Wageningen Universiteit

Maximale benutting van de pensinhoud verdient onderzoek

Zoeter gras leidt niet tot meer melk

In tegenstelling tot wat algemeen verwacht werd, beïnvloeden karakteristieken van Engels raaigras rassen, zoals suikergehalte of afbreekbaarheid van de celwanden de voedselopname bij grazende melkkoeien niet. Onderzoek van Hassan Z.H. Taweel van Wageningen Universiteit wijst uit dat een hogere drogestof opname wel bereikt kan worden door meer inzicht in de regulatiemechanismen achter het maximaal benutten van de pensinhoud. Grazende koeien benutten de capaciteit van hun pens momenteel niet maximaal. Hassan Z.H. Taweel promoveert op 14 september op het onderzoek: 'Perennial Ryegrass for Dairy Cows: Grazing Behaviour, Intake, Rumen Function and Performance'.

Bij hoogproductief grazend melkvee is de drogestof opname (en hiermee indirect de eiwit- en energieopname) de beperkende factor voor de melkproductie. Om de melkproductie te verhogen wordt grazend melkvee daarom doorgaans bijgevoerd met krachtvoer en vaak ook met energierijke maïskuil.

Taweel keek in zijn onderzoek naar de motivatie tot vreten en de verwerkingssnelheid in de pens (penscapaciteit) van het melkvee. De hypothese was dat de motivatie tot vreten sterk afhing van de smakelijkheid. Verwacht werd dat deze smakelijkheid vooral wordt bepaald door het gehalte aan suikers, ofwel wateroplosbare koolhydraten (WOK). De penscapaciteit is afhankelijk van de snelheid waarmee voer de pens verlaat, waarbij planten met makkelijker verteerbare celwanden naar verwachting sneller de pens verlaten.

Taweel voerde experimenten uit waarbij koeien 2 jaar gemaaid gras op stal kregen en 2 jaar graasden op verschillende weiden, met steeds een onbeperkte hoeveelheid van één specifiek Engels raaigras (Lolium perenne L.) ras gedurende perioden van 2 weken. De onderzochte, commercieel beschikbare rassen waren geselecteerd op verschillende WOK gehalten en er werd onderzocht of ze verschilden in de mate van afbreekbaarheid van celwanden. Er werd echter geen significant verschil aangetoond in hoeveelheid grasopname en melkgift door de koeien op de verschillende rassen. Hieruit is de conclusie te trekken dat WOK geen rol van betekenis speelt in de vrijwillige voeropname (VVO) door de dieren en dat selectie op de afbreekbaarheid van celwanden binnen Engels raaigras weinig perspectief biedt. De hoog suiker rassen veroorzaakten wel een lager ammoniak gehalte in de pens en een lager ureum gehalte in de melk, wat vanuit terugdringing van het N-overschot op melkveebedrijven interessant is. Uit recent onderzoek van Wageningen Universiteit (samen met NIZO food research) is tevens gebleken dat koeien die buiten grazen en vers gras eten, melk met een gezondere vetzuursamenstelling leveren dan koeien die op stal worden gehouden.

Vervolgonderzoek van Taweel naar graasperiodes en benutting van pensinhoud (pensvullingscapaciteit) leverde eveneens vernieuwende resultaten op. Grazende koeien lieten 3 belangrijke graasperiodes per dag zien: vroeg in de ochtend, rond het middaguur en tegen de tijd dat het donker wordt. In deze periodes graasden de koeien onafgebroken meer dan één uur. De graasperiode in de avondschemering was echter veel langer. Taweel heeft op 4 momenten per dag de pensvulling bepaald, omdat de pensvulling wordt gezien als één van de factoren die zorgen voor het beëindigen van een graasperiode.

Om 24.00 uur bleek de pens geheel gevuld, in tegenstelling tot op andere tijdstippen van de dag. Hieruit is te concluderen dat koeien overdag al stoppen met grazen voordat hun maximale pensvullingscapaciteit is bereikt. Vervolgonderzoek moet uitwijzen wat de beweegredenen van de koeien zijn om overdag niet hun maximale pensvullingscapaciteit te benutten. Het maximaal benutten van de pensvullingscapaciteit kan wellicht zorgen voor een hogere energieopname uit vers gras; dit kan weer leiden tot een verhoogde melkproductie.