Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
FEZ/VBI/2004/59264

Onderwerp Datum
Antwoorden op Kamervragen SZW ontwerp- 24 augustus 2004
begroting 2005

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft over de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de opzet van een nieuwe begrotingsstructuur van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (29 200 XV, nr. 88) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op 24 augustus
2004 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

Antwoord van de Minister

Ik dank de Kamer voor de constructieve toonzetting van de vragen over deze voorgenomen aanpassing van de begrotingsstructuur.

Ter beantwoording van uw vragen wil ik allereerst een nadere toelichting geven op de structuur zelf en de keuzes die ik daarin heb gemaakt. De vragen 1, 2, 3, 4, 8, 17, 32 (gedeeltelijk) en 35 gaan daarover.

Vervolgens ga ik in op de filosofie rondom de prestatie-indicatoren. Dit betreft de vragen 5, 15,
16, 27, 36 en 41.

Daarna zal ik ingaan op de vragen die specifieke artikelen in de begroting betreffen. Een aantal vragen is dermate beleidsinhoudelijk dat pas volledige helderheid kan ontstaan bij de publicatie van de begroting. Graag wil ik op het moment dat de begroting in de Kamer besproken wordt waar nodig terugkomen op de vragen die het betreft.

Nadere toelichting op de aanpassing van de structuur


2

Vraag 1. Kan de minister de gekozen hoofddoelstellingen van beleid nader expliceren?

Vraag 2. Kan een transponeringsstabel van de artikelen en operationele doelstellingen uit de begroting 2004 worden gepresenteerd?

Vraag 3. De leden van de CDA-fractie constateren een aantal geheel nieuwe doelstellingen, zoals bij de artikelen 21, 26, 28 en 32. Kan de minister aangeven welke motivatie hieraan ten grondslag ligt?

Vraag 4. De leden van de CDA-fractie merken op dat niet voor iedere doelstelling concrete instrumenten ter beschikking staan. Kan de minister per doelstelling aangeven over welke instrumenten hij beschikt en hoe die in relatie staan tot de geformuleerde operationele doelstellingen en prestatie-indicatoren?

Vraag 8. De leden van de CDA-fractie vragen of, aangezien er nu sprake blijkt te zijn van een (gedeeltelijk) gesegmenteerde overlap vertonende begroting, het niet voor de hand had gelegen om de begrotingsstructuur eerder te wijzigen. Wat is de aanleiding dit nu ter hand te nemen?

Vraag 17. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een nieuwe artikelindeling voor de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2005 gericht moet zijn op doelstellingen van beleid en niet op basis van wetten. Door een nieuwe artikelindeling kan de informatiewaarde van de begroting toenemen. Deze leden geven daarnaast ook aan dat het effectiever en efficiënter beheren van doelen een goed streven is. De leden van de PvdA-fractie vragen alleen wel of de minister van plan is deze nieuwe aanpak te evalueren. Zo ja, wanneer? Zo nee, kan de minister aangeven waarom niet?

Vraag 32. De leden van de VVD-fractie willen ingaan op de comptabiliteitswet. De minister schrijft dat hij bij de structuur van de beleidsartikelen uitgaat van de integrale beleidsdoelstellingen ongeacht de financieringsvorm. Hiermee wordt zoals wordt aangegeven in de brief, de lijn gevolgd die eerder in de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ingezet. De aan het woord zijnde leden willen de minister vragen duidelijkheid te verschaffen over de eventuele knelpunten die bij de vernieuwde structuur naar boven zijn gekomen bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo ja zijn deze aangepast voor de structuur van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zo nee, is de nieuwe structuur die bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ingevoerd wel geëvalueerd? Kan de minister tevens aangeven hoeveel overlap er door de nieuwe begrotingsstructuur teniet wordt gedaan? Bovendien vragen de aan het woord zijnde leden in te gaan op het verschil in financiering daar waar het gaat om werknemersverzekering en volksverzekering. De aan het woord zijnde leden zijn er nog niet van overtuigd dat in de begrotings- en beleidsverantwoording dit onderscheid kan worden opgeheven.

Vraag 35. De leden van de VVD-fractie willen van de minister weten hoe zij op de hoogte worden gehouden over de vooruitgang die geboekt wordt op de doelstellingen die aan deze verandering in de begrotingsstructuur ten grondslag liggen en of de minister bereid is tot verdere aanpassingen wanneer blijkt dat de huidige aanpassingen onvoldoende effect hebben?


---

Antwoord op de vragen 1, 2, 3, 4, 8, 17, 32 (gedeeltelijk) en 35.

Ik beschouw mijn voorstel voor aanpassing van de begrotingsstructuur als een belangrijke stap in de ombouw van een instrumentgerichte, vooral financiële begroting naar een doelgerichte be- leidsbegroting. Met deze stap is ook de integratie van de beleidsonderwerpen die voorheen vooral in de Sociale Nota waren opgenomen en in 2004 nog als `overige beleidsonderwerpen' in de begroting stonden, voltooid.

In beginsel vindt er binnen mijn departement stelselmatig beoordeling plaats van de inhoud en procesgang van begroting en verantwoording, teneinde van jaar op jaar verbeteringen te kunnen aanbrengen. Dat zal zeker ook met deze nieuwe opzet van begroting en verantwoording ge- schieden. Toch is de reden van aanpassing van de begroting vooral om, conform de doelstellingen van VBTB, voor de Kamer een toegankelijker en leesbaarder begroting te maken. Een begroting die uitnodigt tot een politieke discussie over de doelen en de gerealiseerde effecten van beleid.

In de begroting 2005 zal een was-wordt-tabel worden opgenomen die een vertaling van 2004 naar 2005 mogelijk maakt. Uiteraard zal ik ook in de begroting zelf aangeven welke instrumenten per artikel c.q. doelstelling aan de orde zijn. Ter illustratie waren in mijn brief van 1 juli 20041 (in de tabel op pagina 2) al de grote lijnen aangegeven. Ik merk overigens op dat aan de begroting 2005 nog volop gewerkt wordt. Het is daarom niet uit te sluiten dat de begroting zelf op enkele onderdelen zal afwijken van wat in mijn brief is opgenomen.
In de tabel in mijn brief is tevens de nieuwe artikelindeling neergelegd. Daarbij heb ik deze gerubriceerd naar zogenoemde `hoofddoelstellingen'. Deze hoofddoelstellingen zelf passen niet in de (voorgeschreven) opbouw van de begroting en krijgen verder geen zelfstandige uitwerking. Ik heb ze vooral gebruikt om verbinding te maken met de missie van SZW:
"Het stimuleren van werkgelegenheid, moderne arbeidsrelaties en een activerende sociale zekerheid".

De Kamer constateert dat op een aantal artikelen de doelstellingen zijn aangepast. Waar mogelijk heb ik geprobeerd de doelstellingen minder instrumentafhankelijk te maken en zoveel mogelijk te richten op het effect voor de samenleving. De samenhang is daarbij onder de loep genomen en ook het aggregatieniveau van de doelstellingen is onderling afgewogen. Waar mogelijk is ook de scherpte en de bondigheid toegenomen. Een en ander heeft geleid tot de nu voorgestelde doelstellingen.
De bestendigheid van doelstellingen wordt op deze wijze eveneens gediend. Een aanpassing in het beleidsinstrumentarium betekent immers nu niet automatisch ook een wijziging van de doelstelling. Ook de onderbouwing in de artikelen sluit hierop aan, zoals zal blijken na publicatie van de begroting.
De overlap die daarbij is weggenomen betreft vooral de terreinen arbeidsparticipatie en reïnte- gratie, die in de begroting 2004 beide nog op verschillende artikelen aan de orde komen. Nu zijn deze beleidsterreinen ieder op één artikel ondergebracht. Daarnaast heeft door de vermindering


1 Tweede Kamer, 2003-2004, 29200 XV nr. 88.


4

van het aantal artikelen uiteraard ook een stroomlijning plaatsgevonden zonder informatiewaarde te verliezen. Deze uit zich ook in een `dunnere' begroting.

Het gebruik van prestatie-indicatoren en kengetallen

Vraag 5. Kan de minister ook toelichten waarom een aantal van de huidige prestatie-indicatoren nog slechts als kengetal (artikelen 24 en 31) gehanteerd worden?

Vraag 15. Waarom zijn geen prestatie-indicatoren opgenomen bij art. 27 (regulering van individuele arbeidsrelaties), met name waar het gaat om het bevorderen van gelijke kansen op en toegang tot de arbeidsmarkt?

Vraag 16. Waarom zijn geen prestatie-indicatoren of kengetallen opgenomen bij art. 28 (pensioenbeleid), bijvoorbeeld de dekkingsgraad?

