Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 8 september 2004

Behandeld


- Esselien van Eerten


Kenmerk


- DVF-IF/196-04

Telefoon


- +31-70-3485162


Blad


- 1/5

Fax


- +31-70-3484803


Bijlage(n)


- -


- esselien-van.eerten@minbuza.nl


Betreft


- Wereldbank en Extractive Industries

Zeer geachte Voorzitter,

Mede in antwoord op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Bommel (ingezonden 22 juli 2004 kenmerk 2030418390), - bieden wij hierbij-, mede namens de minister van Economische Zaken en de staatssecretaris voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, het kabinetsstandpunt aan inzake de Wereldbank en Extractive Industries (EI), zoals toegezegd in de beantwoording van de vragen van het lid Van Bommel (vergaderjaar 2003-2004, nr. 1260).- - -

In 2001 is op initiatief van Wereldbank President Wolfensohn een proces van start gegaan onder de naam 'Extractive Industries Review'. Onder leiding van de voormalige minister van milieu van Indonesië, Emil Salim, beoogde dit evaluatieproces een antwoord te geven op de vraag of projecten op het gebied van mijnbouw, olie- en gaswinning een bijdrage kunnen leveren aan duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Daarnaast heeft de onafhankelijke evaluatiedienst (OED) van de Bank ook een rapport uitgebracht over de activiteiten van de Wereldbank in genoemde sectoren.

Zowel het rapport van de heer Salim als dat van OED concludeert dat projecten op het gebied van mijnbouw, olie- en gaswinning een bijdrage kunnen leveren aan duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding mits aan een aantal strikte voorwaarden op sociaal, milieu- en mensenrechtengebied wordt voldaan.

Tijdens de bijeenkomst van de Raad van Bewindvoerders op 3 augustus jl., werd dan ook uitgebreid stil gestaan bij wat deze voorwaarden zouden moeten zijn. De Wereldbank had in een reactie op de evaluaties een formeel antwoord geformuleerd (Management Respons) dat nadrukkelijk stelt dat de Bank selectiever moet worden bij het aangaan van EI-projecten. De focus bij dergelijke projecten moet meer liggen op sociale en menselijke aspecten en niet alleen op economische elementen. Zo zal de Bank een groot aantal van haar richtlijnen op milieu-, goed bestuur- en sociaal gebied gaan aanscherpen en jaarlijks rapporteren over de impact van de Wereldbank- betrokkenheid bij EI-projecten. In deze reactie benadrukt de Bank dat met deze EI-evaluaties een proces in gang is gezet dat de inzichten van de Bank heeft verscherpt en dat op velerlei gebieden om nadere uitwerking vraagt. De Bewindvoerders stemden in met de hoofdlijnen van het Management Response. De discussie spitste zich toe op de samenhang tussen EI-projecten en bredere landenprogramma's van de Bank alsmede op de hogere inzet van de Bank op hernieuwbare energie. Brede overeenstemming bestond over de wenselijkheid van blijvende betrokkenheid bij olie- en mijnbouwactiviteiten ­ zij het onder de bovenstaande, met name op sociaal en milieu-terrein aangescherpte voorwaarden.

Nederland onderschrijft de algemene conclusie dat EI-projecten kunnen bijdragen aan armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling indien aan een aantal voorwaarden op sociaal-, milieu- en goed bestuursgebied wordt voldaan. EI-projecten dienen ten goede te komen aan en niet ten koste te gaan van mens, milieu en samenleving. Het is belangrijk dat dereeds geldende safeguards binnen de Bank worden versterkt en de daadwerkelijke uitvoering ervan grote prioriteit krijgt. Vanzelfsprekend dienen alle EI-projecten te passen in de armoedestrategie van het betreffende land en van de Bank, en dus ten goede te komen aan duurzame armoedebestrijding.

Meer aandacht in EI-projecten voor goed bestuur en mensenrechten wordt door Nederland van harte ondersteund. De Bank heeft weliswaar geen mensenrechten-mandaat maar de lenende landen hebben onder internationaal recht de verplichting om ­ ook in projecten waar de Bank bij betrokken is - mensenrechten te respecteren en te bevorderen. De Bank dient in nauwe samenwerking met andere organisaties als ILO en de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten de naleving van deze verplichting in haar projecten te volgen.

Het is ook van belang dat bedrijven mensenrechten respecteren. De Voluntary Principles on Security and Human Rights (VP) bieden hiervoor een kader waar het de aanleg en beveiliging van installaties in de delfstoffenwinning en van (olie)pijpleidingen betreft. Vooralsnog zijn 4 overheden (Nederland, Noorwegen, het VK en de VS), 13 westerse bedrijven (waaronder Shell), en 7 NGO's (waaronder Pax Christi), partij bij de VP. De regering neemt met instemming kennis van de mededeling van de Wereldbank dat zij deze normen als voorwaarde zal stellen voor de beveiliging van projecten in de delfstoffenwinning.

