Socialistische Partij

Belangrijkste les na commissie Blok: luister naar de mensen

31-08-2004 * Op haar eerste officiële werkdag na het zomerreces, begon de Tweede kamer met de behandeling van de conclusies van de commissie Blok, die het integratiebeleid van de laatste decennia heeft onderzocht. Namens de SP voerde Jan Marijnissen het woord. Zijn belangrijkste conclusies: luister beter naar de mensen en wacht niet langer met concrete maatregelen om echt samen leven mogelijk te maken.

De bijdrage van Jan Marijnissen in de eerste termijn:

Het was eind jaren zestig toen in mijn woonplaats Oss de eerste gastarbeiders verschenen. Aangeworven door bedrijven als Thomassen en Drijver, Zwanenberg, Unox en de tapijtfabrieken, verruilden duizenden voornamelijk Turken hun vaderland voor een verblijf in Nederland. Nou ja, verblijf: vooral om hier te werken, geld te verdienen en daarna weer terug te gaan.

Ik zie nog de eersten op een zomerse zondagmiddag eenzaam rondschuifelen in het verder verlaten stadscentrum. Huis en haard, gezin en vrienden, land en cultuur verlaten om elders in den vreemde geld te gaan verdienen om te overleven. Ik vond het onvoorstelbaar. Hoe groot moest de uitzichtloosheid zijn om de vernedering te kunnen verdragen van een arts die je in de mond kijkt om je daarna goed of af te keuren. En dan die eenzaamheid-voor-lange-tijd die wachtte.

Het was een tijd van spanning op de arbeidsmarkt, een tijd waarin de vakbonden looneisen konden stellen en dat ook deden. De wederopbouw was voltooid en de loonmatiging was al lang volgehouden, ten behoeve van de wederopbouw, de bestedingsbeperking, de concurrentiepositie van het land, en ga zo maar door. Daar waar veel landen toen al besloten de productie te gaan innoveren en te rationaliseren, koos het Nederlandse bedrijfsleven er vooral voor nieuwe arbeidskrachten te gaan werven in het Mediterrane gebied.

Niet lang na die eerste kennismaking zou ik hun collega worden: eerst op de ijsfabriek en later op de worstfabriek van Zwanenberg. We hadden daar drie tafels met alleen maar Nederlanders, eentje met Spanjaarden, eentje met Turken. Onder het werk en in de schaft hadden we contact. Praten was niet makkelijk, maar al snel werden de eerst woordjes Nederlands geleerd en was onderlinge communicatie mogelijk. Natuurlijk velen keken aanvankelijk een beetje raar aan tegen de nieuwkomers, maar met de tijd ging dat over en werden het collega's. Als de baas probeerde om misbruik te maken van de onwetendheid over rechten en plichten, dan werden de buitenlandse collega's niet in de steek gelaten. Ze hoorden er immers bij, en dus kwamen we voor ze op.

Het was de tijd dat gastarbeiders werden ondergebracht in pensions, niet zelden in bezit en geëxploiteerd door de fabriek waar men werkte. Ik heb er destijds veel van binnen gezien. De mensen vertelden immers over de misstanden. Een hoge huur, slecht eten, geen privacy, met zessen op één kamer, dezelfde toestanden die je nu nóg kunt aantreffen in bijvoorbeeld Zuid Oost Brabant, Noord Limburg en sommige grote steden.

Met de bewoners en een groep collega's klaagden we die misstanden aan op de fabriek. En met succes, geleidelijk zou de toestand in de jaren zeventig verbeteren. Overigens, niet dankzij de bedrijven, eerder ondanks hen. Het was vooral het besluit van mensen om zelfstandig woonruimte te gaan zoeken dat hun woon- en leefomstandigheden verbeterde.

Ik heb met eigen ogen gezien - en zie het nóg - hoe bedrijven (nu vooral in delen van de land- en tuinbouw) zich de voordelen van de arbeidsmigratie toe-eigenen: lage lonen, hoge opbrengst, lage kosten, lange werktijden. Voor de mensen waar het hier om gaat toont men verder weinig belangstelling. Dat werd helemaal duidelijk toen begin jaren tachtig ook hier de industrie ging mechaniseren en automatiseren: gastarbeiders werden massaal gedumpt in de WW of de WAO (dat kon toen nog).