Vraag 27. De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat er geen prestatie-indicatoren voorgesteld worden voor de beleidsartikelen 26 (overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medenzeggenschap), 27 (regulering van individuele arbeidsrelaties) en 28 (pensioenbeleid). Deze leden zouden graag inzicht krijgen in de streefcijfers en inspanningen die de minister beoogt op deze beleidsartikelen. Kan de minister hier inzicht in verschaffen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van D66 zijn zeer te spreken over het voornemen om de structuur van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te herzien, zodat deze meer VBTB-proof wordt. Op een aantal punten ziet de voorgestelde nieuwe structuur er veelbelovend uit. Wel hebben de leden van de D66-fractie nog een aantal vragen en suggesties voor verbeteringen. Helaas zijn er ook begrotingsartikelen waar de voorstellen volstrekt onder de maat zijn, bijvoorbeeld omdat er geen prestatie-indicatoren zijn geformuleerd. De leden van de D66- fractie zijn zich ervan bewust dat gewenste maatschappelijke effecten niet altijd causaal en één-op- één te koppelen zijn aan het gevoerde beleid. Daar staat tegenover dat nut, noodzaak en vorm van zulk beleid juist dan kritisch (her)overwogen zouden moeten worden. In ieder geval is niet te begrijpen waarom de output van het ministerie van SZW in de bedoelde gevallen niet op de één of andere manier geoperationaliseerd zou kunnen worden. Waar dat niet gebeurt is sprake van gemakzucht en/of angst voor ontmaskering, of de algemene doelstelling is niet goed gekozen. Waar het niet zozeer om de effecten van beleid gaat zou de prestatie kunnen liggen in een goede uitvoering (bijv. aantal klachten, rechtmatigheid). De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de SZW-begroting zo snel mogelijk 100% VBTB-proof moet zijn (WWW-vragen op alle artikelen 100% deugdelijk ingevuld en mutatis mutandis idem in de verantwoording). Vraag 36. Wat zijn hier de ambities van het kabinet?

Vraag 41. Wat is het verschil tussen prestatie-indicatoren en kengetallen? Zijn kengetallen prestatie-indicatoren waar de minister niet op afgerekend wil worden? Zijn kengetallen te beschouwen als een soort illustratie van de omgeving of zijn het de cijfers die noodzakelijk zijn voor de raming (p*q)?


5

Antwoord op de vragen 5, 15, 16, 27, 36 en 41.

In de presentatie van het beleid in de begroting dient een nauwkeurige balans gevonden te worden. Enerzijds dient de begroting toegankelijk en transparant te zijn opdat een goede discussie over waar het werkelijk om gaat gevoerd kan worden. Dat verhoudt zich niet met een overdaad aan details die het zicht op de grote lijn ontnemen. Anderzijds moet er wel een getrouw beeld worden geschetst van het beleid, de doelen, de effecten en de kosten.

Ik heb gekozen voor een consequent en selectief gebruik van prestatie-indicatoren. Idealiter dienen deze in één oogopslag antwoord te geven op de vraag of het goed of slecht gaat met de beleidsdoelstelling. Zij hebben daarmee vooral een signaal- en sturingsfunctie. De overige informatie dient om het beleid te beschrijven of de budgettaire paragraaf te onder- bouwen (inclusief volume- en prijsgegevens). Deze informatie wordt gevat onder de rubriek kengetallen. Ten opzichte van de begroting 2004 betekent dit dat enkele prestatie-indicatoren nu als kengetal zijn opgenomen.

In een aantal gevallen komt het voor dat er niet direct een goede prestatie-indicator voorhanden is, doch vaak wel kengetallen. Dit is bijvoorbeeld bij de artikelen 26 (overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap) en 27 (regulering van individuele arbeidsrelaties) het geval. Vooral daar waar de activiteiten van SZW met name coördinatie of afstemming behelzen, zijn prestatie-indicatoren niet of nauwelijks te formuleren. Overigens is ook in de VBTB-richtlijnen (zie regeringsnota VBTB, TK 1998-1999, 25 573 nr. 2) onderkend dat prestatie-indicatoren niet altijd opgesteld kunnen worden. Een regelmatige beleidsevaluatie kan een goed alternatief vormen. Bij artikel 27 is deze bijvoorbeeld in 2004 voorzien. Waar het om gaat is dat tijdig voldoende informatie voor de Kamer beschikbaar komt om een politieke discussie omtrent de beleidsinzet en verantwoording van het kabinet te voeren. Dat neemt niet weg dat bij een aantal beleidsterreinen de ontwikkeling van prestatie-indicatoren mijn aandacht houdt. In de binnenkort te publiceren begroting zal een aantal van de witte vlekken al zijn opgevuld, bijvoorbeeld bij artikel 26 en 28 (pensioenbeleid). Ten behoeve van volgende begrotingen zal ik blijven onderzoeken of en zo ja, welke prestatie-indicatoren zinvol kunnen zijn.

Antwoorden op de overige vragen


-----
Vraag 6.
Kan de minister toelichten hoe het verband aangegeven zal worden tussen indicatoren voor de operationele doelstellingen enerzijds en anderzijds de indicatoren voor de uitvoering (UWV, CWI, SVB) die in een afzonderlijke bijlage worden opgenomen?

Antwoord vraag 6.
De prestatie-indicatoren voor de operationele doelstellingen op de beleidsartikelen zijn gericht op het meten van de realisatie van de beleidsdoelstellingen. Daarmee verantwoord ik mij naar de Kamer.


6

In de bijlage ZBO's en RWT's wordt de set indicatoren gepresenteerd waarmee ik UWV, SVB en CWI aanstuur. Deze prestatie-indicatoren zijn gericht op het zorgdragen voor een effectieve en efficiënte uitvoering van de wet door deze organisaties. Deze wetsuitvoering staat in dienst van het bereiken van de beleidsdoelstellingen.


-----
Vraag 7.
Hoe blijft de overzichtelijkheid van de begroting gehandhaafd? De leden van de CDA-fractie vragen dit omdat er juist voor gekozen is om het premie-gefinancierde deel in de begroting te integreren.

Antwoord vraag 7.
Alleen op de beleidsartikelen 23, 30, 31 en 32 worden zowel begrotings- als premiegefinancierde uitgaven gepresenteerd. De overzichtelijkheid van de begroting 2005 blijft gehandhaafd doordat de premie-uitgaven en de begrotingsuitgaven gescheiden van elkaar worden gepresenteerd door middel van een budgettaire tabel voor de begrotingsuitgaven en een budgettaire tabel voor de premie-uitgaven op deze beleidsartikelen. Begrotingsgefinancierde uitgaven worden dus niet "vermengd" met premiegefinancierde uitgaven. Overigens wordt aan het einde van de beleidsagenda een overzichtstabel opgenomen waarin per beleidsartikel zowel de begrotingsgefinancierde, de premiegefinancierde als de totale uitgaven in 2005 worden weergegeven, zodat per artikel inzicht wordt gegeven in de verdeling over deze uitgaven.


-----
Vraag 9.
Kan de minister nader toelichten waarom meer informatie danwel indicatoren op het gebied van fraude en handhaving pas in de begroting van 2006 kunnen worden opgenomen? Is daar nu te weinig informatie over beschikbaar?

Vraag 33.
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de bijlage bij de algemene opmerkingen wordt ingegaan op de handhavingsindicatoren. Hierin staat dat vanwege het vernieuwende karakter van informatiesets die meer zegt over de feitelijke kenmerken van de gepleegde fraude en handhaving een deel van de verbeteringen pas in 2006 zichtbaar zullen zijn. De leden van de VVD-fractie willen de minister vragen duidelijkheid te verschaffen over welke verbeteringen in 2005 en welke in
2006 zichtbaar zullen worden, wat de achterliggende oorzaak is voor de latere zichtbaarheid en of op alle andere gebieden de verbeteringen wel in 2005 zichtbaar zullen zijn en zo nee waarom niet?

Antwoord vraag 9 en 33.
De in de begroting 2005 opgenomen prestatie-indicatoren fraude en handhaving voor de WW, WAO, WWB (voorheen ABW), AOW, ANW en AKW hebben betrekking op het zogenoemde nalevingniveau. Dit is de mate waarin door de uitkeringsontvangers wordt gehandeld conform de regelgeving. Voor een belangrijk deel steunt de constructie van deze indicator op een specifieke onderzoeksmethode die wordt toegepast bij het Periodieke onderzoek naar regelovertreding in de sociale zekerheid (Porosz). Op basis van secundaire analyse van het in 2002/2003 gehouden


7

Porosz-onderzoek is het mogelijk gebleken om in de begroting 2005 een eerste meting op te nemen voor het nalevingniveau bij de WW, WAO en ABW.
Het Porosz-onderzoek wordt in 2004 herhaald, waarbij voor het eerst de volksverzekeringen (AOW, ANW en AKW) bij het onderzoek worden betrokken. Hierdoor is het voor de volksverzekeringen nog niet mogelijk een meting in de begroting 2005 op te nemen. De meting voor deze wetten zal in het jaarverslag over 2004 dan wel in de begroting 2006 worden opgenomen.

Het specifieke nalevingniveau van de verplichting tot deelname aan een reïntegratietraject bij de WW wordt berekend op grond van specifieke verantwoordings- en beleidsinformatie van het UWV. Deze informatie wordt met ingang van 2004 voor het eerst verzameld. De meting voor deze indicator zal in het jaarverslag over 2004 worden opgenomen.


-----
Vraag 10.
Kan de minister nader toelichten hoe de doelstellingen 21 (inkomensbeleid) en 22 (arbeidsparticipatie) zich tot elkaar verhouden? Waarom zijn de onderdelen van doelstelling 21, die gericht zijn op arbeidsparticipatie door bestijden van de armoedeval (21.01.02 en 21.02.01), niet ondergebracht bij art. 22?

Vraag 45.
Zowel bij het artikel over inkomensbeleid als bij het artikel over arbeidsparticipatie komen er cijfers over de armoedeval en de wig. Ligt het niet voor de hand dergelijke cijfers zoveel mogelijk te bundelen, aan te vullen met de replacement rate en onder te brengen bij één artikel?

Antwoord vraag 10 en 45.
In artikel 21 zijn twee operationele doelstellingen opgenomen:

1. Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling.

2. In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval).

De twee operationele doelstellingen van artikel 21 kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Dit weerspiegelt de spanning die in de algemene doelstelling van dit artikel besloten ligt. Er zal in concrete situaties een afweging gemaakt moeten worden tussen een gunstiger inkomensontwikkeling van de laagste inkomens (sociale minima) en een verkleining van de armoedeval (werkloosheidsval en doorstroomval). Een verbetering van de werkloosheidsval (vergroten verschil tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit een uitkering) impliceert immers dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden niet aan elkaar gelijk kan zijn.

