Ministerie van Buitenlandse Zaken

Informatievoorziening aan de Eerste Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

Kamerbrief over Informatievoorziening aan de Eerste Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG

Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag

Datum

3 september 2004

Auteur

Mw. drs. B. M. Karel

Kenmerk

DIE-429/04

Telefoon

070 348 48 76

Blad


1/39

Fax

070 348 40 86

Bijlage(n)

15

E-mail

die-in@minbuza.nl

Betreft

Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijftien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen

Mededeling van de commissie aan de raad, het Europees parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Een strategisch partnerschap tussen de EU en India

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep

Voorstel voor een beschikking van de Raad tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van voedingsmiddelen en voedselingrediënten afkomstig van de genetisch gemodificeerde maïslijn NK 603 als nieuwe voedingsmiddelen of nieuwe voedselingrediënten krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie.

Groenboek over Publiek-Private samenwerking en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten.

Mededeling van de Commissie: Naar een Europese strategie voor nanotechnologie

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap

Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bijzondere voorwaarden voor de handel met de delen van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag voert

Het Europese Actieplan Milieu en Gezondheid 2004-2010 (Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité)

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité: Ontwikkelingslanden, internationale handel en duurzame ontwikkeling: de rol van het schema van algemene preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode 2006/2015

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Een efficiënter gemeenschappelijk Europees asielstelsel: de enkelvoudige procedure als volgende stap.

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, "Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie"

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het aandeel van duurzame energie in de EU - Verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van duurzame energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties.

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Verordening tot vaststelling van communautaire code betreffende overschrijding van grenzen door personen

Titel:

Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen

Datum Raadsdocument: 9 juni 2004

Nr. Raadsdocument: 10331/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)391 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m. BZ, BZK, DEF, EZ, FIN en V&W

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep grenzen, Strategisch Comité voor Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA), JBZ-Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Oorspronkelijk was de Commissie, zoals aangekondigd in de mededeling over de buitengrenzen en in het Plan voor het beheer van de buitengrenzen, voornemens een herziening van het Gemeenschappelijk Handboek voor te stellen. Daarbij zouden de verouderde of overtollige bepalingen worden geschrapt. Daarnaast zou het Handboek op andere punten nader worden uitgewerkt of worden verhelderd. Als basis hiervoor zouden een analyse van de problemen die zich in de praktijk voordoen, de resultaten van de Schengencontrolebezoeken, de aanbevelingen in de Schengencatalogus van beste praktijken of de werkzaamheden in een van de organen van de Raad moeten dienen.

Uit de discussies hierover is echter gebleken dat meer in het algemeen naar het gehele bestaande acquis op het gebied van personencontroles aan de grens moet worden gekeken. Dat betekent dat ook aandacht aan de desbetreffende bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en andere besluiten van het uitvoerend comité van Schengen, moet worden besteed om een geconsolideerde en coherente tekst op dit gebied op te stellen.

Bovendien heeft de Commissie besloten van de gelegenheid gebruik te maken om een meer algemene regeling vast te stellen, die ook betrekking heeft op de binnengrenzen, met name op de mogelijkheden om de controles aan de binnengrenzen tijdelijk weer in te voeren indien de omstandigheden dat vereisen.

Dit voorstel voor een verordening gaat dus veel verder dan een eenvoudige herziening, in de strikte zin van het woord, van het Gemeenschappelijk Handboek. Het voorstel is namelijk gericht op de vaststelling van een "communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen", met een deel "buitengrenzen" (titel II) en een deel "binnengrenzen" (titel III). Er bestaat een duidelijke complementariteit tussen beide delen: niet alleen in de definities van "buitengrenzen" en "binnengrenzen", maar ook omdat de voorgeschreven controles aan de buitengrenzen (titel II van deze verordening), dezelfde zijn als de grenscontroles die krachtens titel III van deze verordening in beginsel ve rbodenzijnaandebinnengrenzen.

Voor de binnengrenzen is de inhoud van artikel 2 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en besluit SCH/COM-ex(95)20, 2^e herz. van het uitvoerend comité van Schengen overgenomen en aangepast aan het juridisch kader van de Gemeenschap. Daarnaast is een nieuw element aan het bestaande acquis toegevoegd, namelijk de mogelijkheid om gelijktijdig en gezamenlijk de controles aan de binnengrenzen opnieuw in te voeren in geval van bijzonder ernstige grensoverschrijdende dreigingen (met name bij grensoverschrijdende terroristische dreiging).

Voor de buitengrenzen wordt een onderscheid gemaakt tussen de basiscontrolebeginselen en de praktische uitvoeringsvoorschriften voor deze controles, inclusief de specifieke controlevoorschriften voor de verschillende soorten grenzen (land-, lucht- en zeegrenzen). Deze voorschriften zijn opgenomen in de bijlagen I tot XII bij deze verordening en kunnen in de toekomst worden gewijzigd door middel van een comitéprocedure overeenkomstig artikel 202 van het EG-Verdrag en Besluit (EG) nr. 468/1999.

Deze praktische uitvoeringsvoorschriften zijn aan deze basisverordening gehecht omdat het grotendeels om bestaande regels gaat, die deel uitmaken van het Gemeenschappelijk Handboek of waarin andere bestaande Schengenbesluiten zijn verwerkt. Op deze manier kan het volledige bestaande acquis op het gebied van de grenzen (binnen- én buitengrenzen) in een enkel besluit worden ondergebracht, waardoor een ware "communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen" ontstaat.

Tegelijkertijd vindt de Commissie dat deze praktische uitvoeringsvoorschriften toepassingsmaatregelen behelzen voor de in titel II van deze verordening vervatte beginselen en dat zij dus in de toekomst moeten worden gewijzigd door middel van een comitéprocedure .

Hoewel deze praktische uitvoeringsvoorschriften inhoudelijk grotendeels overeenkomen met de bestaande bepalingen van het Gemeenschappelijk Handboek, zijn waar nodig ook wijzigingen aangebracht, met name om:

a) overtollige bepalingen (bijvoorbeeld herhalingen van bepaalde artikelen van de

Schengenuitvoeringsovereenkomst of van bepaalde delen van de Gemeenschappelijke Visuminstructies) en overbodige bepalingen (bijvoorbeeld het huidige punt 1.1 van deel I over de gevolgen van het toestaan van de binnenkomst, omdat het recht om zich gedurende maximaal drie maanden vrij te verplaatsen binnen de Schengenruimte al bij andere bepalingen van het acquis wordt geregeld ), te schrappen.

b) bepaalde delen verder uit te werken in het licht van de recente besprekingen in de bevoegde organen

van de Raad (bijvoorbeeld over de aanpassing van de infrastructuur/gescheiden rijen bij de grensdoorlaatposten op het land of over controles van privé-vliegtuigen), voorstellen van de Commissie of de lidstaten over bepaalde specifieke punten (bijvoorbeeld over klein grensverkeer, de afstempeling van reisdocumenten of de weigering van toegang) , en de aanbevelingen in de Schengencatalogus van beste praktijken. Over het deel betreffende de controle van de zeegrenzen moest uitvoeriger worden gesproken, ook met deskundigen van de lidstaten. In de nieuwe bepalingen die worden voorgesteld is dus ook rekening gehouden met de besprekingen met deze deskundigen, die op 4 december 2003 in Brussel hebben plaatsgevonden;

c) bepaalde punten te verhelderen of bij te werken, zoals de bepalingen over zeelieden (het huidige punt 6.5 van deel II van het Handboek).

Vanzelfsprekend zijn in de nieuwe tekst alle aanpassingen verricht die nodig zijn in verband met de overschakeling van een intergouvernementeel op een communautair kader (zo is "overeenkomstsluitende partijen" vervangen door "lidstaten").

Tenslotte zal de Commissie zich, als de besprekingen over het onderhavige voorstel ver genoeg gevorderd zijn, beraden op de vorm en de inhoud van de praktische handleiding voor de grenswacht. Daarbij moet rekening worden gehouden met de discussies die hierover al eerder zijn gevoerd .

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 62, punt 1 en punt 2 onder a van het EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gelet op de rechtsbasis van het voorstel, zijn artikel 67, lid 2, tweede streepje van het EG verdrag als ook verklaring 5, tweede streepje, bij het slokakte van het Verdrag van Nice van toepassing. Dit houdt in dat Raad eerst een besluit dient te nemen om de co-decisieprocedure van artikel 251 van het EG-verdrag toe te passen. Bij dit besluit zal moeten worden meegenomen of er reeds wat betreft artikel 62 2a een akkoord is bereikt over de werkingssfeer van de maatregelen met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstraten door personen. De besluitvormingsprocedure voor dit voorstel is afhankelijk van voornoemd besluit. Tot die tijd beslist de Raad met eenparigheid van stemmen en heeft het Europees Parlement een adviesrecht.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Ja.. Voorgesteld wordt een regelgevend comité in te stellen. In dit verband dient te worden verwezen naar de zaak bij het Hof, zoals beschreven in voetnoot 1. Nederland heeft zich in deze procedure aan de zijde van de Commissie geschaard. Naar verwachting zal het Hof in november 2004 uitspraak doen in deze zaak. De discussie over het instellen van een nieuw Comitologie besluit zal tot die tijd uitgesteld worden.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief: Krachtens artikel 62, punt 1 en punt 2 onder a van het EG-Verdrag is de Gemeenschap zowel bevoegd maatregelen betreffende de overschrijding van de binnengrenzen van de lidstaten vast te stellen om te waarborgen dat geen personencontroles worden uitgevoerd aan deze grenzen, als om maatregelen betreffende de overschrijding van de buitengrenzen aan te nemen. Deze maatregelen moeten binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam worden aangenomen.

De bestaande communautaire bepalingen betreffende de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten en betreffende het niet-verrichten van personencontroles aan de binnengrenzen maken deel uit van het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie. Dit bestaande acquis moet echter worden verduidelijkt, verder worden uitgewerkt en worden aangevuld. Het spreekt dus vanzelf dat het bestaande acquis inzake de binnen- en de buitengrenzen alleen verder kan worden uitgewerkt door middel van communautaire maatregelen op basis van het EG-Verdrag.

Krachtens artikel 5 van het EG-Verdrag gaat het optreden van de Gemeenschap "niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken".

De vorm die voor dit optreden van de Gemeenschap wordt gekozen, moet het mogelijk maken de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken en het voorstel zo doeltreffend mogelijk ten uitvoer te leggen.

Proportionaliteit: positief: Omdat het voorgestelde initiatief, de vaststelling van een "communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen" een verdere ontwikkeling van het Schengenacquis inhoudt, is gekozen voor een verordening, teneinde een geharmoniseerde toepassing in alle lidstaten die het Schengenacquis toepassen, te waarborgen.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen. Eventuele budgettaire consequenties zullen worden opgevangen binnen de departementale begrotingskaders.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De ontwerp-verordening is een verduidelijking en een herschikking van reeds bestaande wet- en regelgeving die door de uitvoerende diensten reeds wordt toegepast. Hierdoor zullen er niet of nauwelijks gevolgen zijn voor nationale en decentrale regelgeving en beleid. Op het moment dat de ontwerp-verordening van kracht wordt, zullen de uitvoerende diensten hier van op de hoogte moeten worden gesteld via de daartoe geëigende kanalen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding 20 dagen na publicatie, toepasbaarheid: 6 maanden na inwerkingtreding.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is voorstander van het verduidelijken van de EU wet- en regelgeving. In antwoord op de vragen van de Commissie voorafgaand aan de herziening van het Gemeenschappelijk Handboek heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van een algehele herziening. Daarnaast heeft Nederland destijds aangegeven het idee te steunen dat een wetgevend deel en een handboek deel zal worden opgesteld. Het voorstel voor de verordening, zoals dat door Commissie is gepresenteerd wordt dan ook door Nederland gesteund.