Het was de tijd dat veel gastarbeiders voor de keus stonden: hier blijven of terugkeren. Velen besloten hier te blijven en hun gezin te laten overkomen, en zich hier voorgoed te vestigen. Vanaf dat moment zou ons land een land van mensen met een verschillende culturele achtergrond zijn.

De overheid heeft lange tijd een blinde vlek gehad als het ging om de gevolgen van die zich wijzigende bevolkingssamenstelling. Die blinde vlek werd veroorzaakt door vooral desinteresse, vooroordelen en een foute analyse. De desinteresse blijkt uit de vrijblijvendheid waarmee men tegen de materie aankeek. De jaren tachtig, de jaren van de opkomst van het neoliberalisme, waren toch vooral de jaren van de individualisering, veel belangstelling voor hoe het er in volkswijken aan toeging was er niet in de politiek.

Hoewel er veel mensen aan de bel trokken over de gevolgen van een opeenstapeling van problemen (werkloosheid, armoede, verpaupering, moeilijke integratie, slechte huisvesting), was de politiek toch vooral bezig met prestigeprojecten en zelfvoldaanheid. Mensen die het feest van de vooruitgang bedierven door te wijzen op de misstanden werden beschouwd als zeurpieten, als zijnde intolerant en eigenlijk als latente racisten. Natuurlijk kende en kent ons land intolerantie, discriminatie en racisme, maar het gemak waarmee toen mensen die aandacht vroegen voor de groeiende problemen onder deze termen werden gebracht, laat zien dat de heersende politici van toen zich lieten leiden door vooroordelen. Iets waar zij anderen, die oprechte bedoelingen hadden, van betichtten.

Deze houding moest wel leiden tot een foute analyse. De heersende opvatting was: Zo er al problemen zijn, dan lossen die zich in de tijd vanzelf wel op. De integratie van de nieuwkomers heeft gewoon wat tijd nodig. Vervolgens ging men over tot de eigen orde van de dag. Misschien werd er hier en daar wat subsidie gegeven, maar dat was het dan wel.

Over analyse gesproken. Het is steeds mijn overtuiging geweest dat overheden mensen niet kunnen integreren, doen participeren, doen emanciperen. En dat is maar goed ook. Mensen doen dat zélf. De overheid heeft de verantwoordelijkheid en daarmee de dure plicht daarvoor de omstandigheden te creëren. Emanciperen, participeren (meedoen) en daarmee integreren vindt plaats in het gewone dagelijkse leven: op school, op de fabriek en op kantoor, bij de bakker en op het sportveld. De overheid heeft gefaald dáár in te investeren. In de afgelopen twintig jaar is onze samenleving steeds meer een gesegregeerde (gescheiden) samenleving geworden. Daarmee is de emancipatie, de participatie en dus de integratie onnodig schade berokkend.

Ik ben het met de commissie Blok eens waar zij stelt dat `de integratie van veel allochtonen burgers - geheel of gedeeltelijk - geslaagd is'. Velen hebben inmiddels hun weg in de samenleving gevonden, maar dat is vooral de verdienste van de betrokkenen zelf en de samenleving, uitdrukkelijk níet de verdienste van de overheid en haar beleid.

Het is eerder ondanks dan dankzij dat beleid dat velen hier een bestaan hebben kunnen opbouwen en een toekomst voor hun kinderen hebben kunnen organiseren. Deze mensen zijn geen zielenpieten maar hele pieten. Het doet mij heel erg goed als ik zie hoe veel jonge mensen van allochtone afkomst meedoen in onze samenleving. Als ik dat zeg, denk ik onwillekeurig ook aan mijn collega's van weleer bij Zwanenberg. Laten we zorgen dat die mensen - nu inmiddels oud en vaak versleten - een goede oude dag hebben. Daar hebben Nederlanders recht op en zij ook.

Bijna twee jaar geleden besloot de gehele Tweede Kamer tot `het instellen van een parlementair onderzoek naar het gevoerde integratiebeleid'. Twee doelen werden er in de betreffende motie genoemd:
1. Antwoord geven op de vraag: `Welke oorzaken liggen ten grondslag aan het feit dat het integratiebeleid onvoldoende geslaagd is?' en 2. `Lever bouwstenen aan voor een nieuw te formuleren beleid.'