Een ander belangrijk aspect is de transparantie omtrent de overheidsinkomsten uit delfstoffenwinning. Het Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI), dat voortbouwt op de Publish what you Pay-campagne van een groot aantal NGO's, kan daaraan bijdragen. De regering verwelkomt dat de Wereldbank bereid is gevonden om een belangrijke rol te spelen bij de implementatie van EITI.

Ook in ander verband komt transparantie in de energiesector aan de orde. Zo heeft dit thema bij het eind mei jl. in Amsterdam gehouden International Energy Forum prominent op de agenda gestaan.

Voorts ondersteunt de regering verdere maatregelen die tot doel hebben een betere bescherming voor het milieu te garanderen. Met name het debat om Wereld- Erfgoedgebieden en huidige en toekomstige beschermde gebieden als 'no-go zones' aan te duiden wordt van belang geacht. Ook onderschrijft de regering het belang van richtlijnen voor het verwerken van mijnbouwafval en het gebruik van gifstoffen. Bovendien steunt de regering de maatregel om bij de start van een mijnbouwproject reeds een plan gereed te hebben voor een verantwoorde sluiting.

Meer aandacht voor hernieuwbare energie in het werk van de Wereldbank wordt toegejuicht. De huidige verdeling tussen investeringen van de Bank in fossiele energiebronnen en hernieuwbare bronnen is onevenwichtig. Nederland draagt reeds geruime tijd bij aan diverse programma's van de Wereldbank die gericht zijn op het bevorderen van duurzaam energiegebruik in ontwikkelingslanden (Energy Sector Management Assistance Programme, Regional Programme for the Traditional Energy Sector, Asia Alternative Energy Program). Deze programma's hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de toename van het aantal leningen op het gebied van duurzame energie.

Zo is door toedoen van het Asia Alternative Energy Program (ASTAE) de duurzame energiecomponent in de leningen portefeuille op het gebied van energie in de regio Azië substantieel toegenomen. Hernieuwbare energie dient echter op grotere schaal te worden geïntegreerd in de energieleningen van de Bank; TA fondsen dienen hiervoor beschikbaar gesteld te worden omdat de voorbereidingskosten voor leningen op het gebied van hernieuwbare energie aanzienlijk hoger zijn dan die voor de gangbare energieleningen.

Gezien de grote groei in de energiebehoefte van ontwikkelingslanden zoals India en China, moet echter erkend worden dat duurzame bronnen niet in staat zullen zijn om in de nabije toekomst de rol van fossiele brandstoffen als voornaamste energiebron over te nemen. Efficiënter gebruik van fossiele brandstoffen blijft derhalve onverminderd van belang.


-

De meerwaarde van betrokkenheid van de Bank bij EI-projecten (ondersteuning institutionele opbouw, verbetering governance, inkomsten pro poor aanwenden, inachtneming milieuvoorwaarden) geldt daarmee ook voor projecten op het gebied van olie- en gaswinning. De participatie van de Wereldbank biedt de mogelijkheid om een verantwoorde uitvoering te bewerkstelligen van dergelijke projecten. Wel dienen projecten in de olie- en gassector aan duidelijke voorwaarden te worden gebonden.

Allereerst is de regering van mening dat, conform het mandaat van de Wereldbank, haar betrokkenheid uitdrukkelijk additioneel en katalyserend dient te zijn; de Bank dient niet de plaats in te nemen van commerciële financiers. Daarbij dienen olie- en gasprogramma's waaraan de Bank deelneemt, aantoonbaar bij te dragen aan armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling in het betreffende land of landen. Ook zullen deze projecten moeten voldoen aan de sociale, milieu-, en mensenrechtenvoorwaarden die de Bank stelt (safeguards). De betrokkenheid van de Wereldbank dient te passen in de bredere benadering van de Bank in het desbetreffende land zodat het flankerende beleid dat voor de gewenste ontwikkelingsimpact van het project noodzakelijk is, waar nodig versterkt wordt. Te denken valt met name aan de verbetering van governance. Het verbeteren van de institutionele capaciteit van een land moet ertoe leiden dat de inkomsten uit olieprojecten daadwerkelijk op een goede wijze worden ingezet en ten goede komen aan armoedebestrijding en de bevolking van het land.

Zowel het BTC-project in Azerbaijan, Georgië en Turkije als de Tsjaad-Kameroen-oliepijpleiding zijn goede testprojecten om te zien of betrokkenheid van de Wereldbank inderdaad leidt tot betere sociale en economische omstandigheden, bescherming van het milieu en een beter bestuur. Rapportage terzake zal kritisch worden gevolgd.

De regering zal, via haar Bewindvoerder bij de Wereldbank, er op toe zien dat ieder toekomstig olie- en gasproject waarin de Bank wenst te participeren, aan bovenstaande voorwaarden voldoet.

De regering heeft met instemming kennis genomen van de toezegging door de Bank dat ieder jaar een rapportage zal worden opgesteld inzake haar activiteiten en voorgenomen activiteiten in de EI en dat daarover volledige opening van zaken zal worden gegeven.

Bij de discussies in de Wereldbank zal Nederland kritisch blijven en de Bank wijzen op haar hoofdtaak: duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking, De minister van Financiën,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven G. Zalm