Met betrekking tot de opzet en inhoud van de concept-verordening zijn voor Nederland de volgende punten van belang. Het voorstel van de Commissie ziet erop dat die regels, die reeds algemeen verbindend zijn, worden opgenomen in een verordening, waarmee zij gecommunautariseerd worden. Hiermee wordt meer duidelijkheid geschapen over de status van de op dit moment nog versnipperde stukken wetgeving op het gebied van grensbewaking. Nederland kan zich vinden in de opzet die de Commissie heeft gekozen. De titels die handelen over definities en buitengrenzen bouwen in grote lijnen voort op hetgeen reeds is vastgelegd. Nederland kan hiermee instemmen. De titel over binnengrenzen is nieuw en legt in gemeenschapsrecht vast wat in de Schengenuitvoeringsovereenkomst reeds mogelijk was. Daarnaast worden een aantal mogelijkheden toegevoegd voor het laten herleven van de bewaking van de binnengrenzen en de rol van de Commissie hierin. Mede in het licht van de recente aanslagen in Madrid, wordt deze toevoeging door Nederland gesteund. Nederland is wel van mening dat de lidstaten een belangrijke stem moeten houden in de beslissing of de grensbewaking tijdelijk weer wordt ingevoerd. Daarnaast is voor Nederland van belang dat de mogelijkheid blijft bestaan het mobiel toezicht vreemdelingen in stand te houden. Op dit moment wordt deze mogelijkheid in de conceptverordening gecreëerd, hetgeen zo moet blijven.

Tot slot stelt de Commissie in de concept-verordening voor om een comitologie procedure met een regelgevingsprocedure in te richten om wijzigingen aan te brengen. Nederland is er voorstander van dat uitvoeringsbeslissingen zo veel mogelijk door de Commissie worden genomen. Hierbij zij verwezen naar de zaak van de Commissie tegen de Raad inzake verordeningen 789 en 790/2001, waarbij Nederland zich aan de zijde van de Commissie heeft geschaard. Zie hiervoor hetgeen onder punt 8 is opgemerkt.

Fiche 2: Mededeling - Een strategisch partnerschap tussen de EU en India

Titel:

Mededeling van de commissie aan de raad, het Europees parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Een strategisch partnerschap tussen de EU en India

Datum Raadsdocument: 23 juni 2004

Nr. Raadsdocument: 10773/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)430

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. EZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: COASI, RAZEB

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Mededeling behandelt de uitdagingen, kansen en verwachtingen van de politieke en economische samenwerking alsmede de ontwikkelingssamenwerking tussen de EU en India. Er worden tal van terreinen voorgesteld waarop in de toekomst strategische samenwerking tot stand zou kunnen worden gebracht .Ook stelt de Commissie stroomlijning van de institutionele `architectuur' voor. Het aangehechte werkdocument van de Commissie bevat een analyse en een nadere beschrijving van de voorstellen die in de mededeling worden gedaan.

Zowel vanwege omvang als economisch en militair gewicht is India een belangrijke regionale macht in Zuid-Azië. India kan bogen op een indrukwekkende economische groei die ondersteund wordt door hervormingen en verdere liberalisering. De gunstige effecten komen echter niet in gelijke mate ten goede aan alle burgers: de meerderheid van de bevolking moet nog altijd rondkomen met minder dan 2 USD per dag. Daarnaast zijn er grote regionale verschillen.

Gezien de belangrijke politieke en economische positie van India in de wereld ziet de Commissie mogelijkheden voor een groot aantal terreinen van samenwerking tussen de EU en India. De Commissie stelt concrete samenwerking voor op de volgende terreinen:

Politieke dialoog en samenwerking

Multilateralisme: meer dialoog in VN verband tussen EU en India, op alle niveaus. Tevens zou de samenwerking ter plekke in New York, Wenen en Geneve geïntensiveerd kunnen worden.

Conflictpreventie en post conflict wederopbouw: betere afstemming bij vredesopbouw, training, samenwerking in vredesmissies, samenwerking in VN kader.

Non-proliferatie massavernietigingswapens: expertbijeenkomsten over export controle en `dual use', politieke dialoog.

Bestrijding terrorisme en georganiseerde misdaad: expertbijeenkomsten, strategisch samenwerkingsakkoord Europol-India, technische samenwerking, samenwerking in VN kader.

Migratie: De Commissie stelt een alomvattende dialoog voor over dit onderwerp. Dit loopt uiteen van mensensmokkel tot integratie van Indiërs in de Unie.

Democratisering en mensenrechten: de EU zou in dialoog met India zich moeten richten op het Internationaal Strafhof, het afschaffen van de doodstraf, martelingen, gelijke behandeling van vrouwen, bescherming van kinderen en vrijheid van godsdienst. Daarnaast zou ook meer samengewerkt kunnen worden in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN.

Vrede, welvaart en stabiliteit in Azië: meer uitwisseling van ervaringen met vredesopbouw en partnerschappen. Daarnaast zou de Unie een regionale benadering van Zuid-Azië moeten ontwikkelen op dit gebied.

Economische samenwerking

Milieu: India en de EU zouden meer kunnen samenwerken op het gebied van de implementatie van VN milieu conventies zoals Kyoto.

Sectorale Dialogen: verder uitwerken van de dialoog en samenwerking op gebied van informatietechnologie, transport, energie, biotechnologie, sateliet-navigatie (Galileo) en ruimtevaart.

Handel- en investeringen: multilaterale samenwerking in kader van de WTO (Doha Ontwikkelingsronde), bilaterale samenwerking op gebied van intellectuele eigendomsrechten, handelsbeschermende maatregelen, technische handelsbelemmeringen (sanitaire en fytosanitaire standaarden). Ook douanesamenwerking, `business-to-business' samenwerking en wetenschap en technologie worden als gebieden genoemd. Tenslotte wordt samenwerking op het gebied van financieel beleid voorgesteld.

Ontwikkelingssamenwerking

Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zouden de inspanningen vooral gericht moeten zijn op het bereiken van de Millennium doelstellingen. Economische en sociale cohesie zijn daarbij uitgangspunten. Verder kan door zowel de EU als door India meer aandacht besteed worden aan de arbeidsomstandigheden van werknemers in India.

Onderling begrip

Onder deze term verstaat de Commissie de bredere samenwerking tussen de Europese en Indiase maatschappij. Contacten tussen academici, NGO's, cultuurinstituten, parlementen moeten worden bevorderd.

Institutionele architectuur: De Commissie concludeert dat de samenwerking tussen India en de EU complexe vormen heeft aangenomen. Zij doet een voorstel tot stroomlijning van deze samenwerking. Dit komt neer op het beperken van de onderwerpen die tijdens toppen en ministeriële bijeenkomsten behandeld worden. Voor specifieke thema's kunnen de Samenwerkingscommissies en eventueel sub-commissies gebruikt worden. Er wordt eveneens voorgesteld om op het niveau van de VN vertegenwoordigen meer samen te werken. De Commissie vindt ook dat de Ronde Tafel van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven, die bij de Top in Lissabon werd ingesteld, volledig moet worden opgenomen in de institutionele architectuur van de bilaterale samenwerking.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t. betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Betere samenwerking tussen de EU en India zal positieve gevolgen hebben voor India. Ook kunnen er positieve gevolgen zijn voor andere ontwikkelingslanden als gevolg van meer stabiliteit in de regio, de economische ontwikkeling van het land waar andere landen van meeprofiteren, de positie van ontwikkelingslanden in de WTO etc.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De mededeling van de Commissie formuleert politieke- en economische aspiraties. De geformuleerde doelstellingen zijn ambitieus, maar zijn gerechtvaardigd gezien het toenemende belang van India. Het document biedt voldoende aanknopingspunten om de relatie tussen de EU en India verder vorm te geven. Wellicht dat er wat meer aangegeven kan worden wat de echte prioriteiten moeten zijn.

V.w.b. de institutionele architectuur en de implementatie doet zich de vraag voor of de vele voorgestelde werkgroepen en comités een daadwerkelijke verbetering zal zijn. Het document zou winnen met een evaluatie van het nut en de effectiviteit van de bestaande organen voordat daar nieuwe aan worden toegevoegd.

Nederland is voorstander van een dialoog tussen de EU en India over de impact van HIV/AIDS op de economie. Deze dialoog zou derhalve binnen de versterking van het economisch partnerschap moeten vallen.

Positief is de voorgenomen dialoog over vrede, veiligheid, mensenrechten en migratie. In paragraaf 2.1.6 wordt terecht gewezen op het belang van gendergelijkheid. De positie van vrouwen moet echter ook aandacht krijgen in de dialoog over conflict preventie, post-conflict situaties en migratie/mensenhandel. Daarnaast is het voor een aantal lidstaten zeker van belang om ook over andere migratie gerelateerde onderwerpen, waaronder integratie, bestrijding illegale migratie en terugkeer met India in gesprek te zijn. Nederland onderschrijft het belang hiervan ook al is het directe belang van India in deze termen voor Nederland zelf niet zeer groot.

De EU en India zijn, i.t.t. wat in de mededeling staat, niet werkelijk vergelijkbaar op het terrein van non-proliferatie van massavernietigingswapens. In de praktijk zijn er nauwelijks raakvlakken. Nederland ondersteunt echter het streven naar een meer reguliere/formele EU relatie op het terrein van non-proliferatie/verbetering exportcontroles/nucleaire veiligheid e.d..

Fiche 3: Richtlijn betreffende gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep

Titel:

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep

Datum Raadsdocument: 26 april 2004

Nr. Raadsdocument: 8839/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)279

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van SZW i.o.m. BZK, JUST, OCW, EZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep Sociale Vraagstukken, Raad Werkgelegenheid Sociaal; Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel heeft tot doel de bestaande richtlijnen gelijke behandeling van mannen en vrouwen te vereenvoudigen, moderniseren (o.a. door het codificeren van relevante jurisprudentie van het Hof) en te verbeteren. Dit geschiedt door de bepalingen van richtlijnen over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen (waaronder gelijke behandeling in ondernemings- en sectoriele regelingen inzake sociale zekerheid), alle richtlijnen over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotiekansen en ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en de richtlijn over bewijslast in een tekst samen te voegen, teneinde de wetgeving duidelijker te maken voor alle burgers.

Dit voorstel past in het nieuwe juridische en politieke kader van de Unie dat tot doel heeft de Unie toegankelijker en begrijpelijker te maken en beter te doen aansluiten bij het dagelijkse leven.

Het huidige voorstel ligt in het verlengde van de raadpleging van de Commissie aan lidstaten en andere belanghebbenden (NGO's, sociale partners) over de behoefte aan actualisering van de bestaande richtlijnen (juli 2003). De raadpleging was gebaseerd op een Optie document waarin drie mogelijke beleidsopties zijn uiteengezet:


1. Optie 1: vereenvoudiging zonder enige aanpassing.


2. Optie 2: vereenvoudigen, moderniseren en verbeteren door samenvoeging en aanpassen van geselecteerde Richtlijnen in één nieuwe Richtlijn.


3. Optie 3: optie 2 met toevoeging van werkgerelateerde faciliteiten ten behoeve van het moederschap Richtlijn, RL 92/85.

Tijdens de informele vergadering met deskundigen uit de lidstaten (3 oktober 2003) en de informele vergadering met de sociale partners (7 oktober 2003) werden de drie opties nader op inhoud besproken. De Commissie heeft voor dit voorstel optie 2 gekozen.

In beginsel bevat het voorstel alleen een herschikking met een aantal nieuwe elementen. De belangrijkste zijn:

De integratie van de jurisprudentie van het Hof van Justitie

Toepassing van de definities `directe- en indirecte discriminatie' van Richtlijn 2002/73/EG

Uitbreiding van de bewijslastregels tot alle gebieden die binnen de materiële werkingssfeer van het voorstel vallen teneinde het beginsel van gelijke behandelingeffectieftemaken.Bewijslastisvan toepassing op elke civiel- of bestuursrechtelijke procedure inzake openbare of particuliere sector.

Uitbreiding van de bij Richtlijn 200/73/EG ingevoerde bepalingen over de verdediging van rechten door verenigingenorganisaties of andere rechtspersonen, die daar rechtmatig belang bij hebben, tot andere gebieden waarop dit voorstel betrekking geeft.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 141 lid 3 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen.

