een keuze van sociale partners waarvoor zij zelf de verantwoordelijkheid dienen te nemen.

Vraag 6.
Welke koopkrachteffecten voor gepensioneerden voorziet u als pensioenfondsen in onderdekking terecht komen en niet of niet volledig gaan indexeren?

Antwoord 6.

4

Er is geen aanleiding om te verwachten dat pensioenfondsen als gevolg van de kabinetsmaatregelen in onderdekking zullen komen. Voor de kapitaalgedekte regelingen geldt dat de maatregelen van het kabinet geen effect hebben op aanspraken die vóór 2006 zijn opgebouwd. Voor aanspraken die na 2006 worden opgebouwd geldt op grond van de hoofdlijnennotitie FTK dat hiervoor een kostendekkende premie in rekening dient te worden gebracht. Deze kunnen dus niet ten laste van de dekkingsgraad worden gefinancierd.
Omslaggefinancierde regelingen worden niet gefinancierd uit een pensioenfonds maar uit een Vut- fonds. Een extra beroep op deze regelingen kan dus per definitie geen consequenties hebben voor (de dekkingsgraad van) pensioenfondsen.


1) de Volkskrant, 6 juli jl.