Terugkijkend is mijn fractie van mening dat in alle objectiviteit gesteld kan worden dat het heel goed is geweest dat de Kamer dat besluit nam. De discussie over het integratiebeleid zat volledig op dood spoor. Politieke partijen hielden elkaar in de greep zodat er niets tot weinig op het punt van integratiebeleid gebeurde.

Het instellen van een parlementaire onderzoekscommissie kan in zo een situatie een probaat middel zijn om de patstelling te doorbreken om zo de discussie vlot te trekken. De commissie Blok heeft dat gedaan. Ze hééft onderzoek gedaan naar het falende integratiebeleid, en ze hééft bouwstenen aangedragen voor een ander beleid. Daarmee hebben ze de patstelling doorbroken en de discussie vlot getrokken.

Mijn fractie wil hier haar waardering uitspreken voor het werk van de commissie. Maar omdat dat opgevat kan worden als slechts een beleefde gemeenplaats, voeg ik er meteen aan toe: niet alleen waardering voor het werk, maar ook voor de vruchten van dat werk.

Natuurlijk leven er in mijn fractie op een aantal punten opvattingen die anders zijn dan van de commissie, of standpunten die verder gaan. Maar wij begrijpen dat je niet alles kunt hebben en dat het resultaat van het werk van een commissie waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd zijn, van iedereen de bereidheid veronderstelt om in ieder geval te proberen elkaar te vinden. Dat is gebeurd en ik dank de leden van de commissie daarvoor.

Het debat met de commissie is geweest, vandaag en donderdag praten we met de regering. Want de commissie mag dan bouwstenen hebben aangeleverd, het is zaak dat er nu onder leiding van bouwpastoor Balkenende door de regering een mooi huis neer gezet wordt. En mijn fractie is daar op voorhand niet gerust op.

Gelukkig zijn de Kamer en de regering de fase van ontkenning voorbij. Algemeen is nu de opvatting dat desinteresse en vrijblijvendheid tot het verleden moeten behoren. Ook het kabinet wil aan de slag, maar over de inspanningen van het kabinet wil ik vooraf twee dingen zeggen: 1. Het kabinetsbeleid sociale wetten en sociale voorzieningen te verslechteren verslechtert ook de kansen op geslaagde emancipatie, participatie en dus integratie.
2. De toon die soms door het kabinet en leden van de coalitiefracties worden gebezigd, draagt niet bij aan een klimaat waarin iedereen die hier is zich welkom weet, terwijl dat toch een allereerste voorwaarde is om te kunnen komen tot integratie.

Graag wil ik een aantal facetten van het beleid langslopen. In de komende tijd - hopelijk kan dat snel - zullen de verschillende voorstellen in wetten en regels worden vastgelegd. Dan is de tijd om de voorstellen die door de commissie Blok, de regering en de afzonderlijke fracties zijn gedaan en detail te bespreken. Ik beperk me nu tot de hoofdlijnen, die ik staccato wil langslopen.

Het is goed als er snel een tijdpad voor afgesproken wordt over het vervolg, zodat er ook snel duidelijkheid komt. Dat zou een mooie eerste taak kunnen zijn van de ook door de commissie Blok voorgestelde vaste, speciale Kamercommissie die zich met `integratie' gaat bezig houden.

Op de eerste plaats een paar opmerkingen over inburgering

Het zou goed zijn dat, wanneer iemand zijn of haar partner van buiten de Europese Unie wil laten overkomen, de partner enige, eenvoudige kennis bezit van de Nederlandse taal en van de Nederlandse samenleving. Zo een kennismaking kan bijdragen aan een weloverwogen besluit tot emigratie. Bovendien zal die kennis maken dat, wanneer de immigratie daadwerkelijk plaats vindt, de integratie niet bij nul hoeft te beginnen. Dit valt dus níet in de categorie dwingen en pesten met als enige doel gezinsvorming tegen te gaan. Iets wat ik wél vind van de voorstellen om de leeftijd te verhogen en een inkomenseis in te voeren.