De geschetste spanning tussen de twee operationele doelstellingen van artikel 21 vergt een integrale afweging. Het is derhalve gewenst om bestrijding van de armoedeval in hetzelfde beleidsartikel op te nemen als het beleid gericht op een evenwichtige inkomensontwikkeling.


8

Ten tweede vloeien de in doelstelling 2 bedoelde financiële prikkels rechtstreeks voort uit de inkomenspositie van werkenden enerzijds en uitkeringsgerechtigden anderzijds. De uitkomsten met betrekking tot de armoedeval worden daarom direct bepaald door het gevoerde inkomensbeleid. Tenslotte is voor zowel het bereiken van een evenwichtige inkomensverdeling, als voor een voldoende financiële afstand tussen uitkering en werk hetzelfde instrumentarium bepalend (zoals het belasting- en premieregime). Dit instrumentarium wijkt af van dat van artikel 22 dat vooral gericht is op de markt waar vraag en aanbod van arbeid bij elkaar komen.


-----
Vraag 11.
De hoofddoelstelling Inkomensontwikkeling en artikel 21 (inkomensbeleid) zijn nieuw op de begroting, terwijl het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toch ook in het verleden de kengetallen ten aanzien van de koopkracht berekende. De koopkrachtcijfers worden nu opgevoerd als prestatie-indicatoren. Kan de minister aangeven hoe hij denkt sturing te geven aan de koopkrachtontwikkeling als gevolg van beleidswijzigingen? Volgt de koopkrachtontwikkeling immers niet meer uit het gehele kabinetsbeleid en dient het inkomensbeleid niet primair gevoerd te worden middels de inkomstenbelasting?
De leden van de CDA fractie vragen kortom naar de overwegingen om artikel 21 op te nemen. Heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hiermee volgens het kabinet een aansturende of coördinerende taak wat betreft het inkomensbeleid?

Antwoord vraag 11.
De minister van SZW is als coördinerend minister verantwoordelijk voor het inkomensbeleid. Daarom berekent mijn ministerie al vele jaren kengetallen ten aanzien van de koopkracht en presenteert die in of gelijktijdig met de begroting. In het licht van de nieuwe begrotingsstructuur en de versterking van de VBTB-invulling van de begroting is er voor gekozen deze coördinerende taak meer duidelijk te maken in artikel 21. In het jaarverslag zal ook op de gerealiseerde inkomensontwikkeling worden ingegaan, afgezet tegen de ramingen in de begroting. Zoals de CDA-fractie ook aangeeft is de koopkrachtontwikkeling niet alleen de resultante van beleid op het terrein van mijn ministerie, maar ook afhankelijk van het beleid van andere ministeries, en van factoren die buiten het bereik van de overheid vallen (loon- en prijsontwikkeling, samenstelling van de bevolking). Het kabinet zal bij het beoordelen van het koopkrachtbeeld een integrale afweging maken. Ik zal voorzover het mijn coördinerende bevoegdheden betreft hierover in de begroting rapporteren.


-----
Vraag 12.
Kan de minister toelichten waarom de doelstellingen van artikel 25 (Arbeid en Zorg), die toch betrekking hebben op de arbeidsrelaties, niet zijn ondergebracht bij de hoofddoelstelling moderne arbeidsrelaties (bij 2 en 11)?

Vraag 14.
Kan de minister ook reageren op de gedachte om het levensloopbeleid nadrukkelijk een plaats te geven binnen de hoofddoelstelling moderne arbeidsrelaties?


9

Antwoord vraag 12 en 14.
De algemene doelstelling van artikel 25 (arbeid en zorg) is dat werknemers arbeid en zorgtaken kunnen combineren. De Wet arbeid en zorg, de Wet kinderopvang en de Wet aanpassing arbeidsduur hebben daarom vooral een arbeidsparticipatiedoelstelling. Werknemers met zorgtaken moeten in staat zijn hun betaalde arbeid te behouden. Ook het levensloopbeleid heeft dezelfde arbeidsparticipatiedoelstelling. Met het opnemen in dit artikel wordt dit karakter benadrukt.


-----
Vraag 13.
De leden van de CDA fractie vragen of de subsidies uit artikel 25, zoals kinderopvang, niet beter bij artikel 32 ondergebracht kunnen worden. Graag zien de leden van de CDA-fractie een reactie tegemoet.

Antwoord vraag 13.
Subsidies voor kinderopvang passen niet onder de algemene doelstelling van artikel 32 (overige inkomensbescherming). Enerzijds niet omdat het bij subsidies kinderopvang niet gaat om inkomensverlies maar tegemoetkoming in kosten en anderzijds omdat subsidies kinderopvang met name ten doel hebben de arbeidsparticipatie van mensen met kinderen te bevorderen.


-----
Vraag 18.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in een algemeen beleidsartikel over inkomensbeleid met daarin opgenomen prestatie-indicatoren voor de koopkrachtontwikkeling. Deze leden zijn echter van mening dat om de doelstelling om een gespreide inkomensontwikkeling over de verschillende inkomensgroepen meetbaar te maken, het nodig is om ook de koopkrachtontwikkelingen weer te geven van hogere inkomensgroepen. In het Nibud-onderzoek (uitgevoerd in opdracht van de PvdA) van mei 2004 zijn koopkrachtcijfers berekend van een negental verschillende huishoudens. Is de minister bereid deze huishoudtypes mee te nemen in de prestatie-indicatoren voor 2005? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 18.
In de voorgenomen begrotingsopzet wordt in het artikel inkomensbeleid voor 18 huishoudens de geraamde inkomensontwikkeling gepresenteerd. In 2003 is ten behoeve van de begrotingsopstelling een onderzoek uitgevoerd naar de vraag welke inkomensgroepen gepresenteerd zouden moeten worden om een representatief en beleidsrelevant beeld van de Nederlandse bevolking te krijgen. Hierbij is vastgesteld dat voor de groep hoge inkomens een representatief beeld in de standaardkoopkrachtoverzichten kan worden verkregen door het opnemen van de inkomensgroep 2 maal modaal. Alle voor de standaard-koopkrachtberekeningen relevante grootheden (loonontwikkeling, inflatie, belasting- en premietarieven) hebben een gelijke uitwerking voor inkomens vanaf 2 maal modaal. Het belastingtarief vierde schijf geldt bijvoorbeeld ook voor inkomens rond twee maal modaal. Specifieke elementen die wellicht voor hogere inkomens (boven 2 maal modaal) zouden kunnen gelden, worden niet in de standaard koopkrachtberekeningen opgenomen. Dergelijke elementen worden wel beschreven en gekwantificeerd in bijlage 11 van de begroting, waarin op specifieke inkomenseffecten wordt ingegaan.


10

Het NIBUD berekent de inkomensontwikkeling van verschillende huishoudtypen. Evenals in de begroting van SZW worden daarbij keuzen gemaakt rond de te hanteren veronderstellingen bij de berekeningen. In de genoemde berekeningen van het NIBUD zijn negen huishoudens gedefinieerd, waarbij ook rekening wordt gehouden met specifieke maatregelen zoals eigen bijdragen in de AWBZ en maatregelen rond de fiscale behandeling van de auto. De uitwerking van dergelijke meer specifieke elementen wordt beschreven in bijlage 11 (Inkomensbeleid). Op basis van een combinatie van de meer generieke cijfers en de bevindingen in bijlage 11 kan inzicht worden verkregen over (deze) specifieke situaties.


-----
Vraag 19.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe operationele doelstelling in beleidsartikel 22 om te komen tot een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten. Deze leden vragen echter of deze doelstelling voldoende meetbaar is gemaakt met de indicatoren die voorgesteld worden. Kan de minister hier een toelichting op geven?

Vraag 37 (eerste deel).
Kan de doelstelling `beheerste ontwikkeling van de loonkosten' niet nader geconcretiseerd worden, bijvoorbeeld door te kijken naar de arbeidsinkomensquote of door te vergelijken met loonkostenontwikkelingen in het buitenland?
Waarom zijn er geen indicatoren voor de werking/flexibiliteit van de arbeidsmarkt opgenomen? Te denken valt aan de frictiewerkloosheid, het aantal (langdurig) onvervulde vacatures e.d.

Antwoord vraag 19 en 37 (eerste deel).
De ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product geeft de mutatie weer van de arbeidskosten gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Daarmee wordt duidelijk hoe de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven zich gemiddeld genomen ontwikkelt. Ook is de mutatie van de loonkosten per eenheid product (p.e.p.) een indicator voor de binnenlandse economische situatie, omdat de ontwikkeling hiervan direct gerelateerd is aan de ontwikkeling van de arbeidsinkomenquote (aiq). De aiq geeft het beslag weer van de inkomsten uit arbeid op het nationaal inkomen. De reciproke hiervan is dus de ruimte die bestaat voor winst en daarmee voor investeringen. Deze indicator is een goede weergave van het concurrentievermogen en vertoont een sterke correlatie met de economische situatie in het algemeen en de werkgelegenheid en werkloosheid in het bijzonder. Dit is ook de reden dat is afgezien van andere indicatoren voor de werking/flexibiliteit van de arbeidsmarkt. De twee andere indicatoren (omvang van de wig, administratieve lasten door SZW veroorzaakt) dragen direct bij aan de verlaging van de arbeidskosten.