Subsidiariteit en proportionaliteit: Beiden positief, het betreft een samenvoeging van eerdere richtlijnen.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Vooralsnog lijkt het erop dat alleen artikel 7 van de Wet Gelijke Behandeling gewijzigd zou moeten worden. Er zal nog nader worden bezien of het voorstel tot wetgeving moet leiden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

In de richtlijn is nog geen datum genoemd. Datum van inwerkingtreding zal circa 3 jaar zijn na publicatie van de Richtlijn. Een akkoord in de raadswerkgroep wordt verwacht in december 2004.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief tegen het voorstel en kiest dan ook voor optie 2. Ook de meeste lidstaten kunnen instemmen met de keuze voor optie 2.

Fiche 4: Beschikking over de genetisch gemodificeerde maïslijn NK 603

Titel:

Voorstel voor een beschikking van de Raad tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van voedingsmiddelen en voedselingrediënten afkomstig van de genetisch gemodificeerde maïslijn NK 603 als nieuwe voedingsmiddelen of nieuwe voedselingrediënten krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

Datum Raadsdocument: 1 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11068/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)439

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VWS i.o.m. VROM, LNV, EZ en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid,

Raadswerkgroep levensmiddelen, Landbouw- en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie heeft op grond van de Verordening nieuwe voedingsmiddelen EG nr. 258/97 en na advies van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAV) een ontwerpbeschikking tot toelating van de genetisch gemodificeerde maïslijn NK603 voor humane consumptie opgesteld. Deze beschikking wordt voorgelegd aan de Landbouw- en Visserijraad van 19 juli 2004. Het betreft hier de tweede toelating van een genetisch gemodificeerd gewas voor humane consumptie sinds 1998. De eerste toelating, van de genetisch gemodificeerde maïslijn Bt11 vormde het einde van het 'de facto' moratorium op toelating van nieuwe genetisch gemodificeerde levensmiddelen, dat sinds 1998 van kracht was. Op 18 april zijn twee verordeningen, inzake de markttoelating, traceerbaarheid en etikettering van ggo's in werking getreden, welke tegemoet moeten komen aan de zorgen van de `moratorium'-lidstaten. Overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders moet de vergunning worden verleend volgens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 258/97. De Commissie heeft echter de ontwerp-beschikking in overeenstemming met de nieuwe wetgeving opgesteld.

De ontwerp-beschikking betreft een aanvraag van het bedrijf Monsanto van 24 april 2001 overeenkomstig artikel 4 van de nieuwe voedingsmiddelenverordening (EG) nr. 258/97 bij de bevoegde autoriteiten van Nederland. Nadat het Nederlandse verslag van de eerste beoordeling, waarvan de conclusie luidde dat NK603-suikermaïs even veilig is als conventionele suikermaïs, naar alle lidstaten was gestuurd, werden door enkele lidstaten met redenen omklede bezwaren tegen het in de handel brengen van dit product ingediend. Vanwege deze bezwaren was er overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 een besluit van de Gemeenschap nodig. Wegens de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid heeft de Commissie op 27 augustus 2003 de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd. Op 25 november 2003 heeft de EFSA het advies uitgebracht dat NK603-maïs even veilig is als conventionele maïs

Rechtsbasis van het voorstel: Verordening nr. 258/97 inzake nieuwe levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Comitologie, geen medebeslissing EP.

Op 30 april 2004 is een ontwerp-beschikking van de Commissie betreffende het in de handel brengen van voedingsmiddelen en voedselingrediënten afkomstig van de genetisch gemodificeerde maïslijn NK603 in de Gemeenschap ter stemming voorgelegd aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Het resultaat van de stemming was:


- vóór: 50 stemmen (BEL, FRA, IER, ITA, NL, FIN, ZWE, VK);


- tegen: 19 stemmen (DK, GRIE, LUX, OOS, POR);


- onthouding: 18 stemmen (DUI, SPA).

Het comité slaagde er dus niet in met gekwalificeerde meerderheid advies over het ontwerp van de Commissie uit te brengen. Daarom moet de Commissie, krachtens artikel 13, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 258/97 en overeenkomstig artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad, onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen indienen bij de Raad, die over drie maanden beschikt om daarover met gekwalificeerde meerderheid een besluit te nemen, en het Europees Parlement op de hoogte brengen, dat het nodig kan achten overeenkomstig artikel 8 van genoemd besluit een standpunt in te nemen.

Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t., het is een uitvoeringsmaatregel van bestaande wetgeving

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het betreft hier een beschikking voor een individuele aanvrager en er gaan dus geen lasten voor de overheid of bedrijfsleven mee gepaard.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is voorstander van het afgeven van deze vergunning. Nederland heeft reeds in 2001 op basis van een positieve beoordeling van de Gezondheidsraad een positief advies gegeven aan de Commissie en de overige lidstaten. Nederland is van mening dat de maïslijn veilig is en dus onder de normale etiketteringvoorschriften op de markt kan worden gebracht.

Of de Raad zal instemmen met deze beschikking hangt af van de stemverhouding in de Raad. Om de beschikking te aanvaarden is een gekwalificeerde meerderheid nodig. Echter, om de ontwerpbeschikking tegen te houden is eveneens een gekwalificeerde meerderheid nodig. Indien er door de Raad geen uitspraak wordt gedaan, zal uiteindelijk de beslissing bij de Commissie worden neergelegd.

Fiche 5: Voorstel voor een kaderbesluit over procedurele rechten in strafprocedures

Titel:

Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie

Datum Raadsdocument: 28 april 2004

Nr Raadsdocument: 9318/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 328

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m BZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep materieel strafrecht, Comité Artikel 36, JBZ-Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel is een vervolg op en uitwerking van het groenboek over procedurele waarborgen voor verdachten in strafzaken in de gehele Europese Unie dat in 2003 is gepresenteerd. Met het voorstel wil de Commissie de discrepanties tussen enige procedurele waarborgen die in de lidstaten gelden voor verdachten, opheffen. Deze discrepanties - ontstaan doordat bij de toepassing van het EVRM waaruit de verplichtingen voor de lidstaten inzake een eerlijk proces voortvloeien, de lidstaten verschillende normen hanteren - doen naar het oordeel van de Commissie afbreuk aan een gemeenschappelijke bescherming van de procedurele rechten binnen de Unie, brengen het wederzijdse vertrouwen in elkaars strafrechtsstelsels in gevaar en zijn nadelig voor de goede werking van het beginsel van wederzijdse erkenning.

Het voorstel stelt minimumnormen vast voor een aantal (limitatief) genoemde gebieden, namelijk toegang tot door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in strafzaken; kosteloze bijstand door een tolk/vertaler en opname van getolkte procedures in strafzaken; kwetsbare groepen die bijzondere aandacht behoeven; communicatie met familie, werkgever en consulaire autoriteiten; en schriftelijke informatie over procedurele rechten. Het betreft deels codificatie van jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens. De Commissie heeft voor deze rechten gekozen omdat zij, vanwege hun grensoverschrijdende dimensie, van bijzonder belang zijn voor de wederzijdse erkenning. Het voorstel is, aldus de Commissie, een eerste stap. Andere voorstellen inzake waarborgen voor verdachten worden overwogen en zullen in de komende jaren worden ingediend.

Rechtsbasis van het voorstel: art. 31, lid 1 onder c) EU-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met unanimiteit, raadpleging EP

Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Twijfelachtig. Het EU-verdrag bevat, anders dan voor harmonisatie van materieel strafrecht, geen expliciete rechtsgrondslag voor harmonisatie van strafprocesrecht. Voorts betreft het voorstel basisnormen welke reeds in het EVRM verankerd zijn. Alle lidstaten zijn partij bij het EVRM en dienen deze basisnormen uit te voeren. Aan de lidstaten wordt overgelaten op welke wijze zij deze verdragsverplichtingen willen nakomen.

Anderzijds is het voorstel erop gericht, door een aantal gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen, de verschillen in de bestaande praktijken bij de toepassing van het EVRM weg te nemen, c.q. de eerbiediging van de bepalingen van het EVRM op kwalitatief dezelfde wijze te bevorderen. Dit met als doel het wederzijdse vertrouwen in elkaars strafrecht en strafrechtstoepassing te versterken, hetgeen op zijn beurt van belang is voor een goede werking van het beginsel van wederzijdse erkenning dat de hoeksteen van de justitiële samenwerking in strafzaken moet worden.

Proportionaliteit: Twijfelachtig. Met de keuze voor een kaderbesluit bestaat het risico dat meer wordt geharmoniseerd dan nodig is voor de samenwerking. Anderzijds betreft het een set gemeenschappelijke minimumnormen, op een beperkt aantal terreinen. Voor zover het voorstel verplichtingen inhoudt die overeenkomen met uit het EVRM voortvloeiende verplichtingen, worden de lidstaten geen verplichtingen opgelegd die verder gaan dan het EVRM.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of

bedrijfsleven en burger:

Aan de uitvoering van een aantal bepalingen, zoals die thans luiden, zullen substantiële financiële consequenties verbonden zijn. Het gaat hier met name om: de verplichting om geluids- of beeldopnames te maken van verhoren en zittingen waarbij tolken aanwezig zijn dan wel waarbij de betrokken verdachten tot de categorie behoren van personen die bijzondere aandacht behoeven (art. 9 en 11), de verplichting om aan een verdachte "vooraleer hij vragen in verband met de tenlastelegging beantwoordt", d.w.z. reeds tijdens politieverhoren, rechtsbijstand te verlenen (art. 2), en de verplichting om gegevens te verzamelen ten behoeve van de evaluatie en controle van het kaderbesluit (art. 16). Hiermee zijn behoorlijke uitvoeringslasten gemoeid. Voor de kosten van rechtsbijstand bij politieverhoor worden de meerkosten geraamd op bedragen tussen EUR 20 mln. en EUR 25 mln., voor de kosten van geluids- of beeldopnames van verhoren en zittingen waarbij tolken en kwetsbare verdachten aanwezig zijn en van de opslag van deze opnames omstreeks EUR 12 mln. + PM (opslagkosten) en wat de verzameling van evaluatiegegevens betreft op omstreeks EUR 2 mln. In totaal kunnen deze kosten dus oplopen tot minimaal bedragen tussen EUR 34 mln. en EUR 39 mln. + de PM-kosten. Deze schattingen zijn nog ruw. In een later stadium van de onderhandelingen bestaat er meer zicht op de aard en de omvang van de verplichtingen en op de meerkosten die voortvloeien uit die verplichtingen. Alsdan zal in nader interdepartementaal overleg een voorstel tot dekking van kosten worden uitgewerkt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen

van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Mogelijke aanpassing van de wetgeving inzake strafprocesrecht en rechtsbijstand.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De voorgestelde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2006. Ook al zou het voorstel binnen een jaar worden aangenomen, hetgeen geen realistische prognose is, betekent dit dat de implementatietermijn amper een half jaar bedraagt. Vooralsnog lijkt dit - nog daargelaten de uitvoeringsconsequenties - niet haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

In zijn reactie op het Groenboek was Nederland kritisch. Kort samengevat kwam de reactie op het volgende neer: de lidstaten zijn partij bij het EVRM zodat het aan hen moet worden overgelaten hoe zij hun verdragsverplichtingen willen nakomen. Onderlinge aanpassing van procedurele waarborgen voor verdachten is stricto sensu niet nodig voor strafrechtelijke samenwerking binnen de EU, en kan bovendien een neerwaarts effect hebben op het niveau van de bescherming van verdachten. De argumenten die Nederland tegen de in het Groenboek ontvouwde gedachten heeft ingebracht hebben op zich niet aan kracht ingeboet.

Nederland wil het kaderbesluit zowel kritisch en behoedzaam als constructief tegemoet treden.

Daar is een aantal redenen voor.