Wij stellen voor hier eens mee te gaan experimenteren. Het zal niet makkelijk zijn, maar als we een goede methode kunnen vinden, dan zou dat een enorme aanwinst zijn voor de integratie. 1. Alfabetisering is de verantwoordelijkheid huwelijksmigrant en partner en van het land van herkomst.
2. Na het met succes afleggen van het toelatingsexamen NT2 niveau 1 en basisoriëntatie in het land van herkomst, volgt toekenning van een Voorlopige Verblijfsvergunning. Verantwoordelijkheid voor het te behalen niveau en financiële verantwoordelijkheid liggen bij huwelijksmigrant en ontvangende partner.
3. Extra leeftijdseisen om een verblijfsvergunning te krijgen (veel genoemd wordt 21 jaar) en extra inkomenseisen aan de ontvangende partner zijn drempeleisen, die een vorm van willekeur en tweedeling inhouden en waarvan de effectiviteit op betere inburgering niet gebleken is. Voorbereiding vragen op het gebied van taal en oriëntatie is volgens ons een veel zinvollere voorwaarde voor toelating.

Het goed beheersen van de taal en kennis hebben van de Nederlandse samenleving is een voorwaarde voor integratie. Hierover is iedereen het nu wel eens.

Ook hier geldt inburgeren, het leren van de taal en het verwerven van kennis van de samenleving doe je zélf. De overheid kan slechts de voorwaarden creëren door middel van het beschikbaar stellen van voldoende, kwalitatief goede onderwijsfaciliteiten. Prioriteit moet gegeven worden aan nieuwkomers en opvoeders. Het krijgen van kinderen en het op school plaatsen van kinderen zijn uitstekende momenten om mensen een (aanvullende) taal- en inburgeringscursus aan te bieden, in het belang van henzelf en van het kind. Deze cursussen worden bekostigd door de overheid. Vrijblijvendheid rond de deelname kan bestreden worden door een voorschot te vragen dat na succesvolle afronding wordt terugbetaald.

Om de inburgering van `oudkomers' te bevorderen moet de overheid: * Meer investeren in laagdrempelige taalscholen in de wijken. * Zorgen voor een breder, beter en gevarieerder cursusaanbod. Bijvoorbeeld: op radio en televisie!
* Wachtlijsten voor taal- en maatschappelijke oriëntatiecursus opheffen.
* Bezuinigingen op inburgering schrappen.
* Taalscholen helpen om samen te werken met consultatiebureaus, maatschappelijk werk, jeugdzorg en GGD.
* Geen marktwerking toestaan in het aanbod van inburgeringcursussen. * Scholen helpen wanneer die een oudercursus aanbieden. * Cursisten financieel verantwoordelijk voor de kosten bij het niet afmaken van de cursus.

De segregatie (scheiding tussen `wit' en `zwart') als het gaat om huisvesting en onderwijs neemt nog steeds toe. Wij willen daar wat aan doen, omdat we - net als de commissie Blok - segregatie ongewenst vinden. Segregatie verkleint de kans op succesvolle integratie. De SP heeft onlangs een groot onderzoek gedaan onder migranten. Uitkomst was dat de overgrote meerderheid van de allochtonen - overigens net als de overgrote meerderheid van de autochtonen - de voorkeur geeft aan samen wónen en samen naar school. 40% van de allochtone ouders geeft zelfs aan te willen verhuizen als dat de mogelijkheid van bezoek door hun kind aan een gemengde school mogelijk maakt. Er zijn allerlei mechanismen die maken dat ondanks de algemeen levende wens van samen wonen en samen leven, én de wens van individuele ouders de beste uitgangspositie voor hun kinderen te krijgen, niet de integratie wordt bevorderd, maar de segregatie. Ik ga niet al die mechanismen opnoemen, dat is al eerder gedaan.

Met betrekking tot onderwijs willen wij dat scholen en gemeenten binnen regionale samenwerkingsverbanden bindende afspraken maken om tot gemengde scholen te komen zodat de school zoveel mogelijk een afspiegeling vormt van de populatie van de stad of regio. Noodzakelijk daarbij is een hechte samenwerking tussen schoolbesturen en gemeenten. Er zou in iedere gemeente of regio een centraal inschrijfpunt (CIP) moeten komen. Ouders met een kind dat naar groep 1 van de basisschool gaat, melden zich aan bij het inschrijfpunt, om vervolgens in goed overleg tot een verantwoorde schoolkeuze te komen. Iedere school werkt met twee wachtlijsten: één voor leerlingen mét een achterstand en één voor leerlingen zónder achterstand. De coördinator van het inschrijfpunt is eindverantwoordelijk voor een evenredige verdeling van leerlingen over de diverse basisscholen met diversiteit (m.b.t. achterstand, religie, taal, etniciteit) als uitgangspunt.