-----
Vraag 20.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de arbeidsparticipatie van Wajongers niet goed naar voren komt in het beleidsartikel 22. Deze leden vragen aan de minister om bij de prestatie- indicatoren voor de derde operationele doelstelling ook het percentage werkende Wajongers als indicator op te nemen. Kan de minister dit toezeggen?


11

Antwoord vraag 20.
Met de nieuwe visie arbeidsmarktbeleid [zie nota Visie Arbeidsmarktbeleid aan de Tweede Kamer, 2003-2004, 29554, nr. 1] wordt de focus verlegd van doelgroepen naar de belemmeringen voor arbeidsparticipatie. Beleid - zowel algemeen als aanvullend - dient aan te grijpen bij deze belemmeringen om zo gelijke kansen te creëren voor iedereen. Met dit beleid als uitgangspunt is het niet voor de hand liggend om de Wajongers als afzonderlijke doelgroep op te nemen in artikel 22 (activerend arbeidsmarktbeleid). In artikel 31 (inkomensbescherming arbeidsongeschiktheid) zal als kengetal het percentage werkende Wajongers worden opgenomen.


-----
Vraag 21.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in één integraal beleidsartikel 23 `Reïntegratie'. Hierdoor komen samenhangende reïntegratiecijfers per wetsdoelgroep beschikbaar. Zij zijn echter van mening dat de maatregelen die werkgevers moeten stimuleren om arbeidsgehandicapten en werklozen in dienst te nemen niet worden meegenomen in dit beleidsartikel. De vraag van deze fractie is of de minister dit in de prestatie-indicatoren voor de begroting 2005 wil opnemen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 23.
De leden van de PvdA-fractie vragen of bij de kengetallen voor de prestatie-indicatoren bij het beleidsartikel 23 ook het gebruik premiekorting en no-riskpolis door werkgevers toegevoegd kan worden. Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 21 en 23.
Voor de maatregelen die werkgevers moeten stimuleren om arbeidsgehandicapten en werklozen in dienst te nemen, zoals de proefplaatsing, de werkplekaanpassing, de no-risk-polis en de premiekorting, worden geen prestatie-indicatoren in de begroting 2005 opgenomen. De reden hiervan is dat de inschakeling in reguliere arbeid en het voorkomen van uitval uit het arbeidsproces de centrale doelstellingen van dit artikel zijn. De op te nemen prestatie-indicatoren richten zich op deze centrale doelstellingen. De belemmeringen die arbeidsgehandicapten en werklozen ondervinden worden in eerste instantie via generieke beleidsmaatregelen (zoals arbeidskorting en een heroriëntatie van de sociale zekerheid) of met de inzet van reïntegratietrajecten conform de WWB opgelost. De specifieke maatregelen, die aanvullend zijn, worden daarom niet met prestatie- indicatoren belegd.
Het verwachte gebruik van de reïntegratie-instrumenten die werkgevers moeten stimuleren om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen wordt wel in financiële zin in de begroting opgenomen. Tabel 23.10 presenteert een uitsplitsing van de te verwachten uitkeringslasten REA. Het gerealiseerde gebruik van deze reïntegratie-instrumenten wordt, zowel in volumina als financieel, verantwoord in het jaarverslag van SZW.


-----
Vraag 22.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de duurzame uitstroom naar werk na een traject een belangrijke prestatie-indicator is voor het beleidsartikel `Reïntegratie'. Duurzame uitstroom is dé indicator om aan te geven hoe effectief de reïntegratie-instrumenten zijn ingezet. Deze leden


12

vinden dat hier in het voorliggende voorstel te weinig aandacht aan wordt besteed. Kan de minister aangeven welke definitie hij hanteert voor duurzaamheid?
De leden van de PvdA-fractie zouden graag prestatie-indicatoren willen zien voor duurzaamheidscijfers na zes maanden en cijfers over de duurzaamheid na twaalf maanden. Is de minister bereid deze op te nemen in de indicatoren van de begroting 2005? Zo ja, welke indicatoren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 22.
Onder duurzame uitstroom versta ik uitstroom langer dan 6 maanden (6 maanden + 1 dag). Hiermee sluit SZW aan bij afspraken in het kader van SUWI.
Voor de 25% doelstelling (25% meer uitstroom naar regulier werk na het volgen van een traject over 2004-2007) zullen zowel uitstroom als duurzame ( 6 maanden) uitstroomcijfers beschikbaar komen. Voor de nulmeting van de 25% doelstelling is het voornemen om in het jaarverslag 2004 een voorlopig cijfer op te nemen voor de duurzame uitstroom.
Over duurzaamheid na 12 maanden worden geen prestatie-indicatoren opgenomen, omdat binnen de uitvoering niet gestuurd wordt op een definitie van duurzaamheid van 12 maanden.


-----
Vraag 24.
De leden van de PvdA-fractie vinden het een goed streven om de prestatie-indicatoren op het gebied van naleving van reïntegratietrajecten op te nemen in de begroting 2005. Kan de minister aangeven waarom er wel indicatoren zijn voor de naleving van deelname aan trajecten in het kader van de Wet REA en de WW en niet voor de WWB (W-deel)?

Antwoord vraag 24.
Met de inwerkingtreding van de WWB is de sturing richting gemeenten wezenlijk veranderd. De minister blijft verantwoordelijk voor de wettelijke kaders en de naleving daarvan en voor de werking van het systeem. Daarentegen is het aan de gemeenteraden om toe te zien op hoe colleges van B&W invulling geven aan het reïntegratiebeleid, en de manier waarop ze deelnemers stimuleren en eventueel sanctioneren. Het kabinet heeft de verwachting dat de financiële prikkelwerking van de WWB leidt tot een effectievere besteding van de reïntegratie middelen. Het ligt overigens in de bedoeling om gemeenteraadsleden te faciliteren met de zogenoemde `Kernkaart Werk en Bijstand' met daarin een overzicht van de belangrijkste resultaten van de uitvoering van de WWB per gemeente. De minister van SZW zal echter op basis van de gemeentelijke resultaten uit de kernkaart geen oordelen uitspreken.
De systeemverantwoordelijkheid van de minister blijkt zowel uit de doelstelling om in 2006 5% minder bijstandslasten te hebben (t.o.v. een situatie zonder WWB), als uit de doelstelling om in de periode 2004 - 2007 25% meer uitstroom (naar werk) uit trajecten te realiseren t.o.v. 2003.


-----
Vraag 25.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat met de invoering van de nieuwe Wet Basisvoorziening Kinderopvang ook gemeten dient te worden in hoeverre de vraag naar kinderopvang afwijkt van het feitelijke gebruik van kinderopvang. Deze leden vragen aan de minister waarom bij het beleidsartikel 25 `Arbeid en Zorg' bij operationele doelstelling 2 ook niet


13

de prestatie-indicator: "omvang discrepantie tussen door werknemers gewenst gebruik en hun feitelijk gebruik van kinderopvang", opgenomen is (vergelijk prestatie-indicator verlof)?

Antwoord vraag 25.
De Wet kinderopvang gaat er van uit dat discrepanties tussen vraag en aanbod in de praktijk worden opgelost, nu de wet de voorwaarden heeft gecreëerd waaronder ouders financieel in staat zijn de door hen gewenste kinderopvang in te kopen. Hiervoor wordt derhalve geen prestatie- indicator opgenomen. Voorafgaand aan de invoering van de Wet kinderopvang hebben opeenvolgende kabinetten geïnvesteerd in de uitbreiding van het aanbod aan kinderopvang, opdat er voldoende kinderopvangaanbod zou zijn bij het introduceren van de vraagfinanciering van de Wet kinderopvang.

-----
Vraag 26.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van operationele doelstelling 2 onder beleidsartikel 25 om te komen tot `kwalitatief verantwoorde' kinderopvang. Deze leden vragen echter of deze doelstelling voldoende meetbaar is gemaakt met de indicatoren die voorgesteld worden. Hoe gaat de minister de doelstelling waarmaken en de kwaliteit monitoren nu bij de wetsbehandeling de Algemene maatregel van Bestuur die de kwaliteit moest regelen, is komen te vervallen en hier niets over opgenomen wordt? Kan de minister hier een toelichting op geven?

Antwoord vraag 26.
Het is de verantwoordelijkheid van de kinderopvangondernemers kinderopvang van verantwoorde kwaliteit aan te bieden. (Artikel 49 en 50 van de Wet kinderopvang). De Wet kinderopvang stelt zowel concrete kwaliteitseisen (zoals de eisen ten aanzien van de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, het gebruik van de Nederlandse taal, de verklaring omtrent het gedrag, medezeggenschap) als globale kwaliteitseisen (de kinderopvangondernemer dient aantoonbare aandacht te besteden aan het onderhandelen de groepsgrootte, leidster/kind-ratio en opleidingseisen). Door middel van zelfregulering worden de globale kwaliteitseisen nader geconcretiseerd. Deze concretisering dient als basis voor de wetsinterpreterende beleidsregel die door mij wordt vastgesteld. De beleidsregel geeft aldus een interpretatie van het begrip verantwoorde kinderopvang en dient als houvast voor het toezicht op de kinderopvang, c.q. voor de landelijke toezichtprotocollen. De GGD monitort de kwaliteit waarbij gebruik gemaakt wordt van toezichtprotocollen. GGD'en leggen hun bevindingen vast in inspectierapporten. De gemeenten rapporteren vervolgens hierover in een jaarverslag. Ten slotte rapporteer ik beide Kamers op basis van de jaarlijkse rapportage van het tweedelijnstoezicht door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI).