Aangezien de rechtsgrondslag van het kaderbesluit niet buiten iedere twijfel is verheven, het ontwerpkaderbesluit vergaande en geenszins onomstreden voorstellen bevat (bijv. geluids- of beeldopname van verhoren waarbij tolken of kwetsbare verdachten aanwezig zijn, raadsman bij het politieverhoor) en een kaderbesluit als het onderhavige precedentwerking zal hebben, zal Nederland bij de benadering ervan kritisch en behoedzaam zijn. Daarbij zal Nederland in het bijzonder acht slaan op aspecten van uitvoerbaarheid en kosten.

Naast de punten van zorg en kritiek zitten er positieve aspecten aan het kaderbesluit. Ten eerste kan niet worden ontkend dat het kaderbesluit door de codificatie van enige minimumnormen een nuttige bijdrage kan leveren aan het niveau van rechtsbescherming binnen de EU. Ten tweede kan niet worden ontkend dat het kaderbesluit een positief effect kan hebben op het wederzijds vertrouwen in elkaars strafrechtstelsels. Dit laatste is des te meer van belang nu de EU met tien nieuwe lidstaten is uitgebreid. Ook is het kaderbesluit minder verstrekkend, en in dit opzicht ook realistischer dan het Groenboek. Tenslotte betreffen de meeste (ontwerp-) kaderbesluiten met betrekking tot wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen de repressieve kant van het strafrecht. Met dit voorstel komt de beschermende functie van het strafrecht tot uiting.

Fiche 6: Groenboek over Publiek-Private samenwerking en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten.

Titel:

Groenboek over Publiek-Private samenwerking en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten.

Datum Raadsdocument: 6 mei 2004

Nr Raadsdocument: 9206/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004)327

Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ in nauwe samenwerking met VROM en FIN, i.o.m V&W, DEF, BZK, LNV, VWS en VNG, UvW en IPO

Behandelingstraject in Brussel:

Bedoeling van de Commissie is om informatie van lidstaten en betrokkenen te verzamelen teneinde vast te kunnen stellen of een toelichting op en/of verbetering van de Europese regelgeving noodzakelijk is. De reactie op het groenboek stond open tot 30 juli 2004, echter de Commissie heeft op verzoek van een aantal lidstaten ermee ingestemd dat deze termijn tot medio september 2004 wordt verlengd.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Eurocommissaris Bolkestein heeft bij de introductie van het groenboek het belang van PPS (Publiek Private Samenwerking) onderstreept. In de afgelopen tien jaar zijn in de lidstaten verschillende vormen van PPS ontwikkeld en worden in de publieke sector op verschillende gebieden PPS-overeenkomsten gesloten.

Het groenboek geeft een overzicht van de verschillende vormen van PPS en van de communautaire regelgeving die hierop van toepassing is. Tevens wordt ingegaan op diverse uitspraken van het Europese Hof van Justitie inzake overheidsopdrachten. Met het groenboek wordt beoogd te bepalen of deze regelgeving eventueel zou moeten worden aangepast, uitgebreid of nader zou moeten worden toegelicht teneinde tot een duidelijker kader voor PPS constructies te komen. Het uiteindelijke doel is het bereiken van meer rechtszekerheid bij de uitvoering en bredere toepassing van PPS-projecten in Europa alsmede een betere financiering hiervan.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een groenboek.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of

bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van

nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en

handhaving en/of sanctionering):

Consequenties zijn nog niet duidelijk. Het doel van het groenboek is juist om dit inzichtelijk te maken.

Aan lidstaten en betrokkenen wordt gevraagd of er behoefte is aan aanvullende regelgeving op het gebied

van PPS en zo ja van welke aard. Als Europese regelgeving wordt vastgesteld zal dit naar verwachting

consequenties voor de nationale regelgeving hebben.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland acht het feit dat de Commissie dit groenboek heeft gepubliceerd ten einde inzicht te krijgen in de wenselijkheid van regelgeving op het gebied van PPS een positieve ontwikkeling. Nederland zal zich dan ook actief inzetten bij de behandeling ervan. Leidende principes zijn daarbij gelijke markttoegang en het handhaven van flexibiliteit t.o.v. bestaande regelgeving voor de nationale aanbestedings- en financieringspraktijken.

Opgemerkt wordt dat het groenboek met de daarin opgenomen vragen zich nog slechts in een `inventariserende' fase bevindt. Met dit groenboek wordt gepoogd inzicht te vergaren in de behoefte aan een toelichting op en/of verbetering van de Europese regelgeving op het gebied van PPS en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten.

T.a.v. de Nederlandse standpuntsbepaling geldt verder hetvolgende: hoewel het niet gebruikelijk is over een groenboek een fiche naar het parlement te sturen (immers, meestal stuurt het kabinet een standpunt over een groenboek per brief naar het parlement), is in dit geval gekozen voor een fiche i.p.v. een kabinetsstandpunt, aangezien het groenboek met de daarin opgenomen vragen zich nog slechts in een `inventariserende' fase bevindt. Het fiche dient om het parlement te informeren over de ontwikkelingen op dit vlak, en over het feit dat met dit groenboek gepoogd wordt inzicht te vergaren in de behoefte aan een toelichting op en/of verbetering van de Europese regelgeving op het gebied van PPS en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten.

Fiche 7: Mededeling inzake nanotechnologie

Titel:

Mededeling van de Commissie: Naar een Europese strategie voor nanotechnologie

Datum Raadsdocument: 17 mei 2004

Nr Raadsdocument: 9621/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 338 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ in nauwe samenwerking met OCW en i.o.m. LNV, VWS, VROM, FIN, DEF

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad Concurrentievermogen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie stelt zich in deze Mededeling tot doel een integrale Europese strategie voor de ontwikkeling van nanotechnologie te formuleren. Hiertoe stelt zij voor een actieplan langs de volgende lijnen op te stellen:


1. Tot stand brengen van een Europese onderzoeksruimte voor nanotechnologie;


2. Vorming van Europese expertisecentra van wereldklasse;


3. Interdisciplinaire opleiding van kenniswerkers met meer aandacht voor ondernemingsgeest;


4. Scheppen van gunstige voorwaarden voor technologieoverdracht;


5. In vroeg stadium betrekken van maatschappelijke overwegingen;


6. Van meet af inspelen op (evt.) risico's (gezondheid, veiligheid, milieu, consument);


7. Passende internationale samenwerking (met o.m. de VS en Japan).

De Commissie definieert nanotechnologie als "de term die gebruikt wordt voor de wetenschap en technologie op nanoschaal van atomen en moleculen (1 nanometer = 1 miljoenste millimeter), alsmede op de wetenschappelijke beginselen en nieuwe eigenschappen die kunnen worden begrepen en beheerst aan de hand van activiteiten op dit terrein." Op deze schaal kunnen door steeds verdere verkleining (top down) of van de grond af aan (bottom up) nieuwe structuren opgebouwd worden. Met behulp van nanotechnologie worden nu al bestaande materialen versterkt (krasbestendig, weerbestendig, sensoren) en ontwikkeld (nanochips), zijn er toepassingen in ontwikkeling in de geneeskunde (bijv. diagnose apparatuur, medicijnen en operaties op nano-schaal), en biedt m.n. de ontwikkeling van fabricagemethoden (bijv. door afvalreductie) op nanoschaal uitzicht op bijdragen aan duurzame ontwikkeling.

De Commissie stelt dat Europa een solide kennisbasis heeft opgebouwd in met name de nanowetenschappen. Maar zij investeert verhoudingsgewijs minder dan haar voornaamste concurrenten en ontbeert de infrastructuur die voor de noodzakelijke kritische massa moet zorgen, hoewel de investeringen in nationale en EU-programma's snel groeien. De Commissie ziet meerwaarde in intensivering van investering en coördinatie op Europees niveau.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Om de ontwikkeling van nanotechnologie werkelijk te stimuleren moet ook op Communautair niveau geïnvesteerd worden en moeten nationale initiatieven beter gecoördineerd worden op Europees niveau.

Proportionaliteit: positief. Een mededeling is in dit stadium het geëigende instrument om deze problematiek aan de orde te stellen.

Consequenties voor de EU-begroting: vooralsnog geen, het betreft een mededeling. Wel noemt de Commissie, gelet op de Lissabon-doelstellingen, de ambitie om overheidsinvesteringen in nanowetenschappen en nanotechnologieën tegen 2010 met een factor drie te willen verhogen. De Commissie zal gevraagd worden hoe zij deze doelstelling denkt te realiseren. Wat betreft de financiering zal rekening gehouden moeten houden met de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. Voorstellen die voortvloeien uit de mededeling worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe FP's, i.h.b. een reëel constant uitgavenkader en het principe nieuw-voor-oud, alsmede toetsing op toegevoegde waarde van EU-uitgaven en subsidiariteit.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of

bedrijfsleven en burger: vooralsnog geen, het betreft een mededeling. Ook kan de Commissie niet

afdwingen dat de overheid (EU en lidstaten gezamenlijk) meer investeert in nanotechnologie-onderzoek.

Eventuele toekomstige budgettaire consequenties worden gedekt binnen de beleidsverantwoordelijke

departementen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van

nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en

handhaving en/of sanctionering): vooralsnog geen, het betreft een mededeling.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij

verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland onderschrijft het belang van de ontwikkeling van nanotechnologie, de Europese voorhoedepositie, en een integrale benadering terzake, ook op Europees niveau. Nederland onderstreept hierbij de rol van de Europese industrie als bron van kennis en ontwikkeling van nanotechnologie. Nederland heeft een vooraanstaande positie op gebied van nanotechnologie - nanotechnologie is in Nederland een nationale onderzoeksprioriteit - en onderstreept het belang van de integrale (álle aspecten van innovatie), multidisciplinaire (vanuit zowel beta als gamma wetenschappen) en interdisciplinaire (combinatie van verschillende nano-deelthema's) benadering die de Commissie schetst.

Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn, en stelt zich terughoudend op t.a.v. 'de ambitie van de Commissie om op dit gebied te komen tot een groei van R&D investeringen door de overheid met een factor 3 in 2010'. Nederland stelt zich op het standpunt dat er geen voorschot kan worden genomen op de nog te onderhandelen financiële perspectieven, d.w.z. de meerjarenbegroting voor 2007-2013.

Leidend principe voor mogelijke acties op communautair niveau is het bereiken van synergie tussen activiteiten van Commissie en lidstaten. Nederland vraagt de Commissie om een transparante benadering (o.m. overzicht van alle lopende activiteiten van Commissie en lidstaten, teneinde onnodige duplicaties te voorkomen) en verwelkomt reeds op dit terrein ondernomen initiatieven. Nederland tekent aan dat het van groot belang is dat er aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling van een goede onderzoeksinfrastructuur die vanuit industriegedreven, toepassingsgerichte technologische ontwikkeling een brug slaat naar het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.Nederland heeft goede kaarten in huis voor de vestiging van een Europees Expertise Centrum, gelet op de aanwezige kennisbasis en bedrijfsleven (zowel multinationals als MKB, en zowel technologieaanbieders als toepassers). Voor een efficiënte Europese afstemming en taakverdeling kunnen ESFRI (European Strategy Forum for Research Infrastructures) en ETP's (European Technology Platforms) een nuttige rol spelen. Nederland verwelkomt de voorstellen die de Commissie hiervoor doet in de mededeling.

Nederland onderschrijft het belang van een verantwoorde ontwikkeling van nanotechnologie met aandacht voor maatschappelijke en ethische aspecten en mogelijke risico's. Nederland is voorstander van een tijdige en open discussie hierover. In eigen land wordt deze discussie al op verschillende fronten opgepakt: zo heeft het Rathenau insituut een oriënterende studie uitgebracht, organiseren Kamer en Rathenau Instituut in oktober een publiek debat, bereidt KNAW een advies voor en voorziet het NanoNed-project in een onderzoek naar de maatschappelijke effecten van nanotechnologie.

Om het potentieel van nanotechnologie & -wetenschappen te benutten onderstreept Nederland het belang van het aantrekken van voldoende, kwalitatief goede (jonge) onderzoekers. Nanotechnologie zou kunnen worden gebruikt om de belangstelling van jonge mensen voor bèta-wetenschappen te vergroten.