Het grote voordeel van het werken met een Centraal Inschrijf Punt is dat mechanismen die anderen uitsluiten, worden tegengaan. Oneigenlijke instrumenten die leiden tot uitsluiting (zoals een hoge ouderbijdrage) kunnen niet meer gehanteerd worden. Omdat de leerlingtoewijzing via het CIP plaatsvindt, zal elke school zich moeten aansluiten. Als een school zich niet houdt aan de afspraak, kan de financiering van de school worden stopgezet. Ook in het geval van tussentijds overstappen wenden ouders zich tot het CIP waar de plaatsing op een andere school (bijvoorbeeld in verband met verhuizing) gecoördineerd wordt.

Om samen naar school gaan te behouden, respectievelijk te bevorderen, moeten scholen een acceptatieplicht krijgen. Invoering van een acceptatieplicht voorkomt dat de Nederlandse politiek een lange, principiële en weinig vruchtbare discussie over art. 23 van de Grondwet moet gaan voeren. Niet de vrijheid van onderwijs als zodanig is immers het probleem; hét grote probleem is scholierensegregatie.

De huidige gewichtenregeling (extra geld voor leerlingen met achterstand) levert een onbedoelde bijdrage aan de segregatie. Om dit te voorkomen, stellen wij voor om scholen die erin slagen gemengd te worden te belonen. Daarvoor moet de drempel voor achterstandsgeld worden weggenomen en stellen we voor een plafond in te bouwen. Het wegnemen van de drempel maakt dat scholen gefinancierd worden voor elke leerling met achterstand en niet alleen voor een groep. Het inbouwen van een plafond betekent dat een school geen extra financiering voor het wegwerken van achterstanden ontvangt als het percentage van 70% wordt overschreden. Dit stimuleert de school om ook kinderen zónder achterstand toe te laten en niet alleen leerlingen `die extra geld' meebrengen.

De gewichtenregeling moet gebaseerd zijn op het opleidingsniveau van de ouders en de thuistaal. De bezuiniging op de achterstandgelden van 100 miljoen euro moet worden teruggedraaid.

In het onderwijs moet expliciet aandacht worden besteed aan wat ons bindt. Geschiedenis en maatschappijleer dienen aandacht te schenken aan het ontstaan en bestaan van bepaalde waarden en de daaruit voortvloeiende normen. Levens- en wereldbeschouwing hoort thuis in het lespakket van het basis-, middelbaar- en beroepsonderwijs.

Voor zover vroegtijdig uitval van leerlingen niet te voorkomen is, stellen wij voor dat drop-outs in leerwerktrajecten worden ondergebracht. Dat is stukken effectiever dan een uitkering geven om niets te doen. Overigens, die leerwerktrajecten blijken erg succesvol mits de leerling tijd gegund wordt en de begeleiding goed is.

Feitelijk is het zo dat islamitische en christelijk-orthodoxe scholen volledig `zwarte' of `witte' scholen zijn. Wij willen niet dat er nog meer van dergelijke éénzijdige scholen bijkomen. Want deze scholen leveren geen bijdrage aan gemengd onderwijs: het zijn segregatiescholen. De bestaande scholen kunnen hun onderwijs voortzetten maar zouden zich eens goed moeten beraden op de gevolgen van hun opstelling voor het door de samenleving breed gewenste integratieproces.