-----
Vraag 28.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in beleidsartikel 29 het aspect van de arbeidsomstandigheden onderbelicht is. Kan de minister aangeven waarom de operationele doelstellingen in de begroting van 2004 inzake het stimuleren tot verbeteren van arbeidsomstandigheden niet gehandhaafd blijft voor de begroting van 2005? Deze leden zouden prestatie-indicatoren willen laten opnemen in de begroting 2005 voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden. Is de minister bereid deze op te nemen in de indicatoren van de begroting 2005? Zo ja, welke indicatoren? Zo nee, waarom niet?


14

Antwoord vraag 28.
De begroting 2004 en eerder kenden wat betreft arbeidsomstandigheden diverse operationele doelstellingen. Een daarvan betrof voorwaarden scheppen voor verbetering van arbeidsomstandigheden, een andere betrof stimuleren voor hetzelfde doel. Ter wille van de helderheid zijn beide samengevoegd in de voorgenomen operationele doelstelling, met gelijktijdige aanpassing van de algemene doelstelling. In de doelstellingen en indicatoren wordt zowel de intrinsieke waarde van goede arbeidsomstandigheden als de meer instrumentele waarde in termen van terugdringing van verzuim en arbeidsongeschiktheid tot uitdrukking gebracht.


-----
Vraag 29.
De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat in beleidsartikel 30 voor de begroting 2005 (Inkomensbescherming met activering) geen prestatie-indicatoren zijn opgenomen voor aspecten van armoedebestrijding (onder meer huishoudens met problematisch schulden). De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat dit een belangrijke indicator is om het armoedebeleid van de overheid meetbaar te maken. Kan de minister aangeven op basis van welke indicatoren het armoedebeleid meetbaar wordt gemaakt?

Antwoord vraag 29.
Ik streef er naar om beleid met betrekking tot armoede in te zetten via een adequaat inkomensbeleid (artikel 21) en waar nodig inkomensondersteuning (artikel 30 tot en met artikel
33). De kwaliteit van het beleid van de genoemde artikelen wordt gemeten aan de hand van de betreffende prestatie-indicatoren. Voorts stellen de bewindspersonen van SZW vanuit hun verantwoordelijkheid voor het gecoördineerd armoedebeleid periodiek een Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP) op. In het meest recente actieplan van 2003 zijn 23 indicatoren opgenomen waarmee de voortgang in de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting gevolgd kan worden. In september a.s. ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsbrief waarin over bovenstaande indicatoren wordt gerapporteerd.


-----
Vraag 30.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van operationele doelstelling 1 onder beleidsartikel 31 om zorg te dragen dat `een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers'. Deze leden vragen echter wel of deze doelstelling voldoende meetbaar is gemaakt met de indicatoren die voorgesteld worden. Hoe gaat de minister de doelstelling verantwoorden dat de uitvoering van dit beleidsartikel doeltreffend en doelmatig gebeurt? Kan de minister hier een toelichting op geven?

Vraag 31.
Het heeft de leden van de PvdA-fractie verbaasd dat in beleidsartikel 31 geen prestatie-indicatoren opgenomen zijn voor de tweede operationele doelstelling voor het waarborgen van een inkomensgarantie voor jonggehandicapten. Is de minister voornemens alsnog prestatie-indicatoren


15

op te nemen in de begroting 2005 voor wat betreft de tijdigheid en rechtmatigheid van het verstrekken van een Wajong-uitkering? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 30 en 31.
Voor de operationele doelstellingen van beleidsartikel 31 is als prestatie-indicator het nalevingsniveau gekozen. Dit gegeven wordt vastgesteld voor de sociale verzekeringen gezamenlijk, dus inclusief de Wajong. Met de prestatie-indicator nalevingsniveau is het voldoende meetbaar of de uitvoering doelmatig en doeltreffend gebeurt. Het gaat erom dat de uitkeringen alleen worden verstrekt aan personen die er recht op hebben en dat de hoogte van de uitkering niet hoger is dan noodzakelijk. Daarnaast vormt rechtmatigheid als geheel (waaronder ook de Wajong) een prestatie-indicator waarop het UWV door SZW wordt aangestuurd. Dit wordt opgenomen in bijlage 9 van de begroting (bijlage inzake ZBO's en RWT's).


-----
Vraag 32.
De leden van de VVD-fractie willen ingaan op de comptabiliteitswet. De minister schrijft dat hij bij de structuur van de beleidsartikelen uitgaat van de integrale beleidsdoelstellingen ongeacht de financieringsvorm. Hiermee wordt zoals wordt aangegeven in de brief, de lijn gevolgd die eerder in de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ingezet. De aan het woord zijnde leden willen de minister vragen duidelijkheid te verschaffen over de eventuele knelpunten die bij de vernieuwde structuur naar boven zijn gekomen bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo ja zijn deze aangepast voor de structuur van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zo nee, is de nieuwe structuur die bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ingevoerd wel geëvalueerd? Kan de minister tevens aangeven hoeveel overlap er door de nieuwe begrotingsstructuur teniet wordt gedaan? Bovendien vragen de aan het woord zijnde leden in te gaan op het verschil in financiering daar waar het gaat om werknemersverzekering en volksverzekering. De aan het woord zijnde leden zijn er nog niet van overtuigd dat in de begrotings- en beleidsverantwoording dit onderscheid kan worden opgeheven.

Antwoord vraag 32 (m.u.v. vraag naar overlap, deze is al in het onderdeel `aanpassing structuur' meegenomen).

De integratie van de Zorgnota in de begroting van het ministerie van VWS heeft niet geleid tot knelpunten. Er is volgens het ministerie van VWS geen aanleiding om de nieuwe begrotingsstructuur naar aanleiding van deze integratie te evalueren.

Het onderscheid naar werknemersverzekering en volksverzekering wordt niet opgeheven. Net als in de begroting 2004 worden uitgaven aan de verschillende verzekeringen (WW, WAO, WAZ, ZW, AOW en ANW) afzonderlijk zichtbaar gemaakt. De uitgaven aan de verschillende regelingen worden niet bij elkaar geteld maar gescheiden van elkaar in de verschillende budgettaire tabellen op de beleidsartikelen gepresenteerd.


------
Vraag 34.


16

De leden van de VVD-fractie vragen naar de administratieve kosten die ten grondslag liggen aan de prestatie-indicatoren. Per beleidsartikel worden gemiddeld 28 prestatie-indicatoren vermeld. Kan de minister aangeven of hij bereid is te kijken of het aantal prestatie-indicatoren kan worden teruggebracht zonder dat daarmee de controleerbaarheid van de presentatie in het geding komt, zo nee kan hij hiervoor een goed gefundeerde reden geven? En kan de minister tevens aangeven wat de kosten zijn die met het berekenen van de prestatie-indicatoren is gemoeid?

Antwoord vraag 34.
Op beleidsartikel 21 (inkomensbeleid) wordt de koopkrachtontwikkeling en de armoedevalontwikkeling voor de gebruikelijke inkomenscategoriën als prestatie-indicatoren gespecificeerd. Bij de overige beleidsartikelen worden gemiddeld drie prestatie-indicatoren opgenomen. Ik kan over de (additionele) kosten die de opstelling c.q. ontwikkeling van prestatie- indicatoren met zich mee brengt meedelen dat deze beperkt zijn. Het aantal prestatie-indicatoren is gering, vergeleken met de totale informatie die nodig is voor begroting, verantwoording en onderbouwing van het beleid. De prestatie-indicatoren worden veelal afgeleid van beleids- en financiële informatie die al voorhanden is. Deze informatie wordt voor een belangrijk deel afgetapt uit administratieve systemen die door de uitvoeringsorganen worden gebruikt. Andere informatie wordt geleverd door het CBS. De nadrukkelijke aandacht voor de effecten van het beleid heeft wel een extra impuls gegeven aan de ontwikkeling en kwaliteit van de (beleids)in- formatievoorziening. Dit is echter niet expliciet toe te rekenen aan de prestatie-indicatoren.


------
Vraag 37 (tweede deel).
Waarom wordt niet gekeken in hoeverre het CWI ook daadwerkelijk `levert' aan sectoren waar tekorten aan werknemers zijn ondanks het feit dat er in bijvoorbeeld de bijstand evident arbeidsaanbod moet zijn?
Waarom wordt er niet getoetst op de doelstelling `economische zelfstandigheid van mannen en vrouwen'?

Antwoord vraag 37 (tweede deel).

De werking van de arbeidsmarkt wordt door vele actoren (privaat en publiek) en ontwikkelingen beïnvloed. Er is bij het opstellen van de indicatoren voor de doelstelling: `verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij het CWI dat wordt bemiddeld naar werk' gemeend te kunnen volstaan met de drie indicatoren die thans bij deze operationele doelstelling 4 worden genoemd. Deze drie indicatoren zijn onderdeel van de indicatoren uit het conceptjaarplan CWI 2005, waar ik het CWI op stuur. Ik stuur het CWI op hoofdlijnen. Daartoe is een set prestatie-indicatoren opgesteld waarover het CWI zich aan mij verantwoordt, en aan de hand waarvan ik mij een oordeel vorm over de prestaties van het CWI. Sturen op de indicator `aantal bemiddelingen naar cq. plaatsingen in sectoren waar zich tekorten aan werknemers voordoen (ondanks dat er aanbod moet zijn) ` past niet in het sturen van het CWI op hoofdlijnen en is derhalve geen onderdeel van de set op basis waarvan wordt gestuurd.
CWI wordt in algemene zin aangespoord de vacaturevervulling (werkgeversbenadering, transparantiebevordering, vacatureoffensief) te intensiveren. CWI bemiddelt daarbij naar alle sectoren (en niet alleen waar tekorten aan werknemers zijn). Daarbij zij overigens opgemerkt dat


17

een aanzienlijk deel van het aanbod (fase 2 t/m 4) vooral tot de workload van UWV of gemeenten behoort (opdrachtgevers voor reïntegratie). Als er specifieke problemen in sectoren of regio's zijn, moeten die aldaar in goede samenwerking worden opgepakt. Dat gebeurt ook steeds meer, soms na contact met het departement. Om daarover in de landelijke begroting prestatie-indicatoren op te nemen, is niet zinvol.