Fiche 8: Voorstel tot wijziging van een richtlijn betreffende accijnsproducten

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop

Datum Raadsdocument: 6 april 2004

Nr Raadsdocument: 8241/04 FISC 80

Nr. Commissiedocument: COM (2004)227

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Fiscale Vraagstukken, Ecofin Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In Richtlijn 92/12/EEG zijn de bepalingen opgenomen voor het intracommunautaire verkeer van accijnsgoederen, zowel het verkeer van goederen onder schorsing van accijns als het verkeer van goederen die in een lidstaat reeds aan accijns onderworpen zijn geweest. De artikelen 7 tot en met 10 van die richtlijn bevatten de bepalingen voor deze laatste categorie producten, dus het verkeer van goederen waarvoor ergens in de Europese Unie al accijns is betaald. De Commissie heeft aan de hand van een raadpleging van de nationale overheden en de brancheorganisaties een inventarisatie gemaakt van de eventueel noodzakelijke wijzigingen voor specifiek het intracommunautaire verkeer van deze veraccijnsde goederen.

Het voorstel voorziet in een aantal wijzigingen van de genoemde artikelen 7 tot en met 10. Er zijn twee categorieën wijzigingen. De eerste categorie strekt er toe een aantal onduidelijkheden in de richtlijn weg te nemen. Dat is het merendeel van de wijzigingen. Een tweede categorie beoogt de mogelijkheden voor particulieren om in een andere lidstaat accijnsgoederen aan te schaffen zonder dat in de lidstaat van bestemming accijns moet worden voldaan, te vergemakkelijken. Hierna zal op beide categorieën nader worden ingegaan.

De artikelen 7 tot en met 10 bevatten enkele onduidelijkheden waardoor ruimte ontstaat voor verschillende interpretaties. Bij wijze van voorbeeld wordt hierna een aantal van deze wijzigingen nader toegelicht. De richtlijn maakt een onderscheid tussen communautair verkeer voor handelsdoeleinden (commercieel) en verkeer tussen en door particulieren. Bij commerciële transacties is de accijns in alle gevallen verschuldigd in het land van bestemming (consumptie). In het verkeer tussen en door particulieren kan ook het zogenoemde herkomstlandbeginsel van toepassing zijn, hetgeen wil zeggen dat de accijns verschuldigd is in het land van aankoop. De richtlijn wordt aangepast teneinde te verduidelijken wanneer sprake is van commercieel en wanneer van particulier verkeer (artikel 7). De richtlijn is ingeval van commerciële transacties voorts niet in alle gevallen duidelijk als het gaat om de aanwijzing van de personen die gehouden zijn de accijns in de lidstaat van bestemming te voldoen. Door de voorgestelde wijzigingen wordt in de richtlijn een aantal situaties onderkend, waarvoor dan telkens een belastingschuldige wordt aangewezen (artikel 7). Daarnaast zullen in de richtlijn bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de wijze van handelen indien zich tijdens het verkeer van veraccijnsde goederen verliezen of onregelmatigheden voordoen (artikelen 10 bis tot en met 10 quater). De richtlijn bevat al bepalingen ter zake van verliezen en onregelmatigheden voor het verkeer van goederen onder schorsing van accijns; deze worden "gekopieerd" ten behoeve van het verkeer van veraccijnsde goederen. Tot slot wordt nog de systematiek bij de zogenoemde afstandsverkopen aangepast. De huidige richtlijn biedt de mogelijkheid aan de lidstaten om de in het buitenland gevestigde verkoper te verplichten tot de aanwijzing van een fiscaal vertegenwoordiger in het land van bestemming. De meeste lidstaten (waaronder Nederland) hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In veel gevallen wordt de fiscaal vertegenwoordiger als een (onevenredige) administratieve last beschouwd; zonder nadere maatregelen is het echter niet goed mogelijk om de accijnsheffing in het land van bestemming te verzekeren. Ingevolge het voorstel vervalt die mogelijkheid; de betaling van de accijns in de lidstaat van bestemming zal verlopen via een in die lidstaat door de autoriteiten te vestigen "centralisatiekantoor" waar de elders gevestigde verkoper zijn accijnsverplichtingen kan voldoen (artikel 10).

Voor het particuliere verkeer geldt dat de accijns verschuldigd is in het land van herkomst (en dus niet in het land van bestemming c.q. consumptie) indien de particulier de goederen in het land van herkomst zelf heeft verkregen, deze zelf vervoert naar het land van bestemming en de goederen bovendien bestemd zijn voor eigen gebruik door die particulier. Het voorstel voorziet erin dat het vervoer ook door een derde mag geschieden, voor zover dit vervoer geschiedt in opdracht van de particulier in het land van bestemming. Bij aanvaarding van het voorstel zou ook in dat geval de accijns niet verschuldigd worden in de lidstaat van bestemming. Deze versoepeling geldt overigens niet voor tabaksproducten (artikel 8). Een andere wijziging is de volgende. De huidige richtlijn kent een bepaling waarin zijn opgenomen de hoeveelheden waarboven de lidstaten van een reiziger mogen verlangen dat deze aantoont dat de in zijn of haar in de bagage aanwezige accijnsgoederen voor eigen gebruik bestemd zijn. Kan dat in zo'n geval niet worden aangetoond, dan moet alsnog de accijns in de lidstaat van bestemming worden voldaan. Ingevolge het voorstel vervalt deze bepaling (artikel 9). Tot slot wordt voorzien in een "vrijstelling" van accijns in de lidstaat van bestemming voor accijnsproducten die zonder directe tegenprestatie door een particulier aan een andere particulier worden gezonden (artikel 8).

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 93 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met unanimiteit, adviesrecht EP

Instelling nieuw Comitologie-comité: Neen

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Voor wijzigingen in het systeem voor het intracommunautaire verkeer van accijnsgoederen is de Gemeenschap bij uitsluiting bevoegd.

Proportionaliteit: positief. Het beoogde doel - het verbeteren van de procedures voor het intracommunautaire verkeer van reeds veraccijnsde goederen - kan niet anders dan met een richtlijn worden bereikt.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De richtlijn zal - zij het in beperkte mate - kunnen bijdragen aan het terugdringen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Deze baat wordt geschat op maximaal EUR 100.000. Dit vloeit onder andere voort uit het (zoveel mogelijk) wegnemen van de thans bestaande interpretatieverschillen en het doen vervallen van de mogelijkheid om de verkoper op afstand te verplichten in de lidstaat van bestemming een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

De richtlijn zal aanleiding geven tot wijziging van de Wet op de accijns.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

In de richtlijn is (nog) geen voorstel voor een implementatiedatum opgenomen. De richtlijn noodzaakt wel tot wijziging van de Wet op de accijns; minimaal benodigde implementatietermijn bedraagt acht maanden.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is met de Commissie van mening dat er aanleiding is tot een aanpassing van de artikelen 7 tot en met 10 van de richtlijn 92/12/EEG. Het merendeel van de wijzigingen, zeker die welke betrekking hebben op het wegnemen van onduidelijkheden en die welke betrekking hebben op het vereenvoudigen van de procedures zijn voor Nederland aanvaardbaar.

Voor Nederland zijn echter de wijzigingen van met name artikel 8 moeilijk aanvaardbaar. De accijns wordt geheven volgens het bestemmingslandbeginsel. Slechts in een enkel geval wordt daarvan afgeweken. Zolang er geen verdergaande harmonisatie van de accijnstarieven mogelijk lijkt, is het niet gewenst het aantal gevallen waarin van dat beginsel mag wordenafgeweken,uittebreiden. Vanuit dat gezichtspunt ligt het niet voor de hand om de voorwaarden waaronder een particulier zonder betaling van accijns in het land van bestemming accijnsproducten in dat land mag binnenbrengen te versoepelen, zelfs niet indien tabaksproducten daarvan worden uitgezonderd. Een dergelijke regeling draagt niet bij aan het streven naar een harmonisatie van de accijnstarieven.

Er is eveneens reden voor een kritische houding ten opzichte van de voorgestelde "vrijstelling" van accijns voor accijnsgoederen die van particulier aan particulier worden gezonden. Met name het criterium dat het moet gaan om een zending waarvoor geen directe tegenprestatie is verricht is niet of nauwelijks te controleren. Een dergelijke vrijstelling zet de weg open voor moeilijk te controleren en dus moeilijk te stuiten verkopen op afstand, iets dat met name voor sigaretten een lucratieve aangelegenheid kan zijn.

Het zonder meer doen vervallen van de hoeveelheden waarboven de lidstaten van een reiziger mogen verlangen dat deze aantoont dat de in zijn of haar in de bagage aanwezige accijnsgoederen voor eigen gebruik bestemd zijn, geeft ook aanleiding tot vraagtekens. Totdat duidelijkheid is verkregen over de mogelijkheden die de lidstaten houden om te kunnen controleren of de vanuit een andere lidstaat meegebrachte hoeveelheden accijnsgoederen voor eigen gebruik zijn bestemd, is een kritische houding op zijn plaats. Bovendien biedt de huidige bepaling helderheid naar de burger omdat in de EU overal in beginsel dezelfde bepalingen gelden als het gaat om de controle op accijnsgoederen in het reizigersverkeer.

Fiche 9: Voorstel voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap

Titel:

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap

Datum Raadsdocument: 9 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11279/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 465

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Ad Hoc Werkgroep over de follow-up van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 26 april 2004; RAZEB

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Raad heeft herhaaldelijk gewezen op zijn sterke voorkeur voor toetreding van een herenigd Cyprus. Tot dusver is nog geen omvattende regeling tot stand gekomen. De "omvattende regeling voor de kwestie-Cyprus", als uitgewerkt door VN-secretaris-generaal Kofi Annan, is door de Turks-Cypriotische kiezers tijdens afzonderlijke, gelijktijdige referenda op 24 april 2004 goedgekeurd. In verband met de uitslag van de referenda verklaarde de Raad op 26 april 2004:

"De Turks-Cypriotische gemeenschap heeft op duidelijke wijze uitdrukking gegeven aan haar wens om tot de Europese Unie te behoren. De Raad is vastbesloten een eind te maken aan het isolement van de Turks-Cypriotische gemeenschap, en de hereniging van Cyprus te vergemakkelijken door de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap te stimuleren. De Raad heeft de Commissie verzocht daartoe uitgebreide voorstellen in te dienen, waarbij het accent in het bijzonder op de economische integratie van het eiland en op de verbetering van de contacten tussen de twee gemeenschappen en met de EU zal komen te liggen. De Raad heeft aanbevolen dat de EUR 259 miljoen die reeds voor het noordelijk deel van Cyprus waren uitgetrokken voor het geval er een regeling tot stand zou komen, daaraan worden besteed."

Dit ontwerpvoorstel voor een verordening van de Raad wordt ingediend naar aanleiding van dat verzoek van de Raad. Het is bedoeld als instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap. Gezien de politieke situatie en met het oog op een efficiënte en snelle toewijzing van de financiële steun, wordt daarin bepaald dat de bijstand direct aan de begunstigden moet worden verleend.

De steun is gericht op de vergemakkelijking van de hereniging van Cyprus, enerzijds door stimulering van de economische en sociale ontwikkeling, met bijzondere nadruk op de economische integratie van het eiland, middels aanpassing aan het acquis, en anderzijds door verbetering van de contacten tussen beide gemeenschappen onderling en met de EU. Behalve maatregelen voor verzoening en het opbouwen van vertrouwen omvat de steun onder meer de bevordering van de sociale en economische ontwikkeling, de ontwikkeling van infrastructuur en de stimulering van contacten tussen de gemeenschappen. De meeste activiteiten zijn dan ook te vergelijken met
pretoetredingsmaatregelen. Omdat de Turks-Cypriotische gemeenschap de afgelopen jaren in een isolement heeft verkeerd, zijn de activiteiten sterk gericht op bijstand bij de aanpassing aan het acquis, met name wat betreft investeringen die nodig zijn om aan de Europese normen te voldoen, onder meer op het gebied van het milieu en vervoer.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 308 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met unanimiteit, raadpleging EP

Instelling nieuw Comitologie-comité:Artikel 3 van het voorstel voorziet in de instelling van een adviescomité. Dit wordt mogelijk veranderd in een beheerscomité.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. De ondersteuning van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap kan beter door de Gemeenschap als geheel dan door de lidstaten afzonderlijk ter hand worden genomen. Het gaat hierbij immers ook om het voorbereiden van de Turks-Cypriotische gemeenschap op het acquis communautaire.

