Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk 10 augustus 2004 PO/PJ/2004-36728

Onderwerp Bijlage(n) Rapport 'De feminisering van het basisonderwijs' 'De feminisering van het basisonderwijs': onderzoeksrapportage naar de effecten van het geslacht van de leerkrachten op de prestaties, de houding en het gedrag van leerlingen.

In alle Westerse landen is het aantal vrouwelijke leerkrachten de afgelopen jaren toegenomen, met name in het primair onderwijs (OESO: Education at a glance, september 2003). Nederland vormt hierop geen uitzondering. De afgelopen jaren is er discussie ontstaan over een mogelijke invloed van de feminisering van het beroep op de ontwikkeling en prestaties van jongens. Dat heeft in een aantal landen, onder andere Engeland, de Verenigde Staten en Australië, geleid tot het nemen van maatregelen om de feminisering van het beroep tegen te gaan.

Ook in Nederland is diverse malen aandacht geweest voor het onderwerp, zowel in de media als in gesprekken in uw Kamer. Zowel in het algemeen overleg over emancipatie in 2001, als ook in het algemeen overleg over het lerarenbeleid in 2003 en recent tijdens de behandeling van de Nota Werken in het Onderwijs 2004 is de feminisering van het primair onderwijs ter sprake gekomen.

Uit gegevens over de CITO scores en het PRIMA-onderzoek (een grootschalig landelijk onderzoek waarbij sinds het schooljaar 1994-1995 tweejaarlijks gegevens verzameld worden bij directeuren, leraren, ouders en leerlingen van het basisonderwijs) blijkt dat meisjes in het primair onderwijs iets beter presteren op het gebied van taal dan jongens. Daarentegen presteren jongens iets beter dan meisjes op het gebied van rekenen en over het totaal.

In het basisonderwijs in Nederland is sprake van een toenemende feminisering van het onderwijspersoneel: in 2001 was 76.8% van de leerkrachten in het primair onderwijs vrouw (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in Kerncijfers, 2003). Naar de vraag in hoeverre dit van invloed is op de prestaties, de houding en het (leer)gedrag van leerlingen in het primair onderwijs, is door het Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) in opdracht van het ministerie van OCW onderzoek gedaan. Bijgaand treft u het onderzoeksrapport 'De feminisering van het basisonderwijs' aan.

Uit het onderzoeksrapport kan geconcludeerd worden dat voor leerlingen die zonder vertraging de basisschool doorlopen hebben op basis van de door ITS uitgevoerde analyse van de PRIMA-data geen effect kan worden aangetoond van het geslacht van de leerkracht op de prestaties, de houding en het gedrag van de leerlingen in het basisonderwijs.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/2

Jongens en meisjes zijn vergeleken op een aantal cognitieve en niet-cognitieve competenties, ofwel hun prestaties, houding en gedrag. Uit het rapport blijkt dat het welbevinden van meisjes iets hoger is dan dat van jongens, en volgens de leerkracht zijn houding en sociaal gedrag van meisjes iets positiever dan van jongens. Uit de analyses is gebleken dat het geslacht van de leerkrachten niet van invloed is op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen. Daarbij is gekeken naar zowel het aantal mannelijke leerkrachten waarvan leerlingen les gehad hebben, de fase waarin zij mannelijke leerkrachten hebben gehad als het geslacht van de leerkracht die de leerlingen in groep 8 hadden. Bovendien is er geen verschil te zien tussen de effecten van het geslacht van leerkrachten op jongens en meisjes.

Het ITS heeft tevens een literatuurstudie naar internationale bevindingen op de effecten van de feminisering op de prestaties van leerlingen uitgevoerd. Deze studie wijst uit dat er wel veel onderzoek is uitgevoerd naar verschillen tussen jongens en meisjes, en dat er enig onderzoek gedaan is naar verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke leerkrachten, maar dat de relatie tussen het geslacht van de leerkracht en de prestaties van de leerlingen slechts sporadisch is onderzocht. Voor zover onderzoek is uitgevoerd, lijken de resultaten vooral op afwezigheid van dergelijke effecten te wijzen of zijn ze niet consistent.

Hoewel het onderzoek duidelijk maakt dat meer mannen voor de klas niet automatisch leidt tot betere prestaties en gunstiger gedrag bij jongens, blijft het uit het oogpunt van evenwichtige personeelsopbouw, maar ook voor de beeldvorming van het onderwijs als werkgever, mijn inziens gewenst om aandacht te hebben voor de man-vrouw-verhouding bij het onderwijspersoneel. Niet alleen waar het gaat om een toename van mannelijke leerkrachten, maar ook waar het gaat om het bevorderen van instroom van vrouwen in een managementfunctie. In het beleidsplan Onderwijspersoneel: `Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt' dat ik op 28 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden, kondig ik op beide punten maatregelen aan.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

(Maria J.A. van der Hoeven)