Dan het huisvestingsbeleid.
Mensen met lagere inkomens hebben weinig keuze als het gaat om huisvesting. Dat geldt dus ook voor veel allochtonen. Velen belanden in wijken met lage huren en verlaten die wijk nooit meer. In veel van die wijken, die vaak worden aangeduid met de vervelende term `achterstandswijken', zien we een opeenstapeling van problemen: armoede, slechte behuizing, lage opleiding, hoge werkloosheid, uitzichtloosheid, vervuiling, vandalisme en criminaliteit. De ruimtelijke concentratie van migranten in achterstandswijken leidt tot beperkte ontmoetingskansen tussen allochtonen en autochtonen en staat integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving in de weg. De commissie Blok concludeert, samengevat, dat stijgende huren, herstructurering, huursubsidiebeleid en het tegengaan van `scheef wonen' het aanbod van betaalbare woningen hebben verkleind en daarmee een bijdrage hebben geleverd aan de segregatie.

Het volkshuisvestingsbeleid zal dus moeten worden aangepast om in de toekomst gemengd wonen tot de norm te kunnen maken. En de landelijke overheid moet het initiatief nemen. Er moet een plan van aanpak komen om segregatie op het gebied van wonen tegen te gaan. Mijn suggesties voor zo een plan:
1. Er moet meer keuzevrijheid komen voor mensen met lage inkomens door een groter aanbod van goedkopere woningen. 2. Sloopplannen moeten hand in hand gaan met compensatieplannen. Sloop van betaalbare woningen in herstructureringswijken, moeten gecompenseerd worden door bouw van betaalbare nieuwbouw, liefst in dezelfde wijk.
3. Randgemeenten en de regio van de grote en middelgrote steden moeten bijdragen aan het huisvesten van mensen met een laag inkomen. Er moeten - ook op Vinex-locaties - meer betaalbare huur- en koopwoningen komen, en de diversiteit in woningaanbod in de grote steden dient te worden vergroot.
4. In een aantal wijken moet de huur verlaagd worden, om daarmee die wijken te openen voor mensen voor wie die buurten nu `op slot' zitten.
5. De huursubsidieregels moeten worden verruimd, opdat de keuzevrijheid voor mensen met lagere inkomens vergroot wordt.

Omdat de omstandigheden en bevolkingsamenstelling per regio verschillend zijn, zouden corporaties en gemeenten per regio overeen moeten komen over hoe door middel van afspraken de keuzemogelijkheden van mensen vergroot kunnen worden.

Wanneer we erin slagen om het samen wonen te bevorderen, dan zal dat onmiddellijk ook een enorme bijdrage leveren aan het bestrijden van de segregatie in het onderwijs.

Links en rechts hoor ik de laatste tijd weer de roep opdoemen om nieuwe arbeidsmigranten hier naartoe te halen. De SP is daar geen voorstander van.
Ten eerste omdat wij het immoreel vinden om opgeleide mensen weg te halen uit Derde Wereldlanden waardoor die landen wél de lasten van de opleiding hebben kunnen dragen maar niet de lusten krijgen. Wij willen niet meewerken aan een braindrain.
Ten tweede: Wat gebeurt er met de werklozen en WAO'ers die kunnen en willen werken? Die zullen bij massale binnenkomst van nieuwe arbeidsmigranten weer op achterstand worden gezet.

Ten derde: Reeds nu komen er jaarlijks meer dan 30.000 mensen naar ons land om hier te werken, mét een vergunning.
Ten vierde: Ervaringen tot nu toe met mensen die voor een baan in de verpleging geworven zijn, zijn niet positief. Taal- en cultuurverschillen leiden tot frustratie en vroegtijdig afhaken. Heel begrijpelijk overigens.

Ten vijfde: Sommige zeggen: We laten ze komen, maar als er geen werk meer is sturen we ze weer weg, want we willen niet dat ze aanspraak kunnen maken op sociale zekerheid. Hierover is de commissie Blok heel duidelijk en spreekt wijze woorden:
`Bij toekomstige arbeidsmigratie wordt voorkomen dat er tussen werknemers verschillen ontstaan in de arbeidsvoorwaarden en dat werkgevers lasten kunnen afwentelen op de samenleving en daarmee het draagvlak voor de verzorgingsstaat aantasten.'

Ten zesde: Waarom voeren wij dit debat? Omdat we hebben vastgesteld dat er een integratieprobleem bestaat in dit land. Zou het niet van realisme getuigen te proberen dat probleem éérst op te lossen, in ieder geval vóórdat we gaan parten over het organiseren van nieuwe arbeidsmigratie.