Artikel 22 betreft het `zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie'. De in het artikel genoemde prestatie-indicatoren hebben betrekking op de netto arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen (in banen groter dan 12 uur), maar niet over het daarmee verdiende arbeidsinkomen. Economische zelfstandigheid als prestatie-indicator voor het verdiende arbeidsinkomen maakt onderdeel uit van artikel 35 Emancipatie. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt met de bestaande mate van economische zelfstandigheid bij mannen. Gezien het grote verschil in economische zelfstandigheid tussen vrouwen en mannen streeft het emancipatiebeleid naar het vergroten van de economische zelfstandigheid van vrouwen.


------
Vraag 38.
De leden van de D66-fractie hebben de indruk dat de nieuwe opzet op het gebied van reïntegratie tot belangrijke verbeteringen kan leiden in het inzicht in de effectiviteit van reïntegratiemiddelen. Wel merken de leden van de D66-fractie op dat het feit dat iemand na een traject aan het werk komt niet noodzakelijk te danken is aan dat traject. Ook wijzen zij er op dat de Amerikaanse econometrist Heckman een aantal jaren geleden de Nobelprijs economie heeft gewonnen voor zijn onderzoek dat aantoont dat werkgelegenheidsbeleid/-subsidies vaak (niet altijd) niet alleen ineffectief zijn en zelfs de werkgelegenheid op langere termijn kunnen schaden (dit besef lijkt tot weinig politici doorgedrongen). De analyse van (reeksen van) cijfers is dus erg belangrijk voor de beoordeling van de effectiviteit. Welke ruimte bestaat er voor een dergelijke analytische benadering?

Antwoord vraag 38.
Met de in artikel 23 opgenomen prestatie-indicatoren wordt een kwantitatief beeld gegeven van de doelstellingen op dit beleidsterrein. Ruimte voor een gerichte analytische benadering van (reeksen van) cijfers is er via (evaluatie)onderzoek naar de effectiviteit van de reïntegratie-inspanningen. In de paragraaf over evaluatieonderzoek van artikel 23 wordt een overzicht gegeven van lopend en gepland evaluatieonderzoek.


-----
Vraag 39.
De leden van de D66-fractie blijven bij artikel 25 (Arbeid en Zorg) moeite houden met de prestatie-indicator `omvang discrepantie tussen door werknemers gewenst gebruik verlof en hun feitelijke gebruik ervan' omdat niet helemaal duidelijk is hoe het gewenste verlof wordt gemeten en wat het verband tussen de prijs van en de gevraagde hoeveelheid verlof is.

Antwoord vraag 39.
In de begroting 2005 zal worden ingegaan op de uitkomsten van het in opdracht van het ministerie van SZW door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uitgevoerde onderzoek naar behoefte


18

aan en gebruik van verlofarrangementen. Dit onderzoek brengt per verlofregeling het bestaan en de grootte van een eventuele discrepantie in beeld. Dit rapport is op 21 april 2004 ter kennisneming naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd, waarbij is aangegeven dat de onderzoeksresultaten zullen worden betrokken bij de in 2004 gestarte evaluatie van de Wet arbeid en zorg. In het SCP- onderzoek is de discrepantie tussen behoefte en gebruik voor de verschillende verlofvormen nagegaan en uitgedrukt in een percentage, dat aangeeft wat het aandeel van de groep behoeftige niet-gebruikers is op de totale groep behoeftigen. Uit het SCP-onderzoek bleek verder dat het gebruik van langerdurend onbetaald verlof mede wordt bepaald door de mogelijkheden om dit verlof te financieren.


-----
Vraag 40.
Waarom worden er uitsluitend cijfers over de budgetflexibiliteit bij de begrotingsuitgaven gegeven? Ook in de premiesector moeten er toch cijfers te geven zijn over (per regeling) de verhouding tussen uitgaven, premie-inkomsten en vermogenspositie?

Antwoord vraag 40.
In tegenstelling tot de aankondiging in mijn brief van 1 juni 2004 zal ik ook de cijfers over de budgetflexibiliteit van de premie-uitgaven in de begroting 2005 opnemen.


-----
Vraag 42.
Indicatoren voor de uitvoering (UWV, CWI, SVB) worden geïntegreerd in de bijlage over ZBO's en RWT's. Wat betekent dit voor het inzicht in de kosten van de door deze instellingen uitgevoerde regelingen? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat deze wel goed inzichtelijk moeten zijn.

Antwoord vraag 42.
De uitvoeringskosten per regeling worden net als voorgaande jaren gepresenteerd op het desbetreffende beleidsartikel. De bijlage 9 over ZBO's en RWT's geeft een totaaloverzicht van alle uitvoeringskosten van CWI, SVB en UWV in de periode 2003-2009. De bijlage bevat tevens een overzicht van de uitvoerings-prestatie-indicatoren waarmee UWV, SVB en CWI aangestuurd worden. Via de toezending van de kwartaal- en jaarverslagen van UWV, SVB en CWI zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de gerealiseerde uitvoeringskosten en de resultaten op de uitvoerings-prestatie-indicatoren.


-----
Vraag 43.
Waarom worden bij het inkomensbeleid geen Lorenzcurves, Gini-coëfficiënten e.d. gepresenteerd? Wat is de rol van puntenwolken in de nieuwe begrotingsopzet?

Antwoord vraag 43.
De uitwerking van het beleid op de inkomensontwikkeling van huishoudens wordt in de begroting getoetst aan de hand van zogenaamde standaard-koopkrachtcijfers. Het voordeel van het hanteren van deze standaard huishoudens is dat eenduidig het effect van overheidsbeleid kan worden


19

geëvalueerd. De in de vraag genoemde kengetallen (Lorenzcurves, Gini-coëfficiënten e.d.) geven in één kengetal een samenvatting van een grote hoeveelheid informatie. De ontwikkeling van deze kengetallen wordt echter voor het grootste deel bepaald door demografische factoren. Ook de omvang en samenstelling van de bevolking, en de effecten van huishoudspecifieke gebeurtenissen (baanaanvaarding of verlies, wijziging van huishoudsamenstelling) leiden tot mutaties in deze kengetallen. Mutaties in deze kengetallen zijn dus lastiger te duiden. Daarnaast is het maken van betrouwbare ramingen (voor het komende begrotingsjaar) voor deze grootheden vanwege de beperkte tijdige beschikbaarheid van de voor deze kengetallen noodzakelijke gegevens niet mogelijk. Puntenwolken kunnen extra informatie geven over de mate van spreiding van inkomenseffecten. Deze puntenwolken zijn beschikbaar via de publicaties van het CPB.


-----
Vraag 44.
Wat is op bladzijde 24 de prestatie-indicator PM?

Antwoord vraag 44.
In mijn brief van 1 juni 2004 heb ik een eerste beeld gegeven van de door mij voorgenomen operationele doelstellingen en prestatie-indicatoren. De prestatie-indicator bij de operationele doelstelling 2 van artikel 35 (verbreden en verdiepen van het emancipatieproces) was toen nog niet ingevuld. Inmiddels is gebleken dat hiervoor op dit moment nog geen goede prestatie-indicator voorhanden is. De prestatie-indicator pm vervalt derhalve.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)


20

Nr. 29 200 XV
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft over de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de opzet van een nieuwe begrotingsstructuur van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (29 200 XV, nr.
88) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op ..... gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Hamer

Adjunct griffier van de commissie,
Esmeijer

Opmerkingen en vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie nemen met tevredenheid kennis van dat in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de samenhang tussen de verschillende beleidsinstrumenten beter gepresenteerd zal worden. Dat sluit aan bij de wens van de leden van de CDA-fractie om te komen tot nog betere informatie over de doelen en effecten van beleid en geleverde prestaties en dat leidt uiteindelijk tot een betere verantwoording. Naar aanleiding van de brief met bijlagen van de minister, hebben de leden van de CDA-fractie nog wel een aantal vragen.


1. Kan de minister de gekozen hoofddoelstellingen van beleid nader expliceren?


2. Kan een transponeringsstabel van de artikelen en operationele doelstellingen uit de begroting 2004 worden gepresenteerd?


3.De leden van de CDA-fractie constateren een aantal geheel nieuwe doelstellingen, zoals bij de artikelen 21, 26, 28 en 32. Kan de minister aangeven welke motivatie hieraan ten grondslag ligt?


4. De leden van de CDA-fractie merken op dat niet voor iedere doelstelling concrete instrumenten ter beschikking staan. Kan de minister per doelstelling aangeven over welke instrumenten hij beschikt en hoe die in relatie staan tot de geformuleerde operationele doelstellingen en prestatie- indicatoren?


5. Kan de minister ook toelichten waarom een aantal van de huidige prestatie-indicatoren nog slechts als kengetal (artikelen 24 en 31) gehanteerd worden?


6. Kan de minister toelichten hoe het verband aangegeven zal worden tussen indicatoren voor de operationele doelstellingen enerzijds en anderzijds de indicatoren voor de uitvoering (UWV, CWI, SVB) die in een afzonderlijke bijlage worden opgenomen?


21


7. Hoe blijft de overzichtelijkheid van de begroting gehandhaafd? De leden van de CDA-fractie vragen dit omdat er juist voor gekozen is om het premie-gefinancierde deel in de begroting te integreren.