Proportionaliteit: Positief. De voorgestelde ontwerp-verordening voldoet aan de eis dat het Gemeenschapsoptreden niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting:

Het wetgevend financieel memorandum bij deze verordening omvat een bedrag van EUR 6 miljoen voor 2004, dat voornamelijk bestemd is voor haalbaarheidsstudies voor de implementatie van de financiële steun in 2005 (EUR 114 miljoen) en 2006 (EUR 139 miljoen). Een deel van de bijstand wordt gebruikt voor de financiering van de ondersteunende uitgaven in verband met de implementatie.

Gezien de bijzondere status van de Turks-Cypriotische gemeenschap in Cyprus, zijn de voorgestelde uitgaven niet direct toe te wijzen zijn aan één bepaalde uitgavencategorie. Aangezien de meeste uitgaven echter te vergelijken zijn met pretoetredingsmaatregelen, wordt voorgesteld de uitgaven te financieren uit categorie 7 (pre-accessiesteun).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het voorzitterschap is voornemens om op korte termijn (bij voorkeur nog in september/oktober 2004) overeenstemming te bereiken over deze ontwerp-verordening.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland hecht er belang aan dat de Europese Unie gevolg geeft aan de Raadsconclusies van 26 april jl. Hiertoe dient het isolement van de Noord-Cypriotische gemeenschap te worden beëindigd en haar economische ontwikkeling gestimuleerd te worden. Dit dient te gebeuren door middel van zowel financiële hulp als directe handel. Nederland ziet er op toe dat de budgettaire kaders gerespecteerd zullen worden en dat niet aan het principe van prudent budgettair beleid voorbij zal worden gegaan.

Fiche 10: Voorstel inzake de bijzondere voorwaarden voor de handel met de delen van de Republiek Cyprus

Titel:

Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bijzondere voorwaarden voor de handel met de delen van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag voert

Datum Raadsdocument: 9 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11278/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 466

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Ad Hoc Werkgroep over de follow-up van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 26 april 2004; RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Raad heeft herhaaldelijk benadrukt een groot voorstander te zijn van toetreding van een herenigd Cyprus. Tot op heden is er nog geen alomvattende regeling tot stand gekomen. De "definitieve oplossing van de kwestie-Cyprus", zoals uitgewerkt door VN-secretaris-generaal Kofi Annan werd door de Turks-Cypriotische kiezers goedgekeurd tijdens de aparte gelijktijdige referenda die op 24 april 2004 gehouden werden. Gezien de uitslag aan Turks-Cypriotische zijde sprak de VN-secretaris-generaal in zijn verslag over zijn bemiddelingspogingen op Cyprus de hoop uit dat de leden van de VN-Veiligheidsraad "het goede voorbeeld zullen geven en alle staten sterk zullen aanmoedigen zowel bilateraal als internationaal te streven naar de opheffing van onnodige beperkingen en obstakels waardoor de Turks-Cypriotische gemeenschap geïsoleerd wordt en haar ontwikkeling belemmerd wordt" (punt 93).

Na de uitslag van de referenda verklaarde de Raad op 26 april 2004:

"De Turks-Cypriotische gemeenschap heeft zich duidelijk uitgesproken vóór een toekomst binnen de Europese Unie. De Raad is vastbesloten een einde te maken aan het isolement van de Turks-Cypriotische gemeenschap en de vereniging van Cyprus te vergemakkelijken door de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap te stimuleren. De Raad nodigt de Commissie uit uitvoerige voorstellen daartoe te doen, waarin de nadruk ligt op de economische integratie van het eiland en het verbeteren van de contacten tussen beide gemeenschappen en met de EU."

Met het ontwerpvoorstel voor een verordening van de Raad wordt gevolg gegeven aan deze uitnodiging. Hierin wordt een belangrijke maatregel voorgesteld om een einde te maken aan het economische isolement van de Turks-Cypriotische Gemeenschap doordat de handel tussen het noordelijke deel van Cyprus en het douanegebied van de EU vergemakkelijkt wordt. In het ontwerpvoorstel wordt een preferentiële regeling gepresenteerd voor producten die het douanegebied van de EU binnenkomen. Er worden onder meer gedetailleerde regels beschreven met betrekking tot de oorsprongscertificaten die afgegeven moeten worden door de Turks-Cypriotische Kamer van Koophandel of een ander bevoegd orgaan, fytosanitaire controle, belastingen, informatievereisten en vrijwaringsmaatregelen in geval van geen medewerking, onregelmatigheden of fraude. Voorgesteld wordt de preferentiële regeling de vorm te geven van een tariefcontingentsysteem waarmee de economische ontwikkeling gestimuleerd wordt zonder kunstmatige handelspatronen tot stand te brengen of fraude in de hand te werken.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 133 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met gekwalificeerde meerderheid.

Instelling nieuw Comitologie-comité:Geen.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Aangezien handel grotendeels een onderwerp van exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap betreft, is de subsidiariteitstoets niet van toepassing.

Proportionaliteit: de voorgestelde ontwerp-verordening voldoet aan de eis dat het Gemeenschapsoptreden niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het voorzitterschap is voornemens om op korte termijn (bij voorkeur nog in september/oktober 2004) overeenstemming te bereiken over deze ontwerp-verordening.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland hecht er belang aan dat de Europese Unie gevolg geeft aan de Raadsconclusies van 26 april jl. Hiertoe dient het isolement van de Noord-Cypriotische gemeenschap te worden beëindigd en haar economische ontwikkeling gestimuleerd te worden. Dit dient te gebeuren door middel van zowel financiële hulp als directe handel.

Fiche 11: Mededeling: Het Europese Actieplan Milieu en Gezondheid 2004-2010

Titel:

Het Europese Actieplan Milieu en Gezondheid 2004-2010 (Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité)

Datum Raadsdocument: 14 juni 2004

Nr. Raadsdocument: 10491/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 416

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VROM i.o.m. VWS, BZ, V&W, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroepen Milieu / Gezondheid, Milieuraad / Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het actieplan geeft invulling aan de Europese strategie voor milieu en gezondheid (COM(2003) 338). In de Milieuraad van 27 oktober 2003 zijn conclusies ten aanzien van de strategie aangenomen. De uiteindelijke doelstellingen van de strategie zijn vermindering van de ziektelast die door milieufactoren in de EU wordt veroorzaakt, signalering en preventie van nieuwe bedreigingen en verbetering van de capaciteit van de EU voor beleidsvorming.

Het actieplan bestaat uit twee documenten (Deel I en Deel II). Het beschrijft de eerste fase (2004-2010) van een lange termijn actie die op basis van voortschrijdende kennis kan worden uitgebreid na 2010. In 2007 is een tussenevaluatie van de eerste fase gepland.

In Deel I wordt de doelstelling van het Actieplan en de uitwerking hiervan langs dertien acties gegeven. Deze acties worden in Deel II nader uitgewerkt. Er wordt veel nadruk gelegd op onderzoek als basis voor maatregelen, vooral op onderzoek naar oorzaak-effect relaties. Ook beschrijft Deel I de context van het actieplan.

Doelstelling van het Actieplan is:


- Het verbeteren van de informatieketen (om inzicht te krijgen in relaties tussen bronnen van verontreiniging en gezondheidseffecten);


- Het opvullen van kennisleemtes;


- Het heroverwegen van beleid en het versterken van communicatie hierover.

Deel I kan beschouwd worden als een oplegnotitie van Deel II, de technische bijlagen. Hierin wordt een aanzet gegeven voor de uitwerking van de acties, inclusief tijdsplanning. Ten slotte worden de organisaties vermeld die zijn geconsulteerd voor de ontwikkeling van het actieplan.

De eerste fase van het Actieplan richt zich op vier, als prioritair aangemerkte, gezondheidsproblemen waarvoor een relatie met milieu bestaat:


- luchtwegaandoeningen (astma en luchtwegallergieën);


- kanker bij kinderen;


- neurologische afwijkingen;


- hormoonontregeling.

Voor deze problemen en voor de achterliggende milieufactoren worden, zo veel mogelijk gebaseerd op reeds aanwezige kennis, indicatoren vastgesteld en gemonitord. Hierdoor moet de kwaliteit, de vergelijkbaarheid (harmonisatie) en de toegankelijkheid van gegevens worden verbeterd. Dit moet vervolgens leiden tot geïntegreerde blootstellingschattingen, waarin zowel indicatoren voor gezondheid als milieu worden meegenomen.

Aangezien veel kennis gefragmenteerd aanwezig is, zal deze op een systematische wijze moeten worden bijeengebracht en geanalyseerd. Daar waar hiaten in kennis bestaan dient (voortzetting van) onderzoek in de relaties tussen milieufactoren en gezondheid op de prioritaire gebieden te worden gestimuleerd. Coördinatie en samenwerking tussen milieu- en gezondheidsautoriteiten en organisaties op deze gebieden is een vereiste.

Op grond van de geharmoniseerde kennis kan indien nodig bestaand beleid worden heroverwogen en nieuw beleid worden ontwikkeld. Zo kan de gegenereerde informatie leiden tot heroverweging en bijstelling van risicoreducerende maatregelen. De Commissie zal zorgdragen voor een gecoördineerde aanpak voor de reductie van risicofactoren voor het optreden van prioritaire ziekten.

Naast de acties voor de prioritaire effecten is er ook een actie gericht op de signalering van mogelijke nieuwe gezondheidsrisico's door milieufactoren en op de wijze waarop met deze signalen wordt omgegaan.

Tenslotte zijn er acties gericht op het omgaan met milieu- en gezondheidsinformatie, het vergroten van het bewustzijn van milieu- en gezondheidsgevaren en een gefundeerde risicoperceptie.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen. Aangesloten wordt op het reeds lopende Nederlandse actieprogramma Milieu en Gezondheid.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De doelstellingen van het Actieplan sluiten zeer goed aan op het Nederlandse beleid. Mede naar aanleiding van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) is in april 2002 het Actieprogramma Gezondheid en Milieu door de Ministeries van VROM en VWS ontwikkeld. De Nederlandse overheid staat dan ook in beginsel positief tegenover het initiatief van de Commissie.

Wel zijn er verschillende kritische kanttekeningen te plaatsen bij de mededeling zoals deze nu door de Commissie is gepubliceerd:


- Nederland had liever gezien dat de Commissie meer aandacht had besteed aan het voorstellen en uitwerken van acties om gezondheidseffecten te reduceren op basis van bestaande kennis. Het programma is sterk onderzoeksgericht waardoor maatregelen naar de toekomst worden verschoven. Ook wordt niet gerept over het handhavingsperspectief van geïmplementeerde maatregelen.


- De Commissie doet geen uitspraken over de gezondheidswinst die beoogd wordt. Nederland wenst beter inzicht in de ambities van de Commissie op dit vlak.


- De coördinatie en afstemming met bestaande programma's moet beter uitgewerkt worden.


- Het hoofdstuk over het terugdringen van de milieubelasting (onder andere verkeersgerelateerde milieubelasting en verontreiniging van het binnenmilieu) dient verder te worden uitgewerkt.


- De financiële onderbouwing van het actieplan - op basis van budgetten binnen bestaande onderzoeks- en beleidsprogramma's - moet op onderdelen verder uitgewerkt worden.

Fiche 12: Mededeling over de rol van het schema van algemene preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode 2006/2015

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité: Ontwikkelingslanden, internationale handel en duurzame ontwikkeling: de rol van het schema van algemene preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode 2006/2015

Datum Raadsdocument: 12 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11393/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 461

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. BZ, LNV, VROM, SZW en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep APS, Comité 133, RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het Algemeen Preferentieel Systeem is een eenzijdig EU-stelsel van handelspreferenties, dat begunstigde (ontwikkelings-)landen tariefkortingen en/of tariefvrijstellingen op specifieke productsectoren geeft, zolang de landen voldoen aan een aantal criteria. Dit regime bestaat reeds enkele tientallen jaren. Op 1 januari 2006 vervalt de huidige verordening zodat voor die tijd een nieuw stelsel moet worden geformuleerd. De Commissie heeft in onderhavige mededeling de algemene richtlijnen voor het nieuwe APS voor de komende 10 jaar uiteengezet.