De commissie Blok stelt met betrekking tot de zelforganisaties, dat `een causaal verband tussen de activiteiten van zelforganisaties en de integratie van individuele personen moeilijk is aan te tonen'. Het is dan ook vooral om die reden dat mijn fractie de conclusie steunt dat subsidiëring aan die organisaties alléén wordt verleend indien en in zoverre die subsidie besteed wordt aan concrete projecten in dienst van de emancipatie en participatie en dus integratie in de Nederlands samenleving.

Nederland is een multicultureel land. Die vaststelling is onomstreden. De fout die lang gemaakt is, is te denken dat multiculturaliteit een goed concept was voor de integratie van nieuwkomers in de bestaande en dominante cultuur. Dat bleek niet het geval. Uit alle cijfers en statistieken en uit de gesprekken die je met mensen voert blijkt dat dit concept niet heeft gewerkt. Wie besluit zich hier definitief te vestigen, heeft maar één weg die tot succes kan leiden en dat is méédoen.

Betekent dat dan dat mensen hun identiteit, hun verleden, hun geloof zelfs zouden moeten verloochenen respectievelijk opgeven? Zeker niet. Je verleden en je identiteit kún je zelfs niet opgeven. En zaken van het persoonlijk geweten zijn er niet voor om onderdeel te worden van publieke afwegingen. Iets anders is het als we het hebben over alle zaken die in de Nederlandse wet staan, en die behoren tot wat we waarden en normen, de publieke moraal noemen. Op die punten mag van iedereen - autochtoon en allochtoon - verwacht worden dat hij - ook op dat punt - méédoet.

Tot slot. Het standpunt van de SP met betrekking tot de integratie van nieuwkomers is als volgt kort samen te vatten:
1. Stop de segregatie.
Geen witte en zwarte wijken meer. Samen wonen, is beter dan apart Geen witte en zwarte scholen meer. Samen naar school is beter dan apart.
2. Meer aandacht voor het leren van de taal en de waarden en normen die karakteristiek zijn voor de publieke moraal hier. Dit geldt voor nieuw- én oudkomers, en is niet vrijblijvend. 3. Investeer veel meer in het onderwijs, vooral in het VMBO en de ROC's. Zorg dat er een verplichte opvang is voor drop-outs. Draai de nieuwlichterij in het onderwijs van de afgelopen tien jaar terug, te beginnen met de basisvorming in het VMBO. 4. Pak de woningnood, de verloedering, de overlast en de criminaliteit in volkswijken keihard aan. Geen consideratie met huisjesmelkers en uitzendbureaus en werkgevers die illegalen in dienst hebben.

De fractie van de SP heeft er vertrouwen in dat we geleerd hebbend van het verleden snel forse vooruitgang kunnen boeken. Maar dan moeten we de desinteresse en de vrijblijvendheid achter ons laten. Dan moeten we aandacht voor dit thema blíjven houden en snel tot daden overgaan.

Toch zal het nog heel wat jaren vergen voor we zijn waar we moeten zijn. Een verkeerd beleid van meer dan dertig jaar is niet één-twee-drie omgebogen in goede resultaten.

Maar, zoals gezegd, mijn fractie heeft er vertrouwen in. Waarom, vraagt u.
Omdat de meesten mensen - autochtoon en allochtoon, wat een vreselijke woorden zijn dat toch - niets liever willen dan gewoon fatsoenlijk met elkaar omgaan en samen werken, samen naar school en samen wonen.

Wil dat slagen is er echter wel één voorwaarde: namelijk dat de overheid de juiste maatregelen neemt en de betrokkenen steun, en daarmee hoop en vertrouwen geeft.

In het begin van mijn betoog vertelde ik over mijn eerste ervaringen met migranten en speciaal de omgang van de Nederlanders met hen. Ik heb in buurten en wijken, in bedrijven en op sportclubs, op scholen en op straat gezien hoe mensen zich - al of niet beroepsmatig - inzetten, keihard inzetten om iedereen in dit land een plaats te geven. Soms met zachte hand, soms door middel van een strenge terechtwijzing, maar allemaal met de vastbesloten wil er iets goeds van te maken. In die mensen heb ik vertrouwen.
Als we in de toekomst bereid zijn meer naar déze mensen te luisteren, dan maken wij van Nederland een Beterland.