8. De leden van de CDA-fractie vragen of, aangezien er nu sprake blijkt te zijn van een (gedeeltelijk) gesegmenteerde overlap vertonende begroting, het niet voor de hand had gelegen om de begrotingsstructuur eerder te wijzigen. Wat is de aanleiding dit nu ter hand te nemen?


9. Kan de minister nader toelichten waarom meer informatie danwel indicatoren op het gebied van fraude en handhaving pas in de begroting van 2006 kunnen worden opgenomen? Is daar nu te weinig informatie over beschikbaar?


10. Kan de minister nader toelichten hoe de doelstellingen 21 (inkomensbeleid) en 22 (arbeidsparticipatie) zich tot elkaar verhouden? Waarom zijn de onderdelen van doelstelling 21, die gericht zijn op arbeidsparticipatie door bestijden van de armoedeval (21.01.02 en 21.02.01), niet ondergebracht bij art. 22?


11. De hoofddoelstelling Inkomensontwikkeling en artikel 21 inkomensbeleid zijn nieuw op de begroting, terwijl het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toch ook in het verleden de kengetallen ten aanzien van de koopkracht berekende. De koopkrachtcijfers worden nu opgevoerd als prestatie-indicatoren. Kan de minister aangeven hoe hij denkt sturing te geven aan de koopkrachtontwikkeling als gevolg van beleidswijzigingen? Volgt de koopkrachtontwikkeling immers niet meer uit het gehele kabinetsbeleid en dient het inkomensbeleid niet primair gevoerd te worden middels de inkomstenbelasting?
De leden van de CDA fractie vragen kortom naar de overwegingen om artikel 21 op te nemen. Heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hiermee volgens het kabinet een aansturende of coördinerende taak wat betreft het inkomensbeleid?


12. Kan de minister toelichten waarom de doelstellingen van artikel 25 (Arbeid en Zorg), die toch betrekking hebben op de arbeidsrelaties, niet zijn ondergebracht bij de hoofddoelstelling moderne arbeidsrelaties (bij 2 en 11)?


13. De leden van de CDA fractie vragen of de subsidies uit artikel 25, zoals kinderopvang, niet beter bij artikel 32 ondergebracht kunnen worden. Graag zien de leden van de CDA-fractie een reactie tegemoet.


14. Kan de minister ook reageren op de gedachte om het levensloopbeleid nadrukkelijk een plaats te geven binnen de hoofddoelstelling moderne arbeidsrelaties?


15. Waarom zijn geen prestatie-indicatoren opgenomen bij art. 27 (regulering van individuele arbeidsrelaties), met name waar het gaat om het bevorderen van gelijke kansen op en toegang tot de arbeidsmarkt?


16. Waarom zijn geen prestatie-indicatoren of kengetallen opgenomen bij art. 28 (pensioenbeleid), bijvoorbeeld de dekkingsgraad?


22

Opmerkingen en vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor de nieuwe begrotingsstructuur voor de begroting SZW 2005. De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het idee om te komen tot meer samenhang in de begroting van het ministerei van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter bevordering van de transparantie en verantwoording. Zij hebben echter wel een aantal vragen bij onderdelen zoals deze nu zijn uitgewerkt.


17. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een nieuwe artikelindeling voor de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2005 gericht moet zijn op doelstellingen van beleid en niet op basis van wetten. Door een nieuwe artikelindeling kan de informatiewaarde van de begroting toenemen. Deze leden geven daarnaast ook aan dat het effectiever en efficiënter beheren van doelen een goed streven is. De leden van de PvdA-fractie vragen alleen wel of de minister van plan is deze nieuwe aanpak te evalueren. Zo ja, wanneer? Zo nee, kan de minister aangeven waarom niet?


18.De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in een algemeen beleidsartikel over inkomensbeleid met daarin opgenomen prestatie-indicatoren voor de koopkrachtontwikkeling. Deze leden zijn echter van mening dat om de doelstelling om een gespreide inkomensontwikkeling over de verschillende inkomensgroepen meetbaar te maken, het nodig is om ook de koopkrachtontwikkelingen weer te geven van hogere inkomensgroepen. In het Nibud-onderzoek (uitgevoerd in opdracht van de PvdA) van mei 2004 zijn koopkrachtcijfers berekend van een negental verschillende huishoudens. Is de minister bereid deze huishoudtypes mee te nemen in de prestatie-indicatoren voor 2005? Zo nee, waarom niet?


19. De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe operationele doelstelling in beleidsartikel 22 om te komen tot een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten. Deze leden vragen echter of deze doelstelling voldoende meetbaar is gemaakt met de indicatoren die voorgesteld worden. Kan de minister hier een toelichting op geven?


20. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de arbeidsparticipatie van Wajongers niet goed naar voren komt in het beleidsartikel 22. Deze leden vragen aan de minister om bij de prestatie-indicatoren voor de derde operationele doelstelling ook het percentage werkende Wajongers als indicator op te nemen. Kan de minister dit toezeggen?


21. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in één integraal beleidsartikel 23 `Reïntegratie'. Hierdoor komen samenhangende reïntegratiecijfers per wetsdoelgroep beschikbaar. Zij zijn echter van mening dat de maatregelen die werkgevers moeten stimuleren om arbeidsgehandicapten en werklozen in dienst te nemen niet worden meegenomen in dit beleidsartikel. De vraag van deze fractie is of de minister dit in de prestatie-indicatoren voor de begroting 2005 wil opnemen? Zo nee, waarom niet?


22. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de duurzame uitstroom naar werk na een traject een belangrijke prestatie-indicator is voor het beleidsartikel `Reïntegratie'. Duurzame uitstroom is dé indicator om aan te geven hoe effectief de reïntegratie-instrumenten zijn ingezet.


23

Deze leden vinden dat hier in het voorliggende voorstel te weinig aandacht aan wordt besteed. Kan de minister aangeven welke definitie hij hanteert voor duurzaamheid?
De leden van de PvdA-fractie zouden graag prestatie-indicatoren willen zien voor duurzaamheidscijfers na zes maanden en cijfers over de duurzaamheid na twaalf maanden. Is de minister bereid deze op te nemen in de indicatoren van de begroting 2005? Zo ja, welke indicatoren? Zo nee, waarom niet?

23. De leden van de PvdA-fractie vragen of bij de kengetallen voor de prestatie-indicatoren bij het beleidsartikel 23 ook het gebruik premiekorting en no-riskpolis door werkgevers toegevoegd kan worden. Zo nee, waarom niet?


24. De leden van de PvdA-fractie vinden het een goed streven om de prestatie-indicatoren op het gebied van naleving van reïntegratietrajecten op te nemen in de begroting 2005. Kan de minister aangeven waarom er wel indicatoren zijn voor de naleving van deelname aan trajecten in het kader van de Wet REA en de WW en niet voor de WWB (W-deel)?


25. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat met de invoering van de nieuwe Wet Basisvoorziening Kinderopvang ook gemeten dient te worden in hoeverre de vraag naar kinderopvang afwijkt van het feitelijke gebruik van kinderopvang. Deze leden vragen aan de minister waarom bij het beleidsartikel 25 `Arbeid en Zorg' bij operationele doelstelling 2 ook niet de prestatie-indicator: "omvang discrepantie tussen door werknemers gewenst gebruik en hun feitelijk gebruik van kinderopvang", opgenomen is (vergelijk prestatie-indicator verlof)?


26. De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van operationele doelstelling 2 onder beleidsartikel 25 om te komen tot `kwalitatief verantwoorde' kinderopvang. Deze leden vragen echter of deze doelstelling voldoende meetbaar is gemaakt met de indicatoren die voorgesteld worden. Hoe gaat de minister de doelstelling waarmaken en de kwaliteit monitoren nu bij de wetsbehandeling de Algemene maatregel van Bestuur die de kwaliteit moest regelen, is komen te vervallen en hier niets over opgenomen wordt? Kan de minister hier een toelichting op geven?


27. De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat er geen prestatie-indicatoren voorgesteld worden voor de beleidsartikelen 26 (overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medenzeggenschap), 27 (regulering van individuele arbeidsrelaties) en 28 (pensioenbeleid). Deze leden zouden graag inzicht krijgen in de streefcijfers en inspanningen die de minister beoogt op deze beleidsartikelen. Kan de minister hier inzicht in verschaffen? Zo nee, waarom niet?


28. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in beleidsartikel 29 het aspect van de arbeidsomstandigheden onderbelicht is. Kan de minister aangeven waarom de operationele doelstellingen in de begroting van 2004 inzake het stimuleren tot verbeteren van arbeidsomstandigheden niet gehandhaafd blijft voor de begroting van 2005? Deze leden zouden prestatie-indicatoren willen laten opnemen in de begroting 2005 voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden. Is de minister bereid deze op te nemen in de indicatoren van de begroting 2005? Zo ja, welke indicatoren? Zo nee, waarom niet?


24


29. De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat in beleidsartikel 30 voor de begroting 2005 (Inkomensbescherming met activering) geen prestatie-indicatoren zijn opgenomen voor aspecten van armoedebestrijding (onder meer huishoudens met problematisch schulden). De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat dit een belangrijke indicator is om het armoedebeleid van de overheid meetbaar te maken. Kan de minister aangeven op basis van welke indicatoren het armoedebeleid meetbaar wordt gemaakt?


30. De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van operationele doelstelling 1 onder beleidsartikel 31 om zorg te dragen dat `een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers'. Deze leden vragen echter wel of deze doelstelling voldoende meetbaar is gemaakt met de indicatoren die voorgesteld worden. Hoe gaat de minister de doelstelling verantwoorden dat de uitvoering van dit beleidsartikel doeltreffend en doelmatig gebeurt? Kan de minister hier een toelichting op geven?