Het doel van het APS is het verminderen van armoede en stimuleren van duurzame ontwikkeling via het bevorderen van internationale handel. Met de richtlijnen streeft de Commissie ernaar het APS stabieler, transparanter en eenvoudiger te maken en de preferenties meer terecht te laten komen waar ze het meest nodig zijn.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling

Consequenties voor de EU-begroting:

Geen, want het betreft in dit stadium een mededeling zonder concrete voorstellen.

Wel heeft een aanpassing van het APS gevolgen voor de Eigen Middelen: door het APS dat nu van toepassing is, liep de EU in 2002 EUR 2,2 miljard aan douaneopbrengsten mis. Dit betekent dat in algemene zin het APS het aandeel van de douaneheffingen in de totale Eigen Middelen (de totale financieringsbron van de Unie) omlaag brengt. Dit heeft geen gevolgen voor de EU-begroting, omdat de benodigde middelen dan gevonden worden via de BNI-afdracht van de lidstaten. Mocht het nieuwe APS - waarvoor nog voorstellen zullen volgen - een groter bedrag aan gederfde douane inkomsten impliceren, dan is een grotere BNI afdracht per lidstaat ter compensatie te verwachten.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het huidige APS kent een personele/administratieve last voor zowel douane als het bedrijfsleven in zoverre dat voor iedere import een formulier moet worden ingevuld, waarbij onder andere de oorsprong moet worden aangetoond om in aanmerking te komen voor preferenties. Onder het nieuwe APS zal dit niet veranderen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Geen, dit komt pas bij de verordening aan de orde.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Doel van het APS is het stimuleren van de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) en overige ontwikkelingslanden. MOL's krijgen nulrecht via het zgn. "Everything but Arms"-initiatief (EBA), overige ontwikkelingslanden krijgen voor een beperkt aantal producten nulrecht en voor de overige producten een tariefkorting. Bij de herziening wordt er naar gestreefd de benutting van het APS te verhogen, hetgeen positieve consequenties zal hebben voor ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Leidraad voor Nederland bij de herziening van het APS is het scheppen van een zo groot mogelijke markttoegang voor ontwikkelingslanden. Hierbij vormen eenvoud en voorspelbaarheid van het systeem een belangrijk doel. M.n. een verhoging van de voorspelbaarheid is van belang voor het importerende (Nederlandse) en exporterende bedrijfsleven. Het huidige APS heeft vanwege zijn complexiteit een lage benuttingsgraad. Nederland meent dat de benuttingsgraad van het nieuwe systeem flink omhoog moet. Een ander uitgangspunt voor Nederland is dat preferenties terecht moeten komen waar ze het hardste nodig zijn. Van belang is tevens dat het nieuwe APS volledig WTO-conform is. Derhalve zal ook de herziening van de preferentiële regels van oorsprong van belang zijn. Nederland is voorstander van verdere vereenvoudiging, versoepeling en harmonisatie van deze regels. Bij de harmonisatie zal onder meer gelet moeten worden op de regels die gelden onder het Cotonou verdrag. Daarnaast is van belang het in 2003 verschenen Groenboek over de toekomst van oorsprongsregels in preferentiële handelsakkoorden (COM (2003) 787). In reactie hierop is van vele kanten gepleit voor een grotere flexibiliteit van de oorsprongsregels. Bij de herziening van het APS moet dit worden meegenomen. Tevens zijn bij de herziening consistentie, rechtszekerheid, fraudegevoeligheid en handhaafbaarheid van belang. Nederland onderschrijft het Commissiestandpunt dat de landen die profiteren van het APS een grote verantwoording hebben ten aanzien van de juiste toepassing van de APS bepalingen.

De richtlijnen in de mededeling zijn nog zeer algemeen van aard. De Commissie geeft aan ook te streven naar een stabieler, eenvoudiger en transparanter systeem. Bij de vormgeving van het APS zal veel afhangen van de conceptverordening die de Commissie later dit jaar zal presenteren. Dan zal pas duidelijk worden welke impact en verplichtingen het nieuwe APS met zich meebrengt.

Fiche 13: Mededeling over een efficiënter gemeenschappelijk Europees asielstelsel: de enkelvoudige procedure als volgende stap

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Een efficiënter gemeenschappelijk Europees asielstelsel: de enkelvoudige procedure als volgende stap

Datum Raadsdocument: 19 juli 2004

Nr Raadsdocument: 10471/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)503

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m. BZ, FIN en VNG

Behandelingstraject in Brussel: Strategisch Comité voor Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA); JBZ-Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Raad concludeerde in oktober 1999 in Tampere dat de EU op termijn zou moeten streven naar een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme asielstatus. In november 2000 publiceerde de Commissie een mededeling over deze thematiek, die een werkprogramma voor de toekomst bevatte. Daarin werd de weg gewezen naar een enkelvoudige, `one-stop shop' procedure die in sommige lidstaten al bestond, waarin alle beschermingsvormen in één procedure werden behandeld en daarover één beslissing werd genomen. In de mededeling wordt voortgebouwd op een studie die de Commissie in 2003 heeft laten verrichten, de Study on the single asylum procedure `one-stop shop'. De Europese Raad van Thessaloniki van juni 2003 bevestigde het belangrijk te vinden dat er in de EU een doeltreffend asielsysteem zou komen, waarmee snel kan worden vastgesteld welke personen bescherming nodig hebben, en dat passende EU-programma's worden ontwikkeld. De Europese Raad verzocht ook de Raad en de Commissie te bezien hoe de asielprocedures verder versterkt kunnen worden om ze doeltreffender te maken en op die manier de verwerking van aanvragen die niet in verband staan met internationale bescherming, zoveel mogelijk te versnellen.

In de mededeling wordt geconcludeerd dat een enkelvoudige procedure de volgende voordelen heeft:

de procedure is sneller en efficiënter, en daarmee goedkoper;


- het behandelen van alle beschermingsvormen maakt de procedure transparanter;


- een snelle en alomvattende procedure helpt bij het terugdringen van misbruik, terwijl lange en gecompliceerde procedures het draagvlak voor het asielbeleid kunnen eroderen;


- het is bij een enkelvoudige procedure moeilijker om verwijderingen te frustreren door steeds nieuwe beschermingsgronden aan te voeren. Verwijderingen worden ook gemakkelijker als de procedure en daarmee het verblijf in de lidstaten korter duurt.

De Commissie stelt maatregelen op EU-niveau voor, omdat de kwalificatierichtlijn - die de definitie en de inhoud geeft van de vluchtelingenstatus en van de subsidiaire (dat is niet van het Vluchtelingenverdrag afgeleide) beschermingsstatus - de lidstaten verplicht subsidiaire bescherming te verlenen wanneer een asielzoeker aan de voorwaarden daarvoor voldoet. De asielprocedurerichtlijn sluit procedures voor subsidiaire bescherming echter uit, wanneer lidstaten daarvoor specifieke procedures hebben. Hierdoor kan een `protection gap' in het gemeenschapsrecht ontstaan, dat wil zeggen dat bepaalde procedures om bescherming aan te vragen niet onder het gemeenschapsrecht vallen. Bovendien vergt een enkelvoudige procedure nog grotere administratieve aanpassingen dan de aanpassingen waartoe de asielprocedurerichtlijn de lidstaten verplicht, aangezien de startpositie van de lidstaten in de uitgebreide Unie verschillend is. Veranderingen om de procedures in de lidstaten op een gelijk niveau te krijgen, kunnen volgens de Commissie beter worden bereikt als er EU-doelstellingen geformuleerd zijn.

De Commissie wil het voorgaande in twee stappen bewerkstellingen: eerst een voorbereidende fase, bestaande uit operationele acties en expertmeetings, gevolgd door gemeenschapswetgeving. Gemeenschapswetgeving kan onder meer betrekking hebben op het van toepassing verklaren van de waarborgen voor procedures in eerste aanleg uit de asielprocedurerichtlijn op aanvragen voor subsidiaire bescherming; op het stellen van regels over rechtsmiddelen; het bezien welke aanvragen die niet onder de kwalificatierichtlijn vallen bij een enkelvoudige procedure moeten worden betrokken (bijvoorbeeld tijdelijke bescherming of medische gronden). De Commissie wil hiermee voorkomen dat het Vluchtelingenverdrag `verwatert', omdat een enkelvoudige procedure zou leiden tot het verlenen van `lagere' statussen dan die van vluchteling. Voor wat betreft verwijderingen zou de `eindbeslissing' (i.e. een ongegrond verklaard beroep tegen een negatieve beschikking in de zin van de kwalificatierichtlijn) het besluit moeten zijn dat verwijdering mogelijk maakt. Ook zou een mogelijk einddoel kunnen zijn een systeem van parallelle beslissingen over asiel en terugkeer.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het betreft een mededeling

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling. Wel zij reeds opgemerkt dat bij vervolgmaatregelen op wetgevingsgebied zowel de subsidiariteitstoets als de proportionaliteitstoets positief kunnen uitvallen, indien deze wetgevingsmaatregelen aanpassing van bestaande gemeenschapswetgeving met zich brengen die secundaire migratiestromen tussen de lidstaten kunnen voorkomen.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland heeft zelf een enkelvoudige asielprocedure en steunt het inrichten van een enkelvoudige asielprocedure in de lidstaten. Al tijdens de Europese Raad van Tampere heeft Nederland zich daarvoor sterk gemaakt. Met het oog op de inwerkingtreding van het Constitutioneel Verdrag is het van groot belang dat op Europees niveau aan een enkelvoudige procedure wordt gewerkt, omdat het Constitutioneel Verdrag een veel bredere rechtsgrondslag biedt voor het nemen van maatregelen ten aanzien van subsidiaire bescherming dan het Verdrag van Amsterdam. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van verschillen tussen de lidstaten en daarmee aan het terugdringen van secundaire migratiestromen binnen de Unie. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn.

Fiche 14: Mededeling "Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie"

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, "Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie"

Datum Raadsdocument: 7 juni 2004

Nr Raadsdocument: 10244/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 412

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m. BZ, SZW, FIN en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Strategisch Comité voor Immigratie, Grenzen en Asiel; Groep op Hoog Niveau voor Asiel en Migratie; JBZ-Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Deze mededeling bevat de resultaten van een studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie. De mededeling gaat in op de vraag in hoeverre mogelijkheden voor legale migratie invloed hebben op stromen van illegale migranten en op de samenwerking met derde landen in de strijd tegen illegale migratie.

De mededeling vloeit voort uit de conclusies van de Europese Raad van Thessaloniki in juni 2003, waarin de noodzaak werd onderstreept van het zoeken naar legale kanalen voor migratie naar de Unie, met inachtneming van de opvangcapaciteit van de lidstaten en binnen het kader van versterkte samenwerking met derde landen. Het Italiaanse Voorzitterschap stelde op de informele JBZ-Raad in september 2003 voor een studie uit te doen voeren naar een Europees quotastelsel voor legale migratie. De reikwijdte van de studie werd om die reden uitgebreid.

Achtereenvolgens behandelt de mededeling de bestaande toelatingsregelingen voor economische migranten, regulering van het aantal economische migranten, bilaterale overeenkomsten en quotastelsels. Bijzondere aandacht wordt besteed aan regulariseringsmaatregelen en de effecten daarvan. Vervolgens behandelt de mededeling de samenhang tussen legale en illegale migratiestromen en de betrekkingen met derde landen, waaronder de effecten van bilaterale overeenkomsten en van het visumbeleid. De conclusie luidt dat er geen eenduidig verband bestaat tussen het gevoerde beleid ten aanzien van legale migratie enerzijds en illegale migratiestromen anderzijds, omdat zoveel andere factoren van invloed zijn op illegale migratie dat de beleidseffecten moeilijk vast te stellen zijn. De Commissie acht het bij het terugdringen van illegale migratie in samenwerking met derde landen belangrijk om een flexibel pakket aan stimulansen te kunnen bieden, met name waar het gaat om het sluiten van terug- en overnameovereenkomsten tussen de Unie en derde landen. De Commissie wijst er daarbij op dat de buurlanden van de Unie behalve transitlanden in toenemende mate ook bestemmingslanden worden.

