Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Toespraak

Directie:
Voorlichting

Publicatiedatum:
03-09-2004

Status:
Informatie

Toespraak door staatssecretaris Van der Laan bij de conferentie EU public broadcasting op 3 september 2004.

N.B.: Alleen het gesproken woord geldt

Dames en heren,

Als Europees voorzitter heeft Nederland gekozen voor een aansprekend motto: leren van elkaar. En als het om cultuur en media gaat in het bijzonder: uitwisseling en mobiliteit. De inzet daarbij is om te ontdekken wat we gemeen hebben en wat we concreet kunnen doen om meer voor elkaar te betekenen. Maar minstens zo belangrijk is het om elkaars verschillen te leren kennen.

Dames en heren, dat brengt me op het onderwerp van vandaag. Want u bent hier al een paar dagen bij elkaar om constructief met elkaar van gedachten te wisselen over de publieke omroep in Europa. Ook voor de publieke omroep in de lidstaten geldt dat er in de 25 landen veel onderlinge verschillen zijn.

Maar het is - zeker in deze tijden - nóg belangrijker de waarden waar we als publieke omroepen in Europa samen voor staan steeds opnieuw tegen het licht houden. Wat is zijn rol, gegeven het toegenomen commerciële aanbod? Is de taak en de financiering toegesneden op de tijd? Stelt de wetgever de goede eisen? En is de publieke omroep nog altijd a societys media in plaats van just another media for society?

Deze fundamentele discussie ga ik zelf ook niet uit de weg. Komend voorjaar komt het Nederlandse kabinet met nieuwe plannen voor een toekomstvaste publieke omroep.

U hebt er deze twee dagen met elkaar over gesproken. De conclusies zijn zojuist uiteengezet door de voorzitter. Ik heb interessante dingen gehoord:

Gister stond in het teken van de Europese Unie als kennissamenleving en waardengemeenschap. U heeft gesproken over de bijdrage die de publieke omroep daaraan kan leveren.
De voorzitter heeft zojuist de twee kanten hiervan uiteengezet:
* Als eerste de meer economisch getinte Lissabondoelstellingen. De Publieke Omroep is een drijvende kracht achter digitalisering, zowel technisch als in het bieden van kwalitatief aantrekkelijke content.
* de tweede kant is de sociale cohesie. De voorzitter haalde Bas Heijne aan. Die zei dat de publieke omroep de taak heeft om de culturele gemeenschappen te bedienen en te behouden. Zij zijn er voor de Res Publica.

U heeft gister en vandaag uitgebreid gesproken over de snelle digitale ontwikkelingen in Europa. De conclusie is dat dit overduidelijk impact heeft op de wijze waarop de publieke omroepen hun content presenteren.

De opkomst van digitale media verloopt anders dan de goeroes van het eerste uur dachten. Minder spectaculair en met onverwachte uitkomsten. In 1980 leek video-on-demand de toekomst. Daarbij dacht men uiteraard niet aan de massale uitwisseling van muziek en films door jongeren met softwareprogrammas als Kazaa. In 1980 voorspelde men ook het succes van de beeldtelefoon. Anno 2004 bestaan de succesvolle innovaties uit teksttelefoon SMS. Die uitvinding was ooit bedacht voor managers om hun secretaresse tijdens vergaderingen boodschappen door te geven. Daaruit blijkt maar weer: het publiek bepaalt uiteindelijk hoe ze van technologieën en diensten gebruik maken.

Maar ook al komen niet alle voorspellingen uit, het perspectief is evident een ander medialandschap en ander mediagebruik. Dezelfde mediacontent kan langs steeds meer verschillende kanalen worden verspreid, en de ontvanger is steeds vaker een actieve en selectieve gebruiker. Het is logisch dat de publieke omroepen in Europa mee gaan in deze ontwikkelingen.

Hoe?
Door met je tijd mee te gaan, en daar te zijn waar het publiek is anders mis je de boot.
Maar door aan de andere kant kritisch en alert te blijven: ook in het digitale domein is behoefte aan kwaliteit, betrouwbaarheid en creativiteit in het dienstenaanbod. De publieke omroep heeft van origine een voortrekkersrol in het leveren van dat type content.

In Nederland hebben wij de wetgeving veranderd om digitale innovatie bij de publieke omroep mogelijk te maken. In veel andere lidstaten zijn ook voorzieningen getroffen. Het protocol van Amsterdam legitimeert de vormgeving op nationaal niveau. Maar daarmee zijn we er nog niet.

Er is een toenemende gevoeligheid voor de onderlinge verhoudingen op de mediamarkt: eerlijke of oneerlijke concurrentie en geoorloofde of ongeoorloofde staatssteun. De commissie schreef in zijn mededeling van 2001 hierover: innovatie is toegestaan, op voorwaarde dat nieuwe media bijdragen aan de informatieve, educatieve, culturele en sociale doelen van de publieke omroep. Ik ga ervan uit dat dit uitgangspunt richtinggevend blijft. Het protocol van Amsterdam biedt mijn inziens daarvoor de nodige beleidsruimte voor de lidstaten. Voor mij staat als een paal boven water dat de publieke omroep - net als andere mediaorganisaties ruimte moet hebben om te experimenteren in het digitale domein.

Dames en heren,

De afgelopen dagen zijn er twee zaken aan de orde gekomen die mijzelf zeer aan het hart liggen. Deze verdienen naar mijn gevoel in Europees verband extra aandacht.

Ten eerste is dat de ontwikkeling bij publieke omroepen zelf om - meer dan voorheen - te streven naar efficiency, transparantie en onafhankelijkheid. De publieke omroepen zijn zich ervan bewust dat zij actief rekenschap moeten geven van hun taak. Tegenover de politiek maar meer dan ooit ook tegenover het publiek. Dit hoort een permanent proces te zijn.

Een onomkeerbaar feit is dat de mediamarkt de afgelopen decennia meer en meer privaat is georganiseerd. Dit legt een toenemende druk op de publieke omroep én op overheden om zich actief te verantwoorden over het reilen en zeilen van de publieke omroep.

Ten tweede de onafhankelijkheid van de media ten opzichte van de staat en de markt. Persvrijheid en onafhankelijke media dienen vanzelfsprekend te zijn: iets waar je niets aan hoeft te doen. Het is als de vis in het water. Pas als de vis op het droge ligt, realiseert hij zich hoe essentieel het water was.

De opgave is om in Europa bewust en actief de vrijheid en pluriformiteit van de media te bewaken. Want vrije, pluriforme media zijn een onmisbare voorwaarde voor democratie.
Daarom is bij de toelating van nieuwe lidstaten ook gekeken naar de onafhankelijkheid van hun media. De zorg voor persvrijheid en onafhankelijke journalistiek zou in alle lidstaten, dus ook de oude, continu op de agenda moeten staan. Dit is niet alleen een kwestie van goede wet- en regelgeving maar vraagt ook om een alerte houding van politiek en journalistiek.

De conclusies van vandaag zullen hun weg vinden, in de afzonderlijke lidstaten én in de Europese Unie. Natuurlijk neemt u de bevindingen mee. En een en ander komt ook op papier. Nederland zal de themas en conclusies verder uitwerken en in november bespreken met de ministers voor Cultuur en Media.

Dames en heren, ik wil u hartelijk danken voor uw inspirerende bijdrage aan deze conferentie, in het bijzonder de sprekers. En natuurlijk de voorzitter van de conferentie, Gerrit Jan Wolffensperger, die met grote inzet en bevlogenheid de conferentie heeft geleid.

Ik wens u een goede terugreis.