31. Het heeft de leden van de PvdA-fractie verbaasd dat in beleidsartikel 31 geen prestatie- indicatoren opgenomen zijn voor de tweede operationele doelstelling voor het waarborgen van een inkomensgarantie voor jonggehandicapten. Is de minister voornemens alsnog prestatie-indicatoren op te nemen in de begroting 2005 voor wat betreft de tijdigheid en rechtmatigheid van het verstrekken van een Wajong-uitkering? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, mede met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Financiën om veranderingen aan te brengen in structuur van de begroting met als doel de samenhang in de begroting te verbeteren. Tevens zullen deze veranderingen leiden tot de integratie van de begrotings-, premiegefinancierde en fiscale uitgaven en een nieuwe indeling van de begroting voor 2005. De leden van de VVD fractie zijn voor veranderingen die ervoor zorgen dat de begroting duidelijker wordt, zodat de controlerende taak van de Tweede Kamer beter uitgevoerde kan worden. Wel bestaan er ten aanzien van het door de minister aangeboden voorstel nog enkele vragen.


32. De leden van de VVD-fractie willen ingaan op de comptabiliteitswet. De minister schrijft dat hij bij de structuur van de beleidsartikelen uitgaat van de integrale beleidsdoelstellingen ongeacht de financieringsvorm. Hiermee wordt zoals wordt aangegeven in de brief, de lijn gevolgd die eerder in de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ingezet. De aan het woord zijnde leden willen de minister vragen duidelijkheid te verschaffen over de eventuele knelpunten die bij de vernieuwde structuur naar boven zijn gekomen bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo ja zijn deze aangepast voor de structuur van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zo nee, is de nieuwe structuur die bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ingevoerd wel geëvalueerd? Kan de minister tevens aangeven hoeveel overlap er door de nieuwe begrotingsstructuur teniet wordt gedaan? Bovendien vragen de aan het woord zijnde leden in te gaan op het verschil in financiering daar waar het gaat om werknemersverzekering en volksverzekering. De aan het woord zijnde


25

leden zijn er nog niet van overtuigd dat in de begrotings- en beleidsverantwoording dit onderscheid kan worden opgeheven.


33. De leden van de VVD-fractie constateren dat in de bijlage bij de algemene opmerkingen wordt ingegaan op de handhavingsindicatoren. Hierin staat dat vanwege het vernieuwende karakter van informatiesets die meer zegt over de feitelijke kenmerken van de gepleegde fraude en handhaving een deel van de verbeteringen pas in 2006 zichtbaar zullen zijn. De leden van de VVD-fractie willen de minister vragen duidelijkheid te verschaffen over welke verbeteringen in 2005 en welke in 2006 zichtbaar zullen worden, wat de achterliggende oorzaak is voor de latere zichtbaarheid en of op alle andere gebieden de verbeteringen wel in 2005 zichtbaar zullen zijn en zo nee waarom niet?


34. De leden van de VVD-fractie vragen naar de administratieve kosten die ten grondslag liggen aan de prestatie-indicatoren. Per beleidsartikel worden gemiddeld 28 prestatie-indicatoren vermeld. Kan de minister aangeven of hij bereid is te kijken of het aantal prestatie-indicatoren kan worden teruggebracht zonder dat daarmee de controleerbaarheid van de presentatie in het geding komt, zo nee kan hij hiervoor een goed gefundeerde reden geven? En kan de minister tevens aangeven wat de kosten zijn die met het berekenen van de prestatie-indicatoren is gemoeid?


35. De leden van de VVD-fractie willen van de minister weten hoe zij op de hoogte worden gehouden over de vooruitgang die geboekt wordt op de doelstellingen die aan deze verandering in de begrotingsstructuur ten grondslag liggen en of de minister bereid is tot verdere aanpassingen wanneer blijkt dat de huidige aanpassingen onvoldoende effect hebben?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 zijn zeer te spreken over het voornemen om de structuur van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te herzien, zodat deze meer VBTB-proof wordt. Op een aantal punten ziet de voorgestelde nieuwe structuur er veelbelovend uit. Wel hebben de leden van de D66-fractie nog een aantal vragen en suggesties voor verbeteringen. Helaas zijn er ook begrotingsartikelen waar de voorstellen volstrekt onder de maat zijn, bijvoorbeeld omdat er geen prestatie-indicatoren zijn geformuleerd. De leden van de D66- fractie zijn zich ervan bewust dat gewenste maatschappelijke effecten niet altijd causaal en één-op- één te koppelen zijn aan het gevoerde beleid. Daar staat tegenover dat nut, noodzaak en vorm van zulk beleid juist dan kritisch (her)overwogen zouden moeten worden. In ieder geval is niet te begrijpen waarom de output van het ministerie van SZW in de bedoelde gevallen niet op de één of andere manier geoperationaliseerd zou kunnen worden. Waar dat niet gebeurt is sprake van gemakzucht en/of angst voor ontmaskering, of de algemene doelstelling is niet goed gekozen. Waar het niet zozeer om de effecten van beleid gaat zou de prestatie kunnen liggen in een goede uitvoering (bijv. aantal klachten, rechtmatigheid). De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de SZW-begroting zo snel mogelijk 100% VBTB-proof moet zijn (WWW-vragen op alle artikelen 100% deugdelijk ingevuld en mutatis mutandis idem in de verantwoording). 36. Wat zijn hier de ambities van het kabinet?

37. De leden van de D66-fractie vinden dat de operationele doelstellingen en prestatie-indicatoren bij artikel 22 Arbeidsparticipatie nader geconcretiseerd en gemoderniseerd moeten worden.


26

Voor de ontwikkeling van de kenniseconomie is het essentieel dat er een goed werkende arbeidsmarkt voor en beschikbaarheid van kenniswerkers is. Uit de opzet van artikel 22 blijkt niet dat SZW er iets aan doet om dat te bereiken. De leden van de D66-fractie vinden dat dat moet veranderen.
Kan de doelstelling `beheerste ontwikkeling van de loonkosten' niet nader geconcretiseerd worden, bijvoorbeeld door te kijken naar de arbeidsinkomensquote of door te vergelijken met loonkostenontwikkelingen in het buitenland?
Waarom zijn er geen indicatoren voor de werking/flexibiliteit van de arbeidsmarkt opgenomen? Te denken valt aan de frictiewerkloosheid, het aantal (langdurig) onvervulde vacatures e.d. Waarom wordt niet gekeken in hoeverre het CWI ook daadwerkelijk `levert' aan sectoren waar tekorten aan werknemers zijn ondanks het feit dat er in bijvoorbeeld de bijstand evident arbeidsaanbod moet zijn?
Waarom wordt er niet getoetst op de doelstelling `economische zelfstandigheid van mannen en vrouwen'?

38. De leden van de D66-fractie hebben de indruk dat de nieuwe opzet op het gebied van reïntegratie tot belangrijke verbeteringen kan leiden in het inzicht in de effectiviteit van reïntegratiemiddelen. Wel merken de leden van de D66-fractie op dat het feit dat iemand na een traject aan het werk komt niet noodzakelijk te danken is aan dat traject. Ook wijzen zij er op dat de Amerikaanse econometrist Heckman een aantal jaren geleden de Nobelprijs economie heeft gewonnen voor zijn onderzoek dat aantoont dat werkgelegenheidsbeleid/-subsidies vaak (niet altijd) niet alleen ineffectief zijn en zelfs de werkgelegenheid op langere termijn kunnen schaden (dit besef lijkt tot weinig politici doorgedrongen). De analyse van (reeksen van) cijfers is dus erg belangrijk voor de beoordeling van de effectiviteit. Welke ruimte bestaat er voor een dergelijke analytische benadering?

39. De leden van de D66-fractie blijven bij artikel 25 (Arbeid en Zorg) moeite houden met de prestatie-indicator `omvang discrepantie tussen door werknemers gewenst gebruik verlof en hun feitelijke gebruik ervan' omdat niet helemaal duidelijk is hoe het gewenste verlof wordt gemeten en wat het verband tussen de prijs van en de gevraagde hoeveelheid verlof is.

40. Waarom worden er uitsluitend cijfers over de budgetflexibiliteit bij de begrotingsuitgaven gegeven? Ook in de premiesector moeten er toch cijfers te geven zijn over (per regeling) de verhouding tussen uitgaven, premie-inkomsten en vermogenspositie?

41. Wat is het verschil tussen prestatie-indicatoren en kengetallen? Zijn kengetallen prestatie- indicatoren waar de minister niet op afgerekend wil worden? Zijn kengetallen te beschouwen als een soort illustratie van de omgeving of zijn het de cijfers die noodzakelijk zijn voor de raming (p*q)?

42. Indicatoren voor de uitvoering (UWV, CWI, SVB) worden geïntegreerd in de bijlage over ZBO's en RWT's. Wat betekent dit voor het inzicht in de kosten van de door deze instellingen uitgevoerde regelingen? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat deze wel goed inzichtelijk moeten zijn.


27

43. Waarom worden bij het inkomensbeleid geen Lorenzcurves, Gini-coëfficiënten e.d. gepresenteerd? Wat is de rol van puntenwolken in de nieuwe begrotingsopzet?

44. Wat is op bladzijde 24 de prestatie-indicator PM?

45. Zowel bij het artikel over inkomensbeleid als bij het artikel over arbeidsparticipatie komen er cijfers over de armoedeval en de wig. Ligt het niet voor de hand dergelijke cijfers zoveel mogelijk te bundelen, aan te vullen met de replacement rate en onder te brengen bij één artikel?