Met betrekking tot legale en illegale migratie doet de Commissie de volgende voorstellen:


- Er moet intensiever en gerichter gebruik worden gemaakt van overleg en informatie-uitwisseling, omdat er onvoldoende betrouwbare en vergelijkbare gegevens op EU-niveau bestaan. De Commissie wil deze verbetering laten plaatsvinden binnen het kader van het Comité voor immigratie en asiel.


- Er komt een consultatieproces over EU-maatregelen inzake de toelating van arbeidsmigranten. Hiertoe verschijnt nog in 2004 een groenboek.


- De Commissie wil voorstellen voor een gemeenschappelijke benadering van regularisering uitwerken.

Legale migratie moet worden gecombineerd met inburgeringsmaatregelen. Hierbij moet de integratie van toegelaten derdelanders op de arbeidsmarkt worden bevorderd in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie; moet de mobiliteit van derdelanders binnen de Unie verder worden bevorderd; en zou de erkenning van beroepskwalificaties van derdelanders moeten worden uitgebreid.


- De Commissie bevestigt het belang van het omzetten van zwart werk in regulier werk, een van de tien prioriteiten in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie 2003.


- De ontwikkeling van een communautair terugkeerbeleid is een prioriteit in de strijd tegen illegale immigratie (financieel instrument; minimumnormen voor terugkeerprocedures; wederzijdse erkenning van terugkeerbesluiten).


- De samenwerking met derde landen (van herkomst of transit) moet worden geïntensiveerd op basis van daadwerkelijk partnerschap. Alle beschikbare informatie over legale migratiemogelijkheden moet worden bijeengebracht teneinde meer synergie tussen de lidstaten te ontwikkelen ten aanzien van de toegelaten aantallen arbeidsmigranten. In landen van herkomst zouden scholingsprogramma's kunnen worden opgezet om migranten de vaardigheden bij te brengen waaraan in de Unie behoefte bestaat. Ten slotte zou het visumbeleid versoepeld kunnen worden ten aanzien van groepen voor wie geen risico van illegale migratie bestaat.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het betreft een mededeling. Het Europees Parlement zal wel advies uitbrengen over deze mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling. Bij vervolgmaatregelen zou evenwel in het oog moeten worden gehouden dat de toelating van (en het vaststellen van de aantallen) arbeidsmigranten een bevoegdheid van de lidstaten is.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het nschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Zuid-Noord migratie kan bijdragen aan ontwikkeling. Vooral in stabiele ontwikkelingslanden dragen geldovermakingen en brain gain bij aan structurele ontwikkeling. Circulaire migratie, dat wil zeggen migratie waarbij de migrant al dan niet tijdelijk terugkeert naar het land van herkomst, kan de positieve effecten voor zowel herkomst- als bestemmingslanden combineren, vooral als het om hoog opgeleide migranten gaat.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt het verschijnen van deze mededeling, die in de eerste plaats zal worden behandeld in het kader van de JBZ-meerjarenagenda. Nederland staat positief tegenover het feit dat de Commissie meer gegevensuitwisseling en samenwerking tussen de lidstaten nastreeft. Hierin gaat de Nederlandse voorkeur er wel naar uit om gebruik te maken van reeds bestaande instanties voor gegevensuitwisseling. Na vijf jaar legaal verblijf kunnen migranten de status van langdurig ingezetene verkrijgen, met een (geclausuleerd) recht op vrij verkeer. Regulariseringen van illegale migranten in de ene lidstaat hebben dus zeker ook op termijn consequenties in andere lidstaten. Samenwerking tussen de lidstaten is daarom van belang. Bij de bestrijding van illegale immigratie en de ontwikkeling van een communautair terugkeerbeleid onderkent Nederland het grote belang van samenwerking met derde landen op basis van partnerschap. Door samenwerking op Europees niveau kunnen effectievere afspraken met derde landen worden gemaakt (en nageleefd) om illegale migratie en mensensmokkel te voorkomen en tot een effectievere uitzetting van aangetroffen illegale migranten te kunnen komen.

Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van eventuele toekomstige voorstellen zal zijn

Fiche 15: Mededeling inzake het aandeel van duurzame energie in de EU

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het aandeel van duurzame energie in de EU - Verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van duurzame energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties.

Datum Raadsdocument: 3 juni 2004

Nr. Raadsdocument: 10132/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)366

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. VROM, BZ,

FIN, OCW, V&W, LNV

Behandelingstraject in Brussel: RWG Energie, Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In de mededeling wordt de ontwikkeling van duurzame energie in de EU geëvalueerd. Het gaat met name om 3 zaken:


- Opstelling van het formele verslag van de Commissie krachtens art. 3 van de RL 2001/77/EG, met een beoordeling van de vooruitgang die de lidstaten hebben gemaakt bij de verwezenlijking van de nationale doelstellingen voor 2010 voor elektriciteit uit duurzame energiebronnen;


- Beoordeling van de vooruitzichten voor het realiseren van een aandeel van duurzame energie in het algehele energieverbruik in de lidstaten van 12% in 2010 (incl. verwarming, elektriciteit en vervoer), rekening houdend met de EU-wetgeving sinds 2000 en andere maatregelen op het vlak van duurzame energie en energie-efficiënte;


- Voorstellen voor concrete acties op nationaal en communautair niveau om te verzekeren dat de EU-doelstellingen voor duurzame energie voor 2010 daadwerkelijk worden bereikt. In juni van dit jaar is in Bonn een wereldconferentie over duurzame energie gehouden. Naast de acties voor het bereiken van de EU-doelstellingen voor 2010 is hier ook gesproken over de weg die moet worden bewandeld met betrekking tot het EU-scenario tot 2020.

In de mededeling worden enkele bijkomende acties op communautair niveau aangekondigd. Deze betreffen o.a.: meer succesvolle demonstratie van innoverende technologieën, een actieplan voor biomassa en intensiever gebruik van duurzame energie voor verwarmingsdoeleinden. Op het gebied van windenergie doet de Commissie aan de Lidstaten de aanbeveling te komen tot wettelijke regelingen ter bevordering van de spoedige ontwikkeling van offshore-windenergie en wordt aandacht gevraagd voor de versterking en verbetering van de benodigde netinfrastructuur.

De Commissie zal, indien nodig, conform artikel 4, tweede lid van Richtlijn 2001/77/EG, en op basis van een evaluatie van de nationale steunregelingen, uiterlijk 27 oktober 2005 een voorstel doen voor een communautaire regeling voor de stimulering van duurzame elektriciteit in de EU.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t..

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit

Subsidiariteit: positief. In deze fase is er nog geen sprake van verdere ontwerp-regelgeving. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het verwezenlijken van de overeengekomen streefcijfers. De lidstaten moeten hiertoe maatregelen treffen. In de mededeling wordt aangegeven welke landen op de goede weg zijn en welke niet.

Proportionaliteit: positief. In de mededeling worden enkele bijkomende acties op communautair niveau aangekondigd maar deze acties betreffen geen verdere regelgeving.

Consequenties voor de EU-begroting: geen, het betreft een mededeling.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het nschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. De Commissie moedigt in de mededeling wel in zijn algemeenheid aan om regelgeving, procedures, vergunningen e.d. die spelen bij duurzame energie-investeringen, te verlichten.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: De Commissie heeft twee centrale initiatieven ontplooid ten behoeve van de ontwikkeling van duurzame energie in ontwikkelingslanden: een wereldomspannende online-database met gegevens over beleid op gebied van duurzame energie en een haalbaarheidsstudie voor de oprichting van fondsen en risicokapitaal, in het bijzonder in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is akkoord met de richting en de inhoudelijke conclusies van de mededeling. De lidstaten zijn nu aan zet om de doelstellingen voor 2010 te halen en (meer) beleid ter zake in te zetten. Aanvullende regelgeving vanuit de Commissie zou in deze fase overbodig en contraproductief zijn.

De Commissie heeft de volgende driedeling gemaakt: landen die op de goede weg zijn om de doelstellingen te halen, landen die wel beleid hebben geformuleerd maar waarvan de effecten nog zichtbaar moeten worden en landen die nog onvoldoende beleid hebben geformuleerd. Nederland zit in de middengroep: met o.a. de Regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie heeft Nederland naar verwachting voldoende beleid geformuleerd. De effecten daarvan zullen in de komende jaren zichtbaar moeten worden. Nederland is het eens met deze opstelling van de Commissie, de driedeling geeft goed aan waar lidstaten nu staan.

Tevens is Nederland het eens met de opstelling van de Commissie inzake eventuele doelstellingen voor na 2010. Alvorens een standpunt te bepalen over doelstellingen na 2010 zullen de lidstaten eerst dienen aan te tonen dat zij serieus voortgang maken met de maatregelen die nodig zijn om de reeds voor 2010 vastgestelde streefcijfers te realiseren. In 2007 zullen nieuwe doelstellingen worden geformuleerd voor na 2010. Dan is er ook meer duidelijkheid over het slagen van het ingezette beleid om de doelstellingen voor 2010 te halen. De eerste evaluatie van het ingezette beleid, die een opmaat zal zijn voor het debat naar de nieuwe doelstellingen, zal in oktober 2005 plaatsvinden. Nederland is het eens met de Commissie dat R&D op het terrein van technologiëen voor duurzame energie de komende jaren moet worden geïntensiveerd. De Nederlandse uitganspunten in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013 zijn hierbij leidend.

Bij Verordening (EG) nr. 790/2001 behoudt de Raad zich het vaststellen van uitvoeringsbevoegdheden ten aanzien van bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures voor, "in afwachting van een toetsing door de Raad van de voorwaarden waaronder dergelijke uitvoeringsbevoegdheden na afloop van de genoemde overgangsperiode aan de Commissie zullen worden verleend". Op dezelfde manier verleent Verordening (EG) nr. 789/2001 de Raad de uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures voor de behandeling van visumaanvragen. Deze voorbehouden bevoegdheden betreffende de toepassing van de grenscontroles hebben betrekking op een belangrijk deel van het huidige Gemeenschappelijk Handboek en de bijlagen daarvan. Omdat de Commissie van mening is dat deze twee verordeningen in strijd zijn met artikel 202 van het Verdrag en met artikel 1 van Besluit 1999/468/EG, heeft zij op 3 juli 2001 bij het Hof van Justitie beroep ingesteld tegen de Raad met een verzoek tot nietigverklaring van de twee verordeningen (PB C 245 van 1.9.2001, blz. 12, zaak C-257/01).

Artikelen 20 en 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, waarvoor de rechtsgrond in het EG-Verdrag is te vinden in artikel 62, punt 3 (zie Besluit 1999/436/EG van 20 mei 1999, op cit.).

De hier voorgestelde uitwerking is gebaseerd op de bestaande tekst van de verschillende voorstellen; en zal inhoudelijk uiteraard moeten worden aangepast aan het resultaat van de onderhandelingen over deze voorstellen.

Zie met name het document van het Belgische voorzitterschap "Voorstel tot het opstellen van een praktisch werkinstrument voor de grenscontroleurs" (doc. 12876/01 FRONT 56 COMIX 679 van 17.10.2001).

RL 75/117/EEG, gelijke beloning; RL 76/207/EEG gewijzigd bij 2002/73/EG, gelijke behandeling bij arbeid en beroep; RL 86/378/EEG gewijzigd bij RL 96/97/EG, ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid; RL 97/80/EG gewijzigd door RL 98/52/EG, bewijslast

Report of the Secretary-General on his mission of good offices in Cyprus of 28 May 2004, UN Doc S/2004/437.